Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
    Apokalupsis vd Heer
    De Heer tegemoet
    Drie komsten vd Heer
    Epiphaneia vd Heer
    Hij komt als de regen
    Hij komt als ster
    Hij komt met de wo...
    Hij komt op een w...
    Jeruzalem
    Parousia van de Heer
    Phanerosis vd Heer
    Zijn komst in de f...
    Wet vd tweede komst
    De tien maagden
    Naos of Hieron
    Het oude Jeruzalem
    Wat komt eerst?
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

De phanerosis
van Jezus Christus

Overgenomen van: Verborgen Manna

Enkele opmerkingen over het woord KOMST

Het nieuwe testament is geschreven in het Grieks, een taal die expressiever is dan de onze. De Nederlandse vertaling ervan gebruikt daarom minder verschillende woorden met betrekking tot de komst van de Heer. Het Grieks gebruikt er zes:

1. Parousia komt in het nieuwe testament 24 keer voor. Het is afgeleid van het werkwoord paremi, dat aanwezig zijn betekent. Parousia betekent dan ook aanwezigheid. "Heb geduld, broeders, tot de komst van de Heer" (Jac.5:7). Parousia duidt niet op iemands aankomst, maar op het gekomen zijn, op aanwezigheid.

2. Apokalupsis komt van het werkwoord apokalupto, dat ontsluieren betekent. Het duidt op zichtbaar worden van wat eerst bedekt was. "Wees nuchter en vestig uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring (ontsluiering) van Jezus Christus" (1Pet.1:13).

3. Epiphaneia is afgeleid van een werkwoord met de volgende betekenissen: schijnen, verschijnen, aan het licht brengen. Epiphaneia wordt b.v. gebruikt, als er een ster (die er steeds was) in de donkerte van de nacht verschijnt. Het woord wordt dan ook gebruikt met betrekking tot de heerlijkheid en de majesteit van de Heer, die er wel altijd was en die op een gegeven moment zichtbaar wordt.

4. Phaneroo betekent duidelijk maken, duidelijk merkbaar worden. "Als Hij zal geopenbaard zijn, zullen wij Hem gelijk wezen" (1Joh.3:2).

5. Erchomai duidt op de gebeurtenis van het komen zelf. "Zie, hij komt (is komende) met de wolken" (Op.1:7).

6. Heko benadrukt de plaats van Zijn komst. "Houd vast, totdat Ik (in u) gekomen ben" (Op.2:25, vgl.3:20).

De nu volgende studie gaat over de phanerosis van Jezus Christus.

INLEIDING

Het diepste verlangen van de mens is God te zien. Dat verlangden bijvoorbeeld Mozes (Ex.33:18-23), Job (42:5), David (Ps.27:4). Over het zien van God zei de Heer Jezus eens tot Zijn verbaasde discipelen: "Van nu aan kennen jullie de Vader: jullie hebben Hem gezien. Want wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien" (Joh.14:7-10).

Wie Jezus ziet, ziet dus de Vader. Hij kwam om God te openbaren. Dit brengt ons bij het vierde Griekse woord, dat gebruikt wordt in verband met de komst van Christus: phanerosis met als werkwoord phaneroo. De Schrift gebruikt deze woorden niet in de zin van zich openbaren aan iemand, maar door iemand. God openbaarde Zich door Zijn Zoon. Jezus openbaarde de Vader.

In andere studies zijn de Griekse woorden parousia, apokalupsis en epiphaneia reeds behandeld. De parousia van Christus is Zijn Zijn aanwezigheid, Zijn komst in het heden. Zijn apokalupsis is de ontsluiering van die aanwezigheid. De epiphaneia is de uitstraling van Zijn wezen die daarop volgt. Nu dus het woord phaneroo.

PHANEROO IN DE SCHRIFT

In de volgende bijbelverzen komen we dit woord tegen:

"Ik heb Uw naam geopenbaard aan de mensen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt" (Joh.17:6).

"We dragen in ons lichaam altijd het sterven van Jezus met ons mee, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam zou openbaren (2Cor.4:10).

"Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook u met Hem verschijnen in heerlijkheid" (Col.3:4).

"Groot is het geheimenis van de godsvrucht: God heeft Zich geopenbaard in het vlees..." (1Tim.3:16).

"Het eeuwige leven dat bij de Vader is, is ons geopenbaard (door Jezus)" (1Joh.1:2).

"De liefde van God jegens ons is geopenbaard" (1Joh.4:9).

DE VADER OPENBAREN

De Heer Jezus openbaarde de hemelse Vader. "Hij was het beeld van de onzichtbare God" (Col.1:15). "In Hem woonde al de volheid van God lichamelijk" (Col.2:9).

Om zichtbaar te worden "openbaarde God Zich in het vlees" (1Tim.3:16). In een lichaam als dat van ons liet Jezus het wezen van de Vader zien (Joh.1:1,14, 17:26, Rom.8:3). Wie Hem zag, zag de Vader (Joh.14:9). Er staat, dat toen de "volheid van de tijd was gekomen" (Gal.4:4) en de "eeuw van de wet" tot z'n voleinding kwam, de Zoon op aarde kwam om de wet te vervullen en de Vader te openbaren (phaneroo).

Toen de Heer Jezus Zijn opdracht op aarde had volbracht, zei Hij tegen Zijn discipelen: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie" (Joh.20:21). Hij had het wezen van de Vader geopenbaard aan de mensen, die God Hem uit de wereld gegeven had (Joh.17:6). Nu werd die opdracht overgedragen aan Zijn discipelen. Nu zouden zij in woord en daad Zijn liefde, genade en kracht openbaar maken (phaneroo).

En niet alleen zij, die door de Heer waren uitgekozen om toen "bij Hem te zijn" (Mar.3:14). Er zijn er veel meer, die volgens Gods voornemen geroepen zijn om de Zoon gelijk te zijn (Rom.8:28-29). Zij wandelen ook in de Geest en ook in hen wordt de eis van de wet vervuld in Christus Jezus (Rom.8:1-4). Daarom bad de Heer Jezus niet alleen voor Zijn discipelen van toen, maar ook voor hen, die door hun woord in Hem geloven zouden (Joh.17:20). Door de eeuwen heen heeft Hij hen geroepen, gerechtvaardigd, verheerlijkt (Rom.8:30). Het getal van deze "van de aarde losgekochte eerstelingen" is 144.000 (Op.14:3). En als dit getal "vol" is, zullen zij als één "lichaam" openbaar worden (apokalupsis). In de Schrift duidt het getal 12 op koninklijk-priesterlijk gezag, het aantal 10 op voltalligheid. Het getal 144.000 (=12x12x10x10x10) duidt op het volmaakte koningschap Gods(12x12) van al die zonen (10x10x10).

Als hun getal "vol" is, is de "voleinding van de aion" der genade aangebroken (Mat.13:29). Gods heeft daarin dan Zijn doel bereikt. Wat dat is in deze "aion"? "Hij is van meet af aan erop bedacht geweest een volk voor Zijn naam te vergaderen" (Hand.15:14), om Zich daardoor te openbaren aan de volken (Gen.22:18, Jer.3:17, Op.22:2). Eerst had de Zoon de naam van de Vader aan de mensen geopenbaard (Joh.17:6). Nu vergadert God Zich een volk van zonen, dat Hij zal stellen "tot een licht voor de volken" (Jes.49:6). Zij zullen de heerlijkheid van de hemelse Vader openbaren aan de ganse schepping (Rom.8:19). Dan breekt de "aion van Gods Koninkrijk" aan en worden alle volken tot Zijn discipelen gemaakt (Mat.28:19).

GOD ZIEN

Het doel van phanerosis is dus, dat de mensen God zullen zien. In de Schrift is zien en weten identiek aan elkaar. Eén van de zaligsprekingen is: "Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien (=kennen)". Het is belangrijk dit te weten, om de vele profetische woorden te kunnen begrijpen, die ons iets zeggen over de komst van Christus. In Openbaring 1 vers 7 vinden wij bijvoorbeeld een beschrijving van de wijze, waarop Christus komt. "Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem hebben doorstoken".

"Elk oog zal Hem zien". Wat betekent dat? De bijbel gebruikt de functie van het oog als symbool voor geestelijke onderscheiding. Na Job's lange tijd van beproeving, toen God Zich aan hem bekend maakte, riep hij uit: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd" (Job 42:5). Job had God niet gezien met natuurlijke ogen, maar met de ogen van zijn hart (Ef.1:18). Zo bedoelde Jezus dat ook toen Hij tegen Zijn discipelen zei: "Jullie ogen zijn zalig, omdat zij zien" (Mat.13:16).

"Zien" is kennen. "Zalig de reinen van hart". Een rein hart richt zich in alles op God. Het verlangt ernaar "de liefelijkheid van de Heer te aanschouwen" (Ps.27:4). Het heeft lust om Zijn wil te doen (Ps.40:9). Reinen van hart "jagen ernaar Hem te kennen" (Hos.6:3). Dat is veel méér dan Hem zien met natuurlijke ogen. Er waren veel mensen, die de Heer Jezus hebben gezien, maar Hem niet hebben gekend (Joh.7:25-29). Ze ontmoetten de Christus, maar ze zagen niet dat Hij de Christus was (Mat.13:55). Ze maakten Zijn wondertekenen mee, maar ze kenden Hem niet (Joh.6:26). Hij werd door sommigen zelfs afgewezen en zonder reden gehaat (Joh.15:25). Zo is het altijd gebleven. Steeds weer zouden gezalfden (Christus=gezalfde) worden afgewezen. De Heer Zelf waarschuwde daar al voor: "Wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren aan de gerechtshoven en u geselen in hun synagogen" (Mat.10:17).

KAN EEN MENS GOD WEL ZIEN?

Geleerden, die met hun telescopen het heelal bestuderen, zien de grootheid van de Schepper in het universum. Wij kunnen God zien in de prachtige gedachten, die Hij heeft gegeven in de Schrift. God is zichtbaar in levens van mannen en vrouwen die Hem liefhebben. Wij zien God, als onze "ogen" geopend worden voor het hemelse, zoals dat gebeurde bij Stefanus (Hand.7:55-56). Ook Johannes zag de machtige volheid van Christus en kon die geweldige openbaring beschrijven. Hij had "ogen om te zien" (Op.1:9-20). Hij was de discipel, die Jezus liefhad (Joh.21:7). Hij was rein van hart. Hij zag.

Over het zien van God heeft George Hawtin het volgende eens geschreven: "Ik heb vaak nagedacht over de tekst: "Niemand kan God zien en leven". Hoewel deze uitspraak waar is, is het even waar, dat niemand God kan zien en sterven. Mensen sterven niet in Gods tegenwoordigheid. Ze kunnen ook niet blijven leven, zoals ze altijd hebben gedaan. In Gods aanwezigheid wordt iedereen veranderd, "veranderd naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, door de Heer die Geest is" (2Cor.3:18). Naar de mate waarin God Zich aan iemand openbaart, vindt er een geestelijke verandering plaats. Niemand kan dezelfde blijven, als hij in het hemelse "huis van de Heer Zijn liefelijkheid aanschouwt" (Ps.27:4). David zegt dat ook: "Ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen en ik zal verzadigd worden met Uw beeld als ik zal opwaken (Ps.17:15, St.Vert.). In de King James vertaling is de tekst als volgt: "As for me, I will behold thy face in righteousness: I shall be satisfied, when I awake with thy likeness".

Er zijn schriftgedeelten, die er op schijnen te duiden, dat de mens God niet kan zien. De Heer zei tot Mozes: "Je zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven" (Ex.33:20). Johannes zegt: "Niemand heeft ooit God gezien" (Joh.1:18, 1Joh.4:12). Paulus zegt het zelfs zo: "Die niemand gezien heeft en zien kan" (1Tim.6:16). God is "de Onzienlijke" (1Tim.1:17).

Toch lezen we in de Schrift, dat er wel degelijk mensen waren, die God zagen. Het werd beschouwd als een groot gevaar. Gideon vreesde voor zijn leven, toen hij de Engel des Heren zag. Maar deze troostte hem en zei, dat hij niet zou sterven (Richt.6:22). Ook Manoah en zijn vrouw vreesden het ergste: "Wij zullen sterven, want wij hebben God gezien" (Richt.13:22). Die vrees komt voort uit de mogelijke gevolgen voor het vlees. Vandaar, dat Mozes "zijn gelaat verborg, want hij vreesde God te aanschouwen" (Ex.3:6) en dat Jesaja uitriep: "Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man onrein van lippen en mijn ogen hebben de Koning, de Heer der heerscharen, gezien" (Jes.5:6).

Er zijn ook gedeelten in het oude testament, waar helemaal geen angst is voor de gevolgen van het zien van God. Van dezelfde Mozes die zijn gelaat verborg, lezen we, dat God "van mond tot mond met hem sprak, duidelijk en niet in raadselen" en dat hij "de gestalte van de Heer zag" (Num.12:8). Mozes, Aäron, Abihu en de zeventig oudsten "zagen de God van Israël", maar "Hij strekte Zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken" (Ex.24:9-11). Jakob zei in Pniël (=Gods aangezicht): "Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven" (Gen.32:30).

Spreekt de Schrift zich nu tegen? God zei tegen Mozes, dat niemand Hem kon zien en leven, terwijl Jakob Hem zag van aangezicht tot aangezicht en zijn leven behouden bleef. Toch is beide waar. Het leven van de oude mens, dat in wezen dood is voor God, moet wijken in Zijn tegenwoordigheid. Maar het leven, dat uitstijgt boven het vleselijke en het zielse, blijft in Gods aanwezigheid behouden. De gevallen mens kan nooit God zien en onveranderd blijven leven. De mens in Christus zal leven in de tegenwoordigheid van God. Hem is juist een plaats bereid in het huis van de Vader (Joh.14:1-2).

NATUURLIJK OF GEESTELIJK

Hoe kunnen wij God zien? We weten natuurlijk, dat God geen lichamelijke vorm heeft. "Niemand heeft ooit God gezien" (Joh.1:18). Daarom gaat het niet om een "zien van God", zoals wij een medemens zien of een berg of een vliegtuig. Om zo te kunnen worden gezien, moet de Alomtegenwoordige Zich beperken tot iets natuurlijks en zichtbaars. Zoals gezegd werd Hij mens. Het Woord was God, is vlees geworden en heeft de Vader doen kennen (Joh.1:1,14,18b).

In de bijbel gaat het om geestelijk zien. Jezus zegt, dat het mogelijk is om het Koninkrijk van God te zien (Joh.3:3). Het Koninkrijk der hemelen is niet een plaats heel ver weg. "Men zal niet kunnen zeggen, zie hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u" (Luc.17:21). Het "is binnen u" (Luc.17:21, St.Vert.). "Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen" (Mat.3:2). Het komt door ons gebrek aan geestelijk zien, dat we de hemelse realiteiten om ons heen niet herkennen. Daarom ervaren we zo weinig van de hemel en lijkt het alsof de hemel voor ons gesloten is of heel ver weg. Af en toe merken wij iets van dat eeuwige Koninkrijk en zijn wij blij met een bepaalde geestelijke ervaring. Maar hoe vaak wordt dan zo'n waarheid weer niet verdraaid door verduisterd, blind verstand.

De hemel is voor een geestelijk christen reëel (vgl. Joh.3:3). Zij is niets anders dan de bijbelse naam voor het rijk van Gods Geest. De hemel is de alomtegenwoordige dimensie van geestelijke realiteit. We zijn er mee verbonden door onze geest. We wonen in de hemel, als wij in Hem wonen. We ervaren de hemel, als wij iets van God ervaren.

Het grote probleem is, dat wij met onze geest zo gevangen zijn binnen de begrenzing van het lichaam en de ziel. Wat wij weten is zo tijdgebonden. Wij "zien" slechts het een na het ander, in de tijd, waardoor we nooit als God zien: allesomvattend. Wij spreken over het moment, dat wij werden gered of werden gedoopt met de Heilige Geest. Wij zien onderdelen van het geheel: een genezing, een vizioen, een zegening, een droom, een wonder, een openbaring, een bemoediging. Zulke ervaringen brengen aspecten van het hemelse leven en van de heerlijkheid van God tot ons. Maar ze stellen ons niet in staat om God te zien zoals Hij is in de onbegrensde volheid van Zijn heerlijke en eeuwige realiteit.

Paulus geeft de weg aan, om verlost te worden van de beperkingen van het vlees en de ziel. Hij roept uit: "Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? God zij dank, door Jezus Christus, onze Heer" (Rom.7:24-25). Jezus is de weg naar het huis van de Vader (Joh.14:1-7), niemand anders. "Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen" (Joh.1:18). "Niet, dat iemand de Vader gezien heeft; alleen die van God komt, heeft de Vader gezien" (Joh.6:46). "Dit is de wil van Mijn Vader, dat ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage" (Joh.6:40).

De Heer Jezus geeft in Johannes hoofdstuk 6 aan, hoe wij door Hem verlost worden "uit het lichaam dezes doods": "Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want Mijn vlees is ware spijs en Mijn bloed is ware drank. Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij" (Joh.6:54-57). "In Christus" zullen wij de Vader zien (Joh.6:35-57).

God zien is een groot voorrecht. Het wordt gegeven aan die uitverkoren heiligen, die worden geroepen tot de hoge roeping in Christus Jezus, of, anders gezegd: aan hen "die van God komen" (Joh.4:46). De Heer Jezus moedigde Zijn discipelen aan de Vader te zien, toen Hij zei: "Ben Ik zo lang bij jullie en kennen jullie Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien" (Joh.14:9). Toen beloofde Hij een andere Helper en zei: "Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar jullie zien Mij, want Ik leef en jullie zullen leven. Dan zullen jullie weten, dat Ik in Mijn Vader ben en jullie in Mij en Ik in ullie" (Joh.14:19-20).

"De wereld ziet Mij niet meer, maar jullie zien Mij". Alleen al uit dit vers blijkt, dat het zien van Christus méér is dan natuurlijk zien. Alleen zij die "ogen hebben om te zien", zullen zien. De Schrift belooft een dag, dat "elk oog Hem zal zien". Dan zijn alle leringen van mensen en alle theorieën opzij gelegd. Dan wordt onze visie niet langer verward en wordt de realiteit van Zijn heerlijkheid niet langer verduisterd. Dan heeft ieder een zuiver oog (vgl.Mat.6:22-23). Maar nu nog is de wereld overspoeld met leringen, die bestaan uit halve waarheden, met speculaties en ideeën over God en Zijn waarheid. Blijven we daarnaar luisteren, dan blijven ook onze geestelijke zintuigen bedwelmd en blijven wij in het duister gehuld.

DE VADER OPENBAREN

We komen nu tot het volgende schriftgedeelte: "Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zullen zijn; maar wij weten, dat, als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen wezen: want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is" (1Joh.3:1-3).

"Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods". Het hier gebruikte Griekse woord is teknon en betekent "kleine kinderen" (huios=zoon). Iedere gelovige is een kind van de Vader. Dat is echt niet gering! "Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden". Kinderen van de hemelse Vader! Nakomelingen Gods! Dat is ieders status, als Jezus' offer aan het kruis persoonlijk wordt aanvaard. Wij zijn dan door Zijn Geest verwekt en het leven, dat we van Hem ontvangen is Christus. Dat is niet onze hoop, of ons doel. Dat is voor gelovigen een feit. De genade van God heeft ons, in Christus, eeuwig leven gegeven (1Joh.5:11-12) en ons in Christus verzoend (Rom.5:10).

Maar "het is nog niet geopenbaard (phaneroo), wat wij zullen zijn; wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn (phaneroo), wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is". Wat een duidelijke waarheid! Wij weten, dat wij kinderen van God zijn. Maar dat wij zonen van de Vader zullen zijn en aan Hem gelijk, dat is nog niet duidelijk geworden.

De toekomst van Gods zonen gaat alle bevattingsvermogen en voorstellingsvermogen te boven. Paulus zegt: "Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden" (Rom.8:18). "Wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben" heeft "geen oog gezien en geen oor gehoord" (1Cor.2:9). Het is niet te verwoorden in menselijke taal. Vandaar, dat Paulus ook schreef: "Dat de God van onze Heer u de Geest van wijsheid en van openbaring moge geven om Hem recht te kennen. En verlichte ogen van uw hart, zodat u weet, welke hoop Zijn roeping wekt" (Ef.1:17-18). Het onbevattelijke en het onvoorstelbare kan ons alleen maar duidelijk gemaakt worden door de Heilige Geest.

De openbaring van de zonen Gods heeft nog niet plaatsgevonden. "Met reikhalzend verlangen wacht de schepping" erop (Rom.8:19). In geloof en vol hoop zien ook wij ernaar uit (Rom.8:23). "Het is nog niet geopenbaard, wat wij zullen zijn" (1Joh.3:2a). Maar dan "zullen wij Hem gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is (1Joh.3:2b). Dan wordt duidelijk, wie door God geroepen zijn tot zoonschap, als "eerstelingen voor God en voor het Lam" (Op.14:4). Hij heeft hen tevoren gekend (Rom.8:29). Alle dingen deed Hij in hun leven medewerken ten goede (Rom.8:28). Hun bestemming is "gelijkvormigheid aan de Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn van velen" (Rom.8:29b).

Er zijn maar weinig mensen, die, als ze 1 Johannes 3:1-3 lezen, weten, Wie er geopenbaard zal worden. Er staat: "Wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen". Velen passen "Hij" en "Hem" toe op de Heer Jezus en beweren, dat Johannes het heeft over de "weder"komst van Christus. Maar dat is niet waar. Het gaat in dit schriftgedeelte over de verhouding tussen de Vader en Zijn zonen. De Heer Jezus wordt in dit gedeelte helemaal niet genoemd. Johannes zegt ons, dat door de immense liefde van God wij nu "kinderen van de Vader" zijn. Dan schrijft hij verder: "Het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij (de Vader) zal geopenbaard zijn, wij Hem (de Vader) gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem (de Vader) zien gelijk Hij is".

EEN IEDER
die deze hoop op Hem heeft, REINIGT ZICH

Verlangt u ernaar Hem te zien, zoals Hij is? Hebt u dat éne ding van de Heer gevraagd, om al de dagen van uw leven de liefelijkheid van de Heer te zien? (Ps.27:4). Wilt u, als Mozes, Hem zien van aangezicht tot aangezicht? Zo ja, dan moet u nu iets doen. Luister naar wat Johannes verder schrijft: "Een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is" (1Joh.3:3).

Velen zien uit naar de openbaring van de heerlijkheid Gods en menen, dat Zijn openbaring en het "Hem gelijk zijn, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is" betrekking heeft op een plotselinge verandering, als de Heer verschijnt. Dat zegt de Schrift nergens. Er komt geen plotselinge verandering naar Zijn beeld, als wij Hem zullen aanschouwen bij Zijn verschijning. We kunnen beter nu onze ogen op Hem richten en ons reinigen gelijk Hij rein is. Hoe reinigt iemand zich? Door zich aan de waarheid te houden (1Petr.1:22). Als God tot ons nadert, spreekt en dingen aanwijst, moeten wij gehoorzamen, loslaten en ons aan Hem overgeven. De verandering is een veranderingsproces.

"Daarom, gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Heer, en houdt niet vast aan het onreine. Ik zal u aannemen en u tot Vader zijn en u zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen" (2Cor.6:17-7:1).

"Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel van God met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God. Daarom: laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vleses en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods" (2Cor.6:14-7:1).

Wie rein is van hart, zal God zien. En wie hoopt Hem te zien, reinigt zich. Zichzelf reinigen is ook alles uitsorteren, zodat er geen vermenging meer is tussen wat goed is en ondeugdelijk (Mat.13:47-52). Het impliceert het verlaten van elk doel, behalve "Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding" (Fil.3:10). Ons oog moet zuiver zijn (Mat.6:22), om de heerlijkheid en de liefelijkheid van de Heer te kunnen aanschouwen. Wij moeten onze kennis inleveren, want anders zien wij nooit de hoge roeping van God in Christus Jezus. Anders blijven wij blind voor Zijn geweldige plan met de mens. Alle vleselijke dingen moeten wijken voor de wil van God.

Wie "in deze tegenwoordige boze aion" niet rein van hart is, zal God nu niet zien. Toen Stefanus, "vol van de Heilige Geest, de ogen ten hemel sloeg", zag hij "de heerlijkheid van God, en Jezus, aan de rechterhand van God" (Hand.7:55). Maar de anderen zagen niets. "Zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als één man op hem los; en zij wierpen hem de stad uit en stenigden hem" (Hand.7:57-58).

Reinheid van hart is de grote voorwaarde voor het zien van God, waar dan ook: in de Schrift, in de natuur, in het dagelijks leven, in omstandigheden, in voorspoed en in tegenslagen, in vreugde en in verdriet, in alle dingen. Reinheid van hart wordt ons door God gegeven in Christus Jezus, "die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing" (1Cor.1:30). "Jaagt naar vrede met allen en naar heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien" (Hebr.12:14).

ELK OOG ZAL GODS HEIL ZIEN

"Wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is" (1Joh.3:2). Maar dezelfde hoop, die de eerstelingen op Hem hebben, is ook de hoop voor het gehele mensdom. "In de naam van Jezus zal zich alle knie buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader" (Fil.2:10-11). "Elk oog zal Hem zien" (Op.1:7). Wat een hoop!

Ook in dit hoofdstukje wil ik een voorbeeld geven van geestelijk zien. Simeon, die "door de Heilige Geest een godsspraak gegeven was, dat hij de dood niet zou zien eer hij de Messias gezien had" (Luc.2:26), "kwam door de Geest in de tempel" (vers 27), toen Jozef en Maria het kind Jezus daar binnenbrachten. Toen "nam hij het in zijn armen en hij loofde God en zei: Laat nu, Here, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien" (vers 28-30). Wat was dat voor zien? Hij zag meer dan een baby in de armen van zijn moeder. Hij zag Gods heil. Er kwamen elke dag moeders naar de tempel om met hun kinderen "te doen overeenkomstig de gewoonte van de wet" (vers 27). Er waren altijd drommen mensen in en bij de tempel. Velen van hen hadden Jezus ook wel gezien in de armen van zijn moeder. Maar zij zagen het heil van God niet. Zij hadden wel ogen, maar zij zagen niet. "Hij was in de wereld en de wereld heeft Hem niet gekend" (Joh.1:10).

Wat wonderlijk, dat we dan in Jesaja lezen: "De heerlijkheid van de Heer zal zich openbaren en alle vlees tezamen zal dit zien" (Jes.40:5, St. Vert.). En in Habbakuk: "De aarde zal vol worden van de kennis van de heerlijkheid van de Heer" (Hab.2:14). "Alle vlees zal het heil Gods zien" (Luc.3:6). Hoe? Doordat de Vader Zich zal openbaren in de zonen Gods, zoals Hij Zich in de Eersteling heeft geopenbaard (phaneroo). Zij worden het "heil Gods" tot aan het einde der aarde, om Hem te zijn "tot een volk, een roem (=naam), een lof en een sieraad" (Jer.13:11). De Almachtige zegt, dat dit "volk, dat Hij Zich geformeerd heeft, Zijn lof zal verkondigen" (Jes.43:21).

Als de heerlijkheid van de Heer wordt geopenbaard en alle vlees Zijn heil zal zien, gebeurt dat door de volheid van Christus. De Heer Jezus is de Verlosser, het Hoofd van die volheid. Alle leden zijn gelijkvormig aan Hem geworden. Daarom staat er ook: "Verlossers zullen de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Ezau gericht te oefenen" (Ob.21). De Staten Vertaling zegt: "Er zullen heilanden op de berg Sion opkomen". Ze zijn én zonen, én koningen én priesters! De Almachtige doet hen opkomen uit regionen van het vleselijke en het zielse. Hij geeft hun wat Hij ook aan Jezus gaf: macht over alle macht van het vlees (Joh.17:2). Zo ontstaat er een Lichaam van heilanden, van gezalfden, die samen met het Hoofd een tempel vormen van levende stenen voor de Levende God.

Ook in deze tijd voegt God zonen toe aan deze eerstelingen. Zij leren volkomen te wandelen in de voetstappen van het Lam. God verwekt ook in deze tijd lichten, die zullen schijnen "als lichtende sterren in de wereld, te midden van een ontaard en verkeerd geslacht" (Fil.2:15). Want alle vlees moet Gods heil zien in de volheid van Christus. Dat lichaam van zonen is de hoop voor de gehele kosmos (Rom.8:19-20). In Jesaja zegt God tegen Zijn uitverkorenen: "Ik stel u tot een licht der volken, opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde" (Jes.49:6). De Staten Vertaling zegt: "Ik heb u ook gegeven tot een licht der heidenen om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde".

Aan het einde van "de eeuw der genade" worden de laatste zonen van dat "Lichaam" door God toebereid. Zij vormen dat deel van het Lichaam, dat Johannes zag als "de voeten, gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt" (Op.1:15). Het grootste gedeelte van het Lichaam dat Johannes zag, was bedekt. Maar niet het Hoofd (=Jezus), de handen en "de voeten". De laatsten worden nu toebereid. Ook zij worden uitermate beproefd, als "in een oven gloeiend gemaakt". Als de "voeten" ook de maat van Christus hebben bereikt, hoeven de anderen onder het reukofferaltaar niet langer te wachten, want dan is hun getal vol (vgl. Op.6:11). Dan kan het voltallige Lichaam van Christus "op Zijn voeten staan" en is de "mannelijke Zoon" geboren, die "plotseling wordt gevoerd naar God en Zijn troon" (Op.12:5).

Deze volheid van Christus, vol goddelijke autoriteit, zal de aarde vervullen met licht en gerechtigheid. Deze "144.000" hebben overwonnen en zitten op Zijn troon, gelijk ook Hij had overwonnen en gezeten is met Zijn Vader op Zijn troon (Op.3:21). Zij zijn de "heilanden, die de berg Sion hebben bestegen" (Ob.21), om Gods "heil te zijn tot aan het einde der aarde" (Jes.49:6, St.Vert.).

Tenslotte: de reden, waarom de wereld dan wél ontvankelijk zal zijn voor hen, "die Gods heil zijn tot aan het einde der aarde" is, dat Hij Zijn Geest zal uitstorten op alle vlees (Joël 2:28). Dan heeft het gehele mensdom innerlijk verlichte ogen om in de volheid van Christus Gods heil te zien. Ja, nu geldt reeds: "Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien" (Mat.5:8). Voor de voleinding van deze "aion" geldt: "Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien" (Op.1:7).

"Zie, een Koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land. Dan zullen de ogen van de zienden niet meer verblind zijn en de oren van de horenden zullen opmerken; het hart van de onbezonnenen zal inzicht en kennis verkrijgen en de tong van stamelaars zal in staat zijn tot duidelijk spreken" (Jes.32:1-4). "Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien".

"O diepte van rijkdom, van wijsheid en kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen. Want: wie heeft de zin van de Heer gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen" (Rom.11:33-36).