Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
    666
    Alsem en Uitwerp...
    Blij met Gods oor...
    Brood en wijn
    Crowned With Oil
    De drie dopen
    Door de woestijn ...
    Evening and Morning
    Feed My Sheep
    Gedenk de Sabbatd...
    Gedoopt in Christus
    Gemeenschap
    Gods stem horen
    Het erdeel van Jabez
    Het Woord Gods
    Job ed weg tot zoo...
    Latent power of th...
    Licht uit schaduwen
    Mozes ed weg tot ...
    Uw naam worde ge...
    Van oost naar west
    Vrijmaking vd geest
    Wetten van geeste...
    Witness Lee
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

De Vrijmaking van de geest

door Watchman Nee

VOORWOORD

Bij het doorlezen en uitwerken van dit manuscript kwamen wij sterk onder de indruk van de geestelijke belangrijkheid van dit boek. Niemand zal bij het doorlezen ontkomen aan de indruk dat Watchman Nee’s verlangen en gebed uitgaat naar het feit dat de Gemeente de Heer Jezus Christus mocht kennen in de volste zin. Tevens dat Gods volk een groeiende vruchtbaarheid in Hem zal openbaren en dat de Heer volle vrijheid in ons krijgt door de vrijmaking van de geest, die door Hem tot leven werd gebracht.

Het is heel duidelijk dat in deze dagen de geestelijke strijd ten nauwste verband houdt met ons zieleleven. Naast het feit dat de Geest Gods zich baanbreekt door een levende en opgewekte geest in ons, is de satan krachtig bezig zich te openbaren door een ongecontroleerd natuurlijk zieleleven, wat een leugenachtige imitatie is van een werkelijke openbaring van de Geest van God.

In zijn jarenlange ervaring en werk, samen met zijn medearbeiders, heeft broeder Nee de absolute noodzaak van verbrokenheid duidelijk leren zien. Het lijkt alsof hij de situaties van het geestelijke leven in andere landen - en zo ook in dat van ons - heeft begrepen en de noodzaak van verbrokenheid onder Gods dienstknechten ook hier heeft aangevoeld. Wij zijn ons bewust van het feit dat sommigen niet bereid zullen zijn de bittere dosis van dit geestelijke medicijn in te nemen. Daarnaast echter menen wij dat ieder die geestelijke honger heeft en die met ernst de Heer zoekt zal aanvaarden dat de verbreking van de ziele-krachten, gebonden aan onze aardse natuur, van groot belang is, wil het mogelijk zijn door de geest het leven van de Heer Jezus te tonen aan anderen.

INLEIDING

Om het juiste profijt te kunnen trekken uit deze lessen, geven wij vooraf een korte toelichting:

Allereerst moeten wij ons wennen aan het woordgebruik van broeder Watchman Nee. In dit boek noemt hij de geest van de mens de inwendige mens, de ziel heet bij hem de uitwendige mens en voor het lichaam gebruikt hij de term buitenste mens. Dit hebben wij in het diagram afgebeeld.

Verder is het belangrijk dat wij beseffen dat God, toen Hij oorspronkelijk de mens schiep, in de geest van de mens Zijn woning wilde maken. En op deze wijze zou de Heilige Geest vanuit de eenheid met de menselijke geest heersen over de ziel, waarbij geest en ziel zich samen door middel van het lichaam konden uitdrukken.

In de tweede plaats kan het lijken dat Watchman Nee, als hij spreekt over het tenietdoen van de ziel, een te sterk woord gebruikt, alsof de ziel geheel uit de weg geruimd moet worden. In werkelijkheid duidt de gehele inhoud van zijn boodschap er duidelijk op dat de ziel niet langer meer onafhankelijk moet functioneren, maar dat hij tot werktuig of vat moet worden voor de geest. In feite is het dus het onafhankelijk handelen van de ziel dat tenietgedaan moet worden.

T. A. Sparks heeft er in zijn boek WAT IS DE MENS al op gewezen: “Wij kunnen het feit erkennen dat de ziel verleid, gevangen genomen, verduisterd en vergiftigd met eigenbelang is. Maar wij moeten ervoor oppassen dat wij de ziel niet gaan beschouwen als iets dat in dit leven moet worden tenietgedaan en vernietigd. Dit zou ascetisme zijn, een vorm van Boeddhisme.

Een dergelijk gedrag heeft meestal slechts een andere vorm van zieleleven tot gevolg, maar dan een nog meer sterker vorm, soms leidend tot occultisme. Onze gehele menselijke natuur ligt in onze ziel en als de natuur in één richting verdrukt wordt, zal ze zich in een andere richting wreken. Dit is juist de moeilijkheid bij zo velen, maar zij weten het niet.

Er is een verschil tussen een leven van onderdrukking en een leven van dienst. Voor Christus was het zich onderwerpen aan de Vader en het dienen van de Vader, niet een leven waarbij de ziel vernietigd werd, maar een leven van rust en blijdschap.

Slavernij in de slechte zin van het woord is het lot van hen die geheel vanuit hun ziel leven. Wij moeten onze gedachten over dienen herzien, want de mensen gaan steeds meer denken dat dienen gevangenschap is en slavernij, terwijl het in werkelijkheid iets Goddelijks is. Een geestelijk leven is geen leven van onderdrukking vam de ziel, want dat is negatief. Maar geestelijk leven is positief; het is een nieuw en ander leven en heeft niets te maken met het oude leven dat probeert zichzelf in bedwang te krijgen”.

Ten derde moeten wij zien hoe de ziel een fatale slag moet worden toegebracht door de dood van Christus met betrekking tot eigen kracht en beheersing. (Steunen op eigen kracht en eigen inzicht) Het is net als met Jacobs heup: nadat God hem had aangeraakt, ging hij de rest van zijn leven kreupel. Dit illustreert duidelijk dat de ziel voor altijd getroffen is door het feit, dat hij niet langer meer vanuit zijn eigen bron kan en mag optreden. Hier schrijft T. A. Sparks opnieuw: “De ziel moet gewonnen, overmeesterd en bestuurd worden als instrument voor de hogere en andere wegen van God. Op deze wijze spreekt de Schrift herhaaldelijk over de ziel als over iets waarover wij gezag moeten oefenen. Bijvoorbeeld: “Door uw volharding zult gij uw ziel verkrijgen” (Lk 21:19). “Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt” (1Pe 1:22). “Daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” (1Pe 1:9).

Tenslotte moeten wij in deze lessen leren zien waarom Watchman Nee erop aandringt dat de ziel (de uitwendige mens) verbroken, onder de de controle van de de eigen geest en Gods Geest gebracht en vernieuwd wordt, opdat de geest hem kan gebruiken.

T. A. Sparks heeft hierover gezegd (in WAT IS DE MENS): “Het is een feit dat er een eind zal komen aan alles wat de ziel vermag en waartoe hij in staat is met betrekking tot kennis, begrip, voelen en doen, als wij volledig met God verder gaan - of wij dat nu willen aanvaarden of niet. Dat zal ons ontredderd doen staan, verbijsterd, verdoofd en machteloos. Dan zullen wij nog slechts door een nieuwe, andere en Goddelijke verlichting, leiding en kracht kunnen uitgaan en verder gaan. Op zulke tijden moeten wij tot onze ziel zeggen: “Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God” (Ps 62:6) en: “Mijn ziel, ga met mij de Heer volgen”. Maar wat is er een blijdschap en kracht als de ziel geleerd heeft om zich onder de geest te stellen, want daarin komt een hogere wijsheid en heerlijkheid tot uitdrukking. Dan kunnen wij gaan zeggen: “Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland” (Lk 1:46). Let er op dat de geest spreekt in de voltooide tijd en de ziel in de tegenwoordige tijd.

Hieruit blijkt dat wij die volle blijdschap in onze ziel zullen ervaren, maar die ziel MOET dwars door de duisternis en de dood van zijn eigen kunnen heengaan om die hogere en diepere werkelijkheden te leren kennen, die wij slechts met onze geest kunnen waarnemen”.

Als wij aan het eind van deze lessen komen, zullen wij het geheim gevonden hebben van een leven dat voor HEM vrucht draagt. Val niet in een strik, zoals zo veel anderen, door te trachten uw ziel te onderdrukken of deze te verachten; maar wees krachtig in de geest zodat uw ziel kan worden gewonnen, behouden en dienstbaar kan zijn aan Zijn hoogste vreugde. De Heer Jezus heeft bedoeld dat wij rust zouden vinden voor onze zielen en deze rust, zegt Hij, ontvangen wij door Zijn juk op ons te nemen - het symbool van samengaan en dienst. Dan pas zullen wij beseffen hoe de ziel zijn hoogste vreugde vindt in dienen en niet in heersen. Het is waar dat de ziel zolang hij nog niet verbroken is, meester wil zijn. Maar door het Kruis kan hij een zeer nuttige dienstknecht worden.

Onze ziel moet niet worden vernietigd maar onder controle van onze geest en Gods Geest worden gebracht.!

HOOFDSTUK 1
Het belang van verbrokenheid

Ieder die God dient, zal vroeg of laat ontdekken dat de grootste belemmering voor zijn werk niet in anderen ligt maar in zichzelf. Hij zal ontdekken dat zijn uiterlijke mens niet in harmonie is met zijn innerlijke mens, omdat beiden zich naar een andere richting uitstrekken. Ook zal hij bemerken dat zijn uiterlijke mens hem in de weg staat om zich te onderwerpen aan de leiding van de Geest. Daardoor kán hij niet gehoorzamen aan Gods hoogste geboden. Hij zal al gauw tot de ontdekking komen dat de grootste moeilijkheid gelegen is in zijn uiterlijke mens, daar deze hem verhindert zijn geest te gebruiken.

Heel veel dienstknechten van God kunnen zelfs het meest elementaire niet doen. Het zou normaal zijn als zij door de oefening van hun geest in staat zouden zijn Gods Woord te kennen, de geestelijke toestand van een ander te onderscheiden, onder de zalving van Gods Geest een boodschap van God door te geven en Gods openbaringen te ontvangen. Maar doordat de uiterlijke mens telkens wordt afgeleid is het alsof hun geest niet goed kan functioneren. In diepste wezen komt dit doordat er nooit radicaal met hun uiterlijke mens is afgerekend, waardoor veel geestelijk streven, ijver, ernst en activiteit slechts tijdverspilling zijn. Zoals wij zullen zien is er maar één manier waarop de mens bruikbaar gemaakt kan worden voor God en dat is verbrokenheid.

De inwendige mens en de uitwendige mens

Wij zien hoe de Bijbel een scheidslijn trekt die dwars door de mens heengaat: “Want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods” (Rom 7:22).

Onze inwendige mens verheugt zich in de wet van God: “...met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens” (Ef 3:16). En Paulus zegt ons ook: “...maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd” (2 Ko 4:16).

Als God door Zijn Geest, Zijn leven en Zijn kracht woning bij ons maakt, komt Hij in onze geest, die wij de innerlijke of inwendige mens zullen noemen.

Rondom deze inwendige mens is de ziel en daar spelen zich onze gedachten, gevoelens en wil af. De buitenkant van de mens is ons fysieke lichaam. Wij zullen daarom nu spreken van de inwendige mens als de geest, van de uitwendige mens als de ziel en van de buitenkant van de mens als het lichaam.

Wij moeten nooit vergeten dat de inwendige mens de menselijke geest is waar God woont, waar Zijn Geest zich aansluit op onze geest. Net zoals wij kleren aan hebben “draagt” onze inwendige mens een uitwendige mens: de geest “draagt” de ziel. En op gelijke wijze “dragen” de geest en de ziel het lichaam. Het is duidelijk dat de mensen zich over het algemeen meer bewust zijn van hun uiterlijke mens en van hun buitenkant, dan dat zij zich van hun geest bewust zijn of die begrijpen.

Het moet ons duidelijk worden dat alleen hij, wiens inwendige mens is vrijgemaakt, in de dienst van God kan staan. Eigenlijk zouden wij de diepste kern van de moeilijkheden van een dienstknecht van God dus kunnen terugvoeren tot het onvermogen van de inwendige mens om door de uitwendige mens heen baan te breken. Daarom moeten wij voor God tot de erkenning komen dat de voornaamste moeilijkheid voor ons werk niet bij anderen ligt, maar bij onszelf. Onze geest zit als het ware in een omhulsel, waaruit hij niet gemakkelijk te voorschijn kan komen. Wij zijn niet tot dienen in staat als wij niet geleerd hebben hoe onze inwendige mens vrijgemaakt kan worden door de uitwendige mens te laten verbreken. Niets kan ons zo in de weg staan als deze uitwendige mens.

Het al of niet vruchtbaar zijn van ons werk hangt er van af of onze uitwendige mens door die verbrokenheid heen kan treden en zich kan openbaren.

Dit is het grondprobleem. De Heer wil onze uitwendige mens breken, opdat de inwendige mens een weg naar buiten heeft. Als de inwendige mens vrijgemaakt is zullen zowel ongelovigen als christenen gezegend worden.

Hoe de natuur tewerk gaat

De Heer Jezus zegt ons in Jh 12: “Indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf. Maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort”. Er is leven in de graankorrel, maar daaromheen ligt een vlies en dat is erg hard. Zolang dit vlies niet open splijt, kan de tarwe niet groeien. “Indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft...”. Wat is dan dit sterven? Dat vindt plaats als dit vlies openbarst door het samenwerken van temperatuur, vochtigheid, enz. in de aarde. Als het vlies eenmaal opengebarsten is, begint de tarwe te groeien. De vraag is hier dus niet of er binnenin wel leven is, maar of het vlies eromheen is opengebarsten.

Vervolgens zegt de Schrift: “Wie zijn leven (ziel) liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven (ziel) haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven”. De Heer laat ons hier zien dat dit buitenste vlies ons zieleleven is, terwijl het leven binnenin het eeuwige leven is, dat Hij ons heeft gegeven. Om dat innerlijke leven in staat te stellen naar buiten te treden moet het uitwendige leven worden verbroken. Als dat niet gebeurt kan het inwendige leven nooit aan het licht komen.

Het is noodzakelijk dat wij ons in verband met dit onderwerp richten tot die groep mensen, die het leven van de Heer hebben. Onder hen kunnen wij twee groepen onderscheiden: in de ene groep is het leven begrensd, beperkt, gevangen en kan zich niet openbaren; de andere groep omvat degenen, in wie de Heer Zich baan gebroken heeft.

De vraag, die wij hier onder ogen zien, is dus niet hoe wij het leven verkrijgen, maar veel meer hoe dit leven aan het licht kan worden gebracht. Als wij zeggen dat de Heer ons moet breken, is dat niet maar een bepaalde manier van zeggen of een bepaalde leer. Het is essentieel dat wij door de Heer verbroken worden. Het gaat er in feite niet om, dat het leven van de Heer de aarde niet zou kunnen omvatten, maar veel meer dat Zijn leven door ons gevangen wordt gehouden. Niet dat de Heer de Gemeente niet kan zegenen, maar dat het leven van de Heer in ons zo begrensd is dat het niet naar buiten stroomt.

Als de uiterlijke mens niet verbroken wordt kunnen wij nooit een zegen zijn voor Zijn Gemeente. En dan kunnen wij ook niet verwachten, dat het Woord, dat wij doorgeven, door God gezegend wordt!

De albasten kruik moet gebroken worden

De Bijbel spreekt over de zuivere nardusolie (Mt 26:6-13). Met opzet gebruikt God deze term “zuiver” in Zijn Woord om te laten zien dat het waarlijk geestelijk is. Maar als de albasten kruik niet gebroken wordt, kan de nardus er niet uitstromen. Het is vreemd, maar velen blijven die albasten kruik koesteren omdat zij denken dat de waarde ervan meer is dan die van de zalfolie.

Velen denken dat hun uitwendige mens kostbaarder is dan hun inwendige. Dit is het probleem geworden in de Gemeente. De één koestert zijn bekwaamheid en denkt dat hij erg belangrijk is; de ander koestert zijn gevoelens en acht zichzelf een belangrijk persoon; weer anderen hebben een hoge dunk van zichzelf en stellen zich boven de anderen in hun welsprekendheid, snelheid van reacties, de juistheid van hun oordeel, enz. Maar wij zijn geen verzamelaars van antiek; wij bewonderen geen vazen; wij willen slechts de geur van de zalfolie ruiken. Als het uitwendige niet verbroken wordt kan het inwendige er niet uitvloeien. Dan schieten wij niet alleen als individu tekort, maar ook door de Gemeente vindt die levende stroom geen uitweg.

Waarom zouden wij onszelf zo kostbaar blijven vinden alsof die geur zit in dat uitwendige van ons, terwijl deze de geur slechts door moet laten? De Heilige Geest werkt dan voortdurend. Keer op keer gebeurt er iets in ons leven; telkens komt er iets op ons af. Iedere tuchtiging van de Heilige Geest heeft maar één doel: het verbreken van de uitwendige mens, zodat onze inwendige mens vrij kan komen. En toch hebben wij het juist hiermee zo moeilijk: wij maken ons druk over kleinigheden en mopperen als wij iets moeten missen.

De Heer is erop uit ons te gebruiken, maar zodra Zijn hand ons maar aanraakt voelen wij ons ongelukkig. Wij gaan zelfs zo ver dat wij met God gaan twisten en nemen een negatieve houding aan. Sinds onze bekering zijn wij vele malen door de Heer aangeraakt, alleen met de bedoeling om onze uitwendige mens te breken. Of wij het ons bewust zijn of niet, de Heer is erop uit om deze uitwendige mens te verbreken.

De schat zit dus in een aarden vat. Maar wie kan die schat zien als dat aarden vat niet gebroken wordt? Wat is het uiteindelijke doel van Gods werk in ons leven? Dat is het breken van dit aarden vat, het breken van onze albasten kruik, het verbreken van onze harde schaal. De Heer verlangt naar een kanaal om de wereld te zegenen door degenen die Hem toebehoren. En dat kanaal van zegen is verbrokenheid: dan pas kunnen wij Zijn geur verspreiden en vruchtbaar zijn voor Hem. Maar het is ook een weg waarbij wij zelf niet worden ontzien: wij zullen littekens dragen. Als wij ons geheel ter beschikking van de Heer stellen, kunnen wij geen halfheid toelaten om onszelf op die manier te sparen. Wij moeten de Heer volkomen de vrije hand laten om onze uitwendige mens te verbreken, zodat Hij een weg zal kunnen vinden om datgene wat in ons is ook naar buiten te laten treden.

Een ieder van ons moet voor zichzelf ontdekken wat de gedachten van de Heer voor zijn leven zijn. Het is zeer bedroevend dat velen niet weten wat de zin of de bedoeling van de Heer voor hun leven is. Hoe nodig is het voor hen, dat de Heer hun ogen opent, zodat zij zien dat alles wat in hun leven komt een bedoeling kan hebben (Rom 8:28). Nooit doet de Heer iets zó maar. Gods bedoeling verstaan, betekent dat wij duidelijk gaan zien dat Hij Zich op één ding richt: het verbreken van de uitwendige mens.

Maar hoevelen worden al van hun stuk gebracht als de Heer maar een hand uitsteekt. O, wij moeten beseffen dat alle ervaringen, moeiten en beproevingen die de Heer ons zendt voor ons bestwil zijn. Wij kunnen niet verwachten dat de Heer iets beters zal geven, want dit is het beste. Als iemand tot de Heer zou gaan en zou bidden: “O Heer, mag ik alstublieft het beste kiezen?” dan geloof ik dat de Heer tegen hem zou zeggen: “Wat Ik je gegeven heb is het beste; je dagelijkse beproevingen zijn je van het grootste nut”. En zo is het motief van alles wat God beschikt het verbreken van de uitwendige mens. Als dit eenmaal plaatsvindt en de geest naar buiten kan treden, gaan wij pas werkelijk leren onze geest te gebruiken.

De tijdsfaktor bij onze verbrokenheid

De Heer gebruikt twee verschillende manieren om onze uitwendige mens te verbreken; de ene gaat geleidelijk, de andere is plotseling. Voor sommigen gaat God plotseling te werk en daarna geleidelijk. Anderen brengt de Heer in constante dagelijkse beproevingen. En dan op een dag brengt Hij een grootscheepse verbreking teweeg. Gaat het dus niet eerst plotseling en daarna geleidelijk, dan gaat het eerst geleidelijk en daarna plotseling. Het blijkt dat de Heer meestal meerdere jaren aan ons moet besteden voordat Hij dit proces van afbraak kan volbrengen.

Bij dit alles is de tijd een factor in Zijn hand. Wij kunnen de tijd niet verkorten, maar hem wel langer maken. In sommige levens heeft de Heer voor dit werk maar een paar jaar nodig; bij anderen blijkt dit werk na tien of twintig jaar nog steeds onvoltooid te zijn. Dit is een hoogst ernstige zaak!

Niets is pijnlijker dan het verknoeien van Gods tijd. Hoe vaak wordt de Gemeente daardoor belemmerd! Wij kunnen wel prediken door ons verstand te gebruiken, wij kunnen anderen ontroeren door onze gevoelens, maar als wij niet weten hoe wij onze geest moeten gebruiken kán de Geest Gods anderen niet door ons aanraken. Het verlies is groot wanneer wij die tijd onnodig langer maken.

En daarom, als wij onszelf nooit geheel en al aan de Heer toegewijd hebben, laten wij het dan nú doen en zeggen: “Heer, om de toekomst van de Gemeente, om de voortgang van het evangelie, terwille van Uw voornemen en ook voor mijn eigen leven, stel ik mijzelf onvoorwaardelijk en zonder reserve in Uw handen.

Heer, het is mij een vreugde om mijzelf aan U te geven en ik ben bereid om U tot Uw volle doel in mij te laten komen”.

De betekenis van het Kruis

Dikwijls wordt ons over het kruis gesproken. Misschien zijn wij met die uitdrukking wel te zeer vertrouwd geraakt. Maar wát is het kruis eigenlijk?

Als wij werkelijk de betekenis van het kruis verstaan, zullen wij begrijpen dat het de verbreking van de uitwendige mens betekent. Het kruis brengt de uitwendige mens in de dood, het splijt de menselijke schaal open. Het kruis moet alles afbreken wat tot onze uitwendige mens behoort - onze meningen, onze houding, onze bekwaamheid, onze eigenliefde, ons hele zijn. Dat is duidelijk, zo helder als kristal.

Zodra onze uitwendige mens verbroken is, kan onze geest gemakkelijk naar buiten treden. Laten wij eens een bepaalde broeder als voorbeeld nemen. Allen die hem kennen moeten toegeven dat hij een scherp verstand heeft, een krachtige wil en diepe gevoelens. Maar inplaats dat zij onder de indruk komen van deze natuurlijke eigenschappen van zijn ziel, beseffen zij dat zij zijn geest hebben ontmoet. Waar de mensen ook maar gemeenschap met hem hebben, ontmoeten zij zijn geest, een zuivere geest. Hoe komt dat? Doordat alles wat van de ziel is, verbroken is.

Of neem eens een zuster als voorbeeld. Degenen die haar kennen weten, dat zij van nature vlug is, vlug in denken, spreken en belijden, vlug in het schrijven van brieven en even vlug om ze weer te verscheuren. En toch ontmoeten de mensen die in aanraking met haar komen niet die vlugheid, maar haar geest.

Zij is iemand die volkomen verbroken is en die als een open boek is geworden.

Dit verbreken van de uitwendige mens is zoiets fundamenteels.

Laten wij toch niet vasthouden aan onze zwakke, zielse eigenschappen, zodat wij nog steeds dezelfde geur verspreiden, hoewel de Heer al wel vijf of tien jaar met ons bezig is geweest. Neen, wij moeten toestaan dat de Heer Zich baanbreekt in ons leven.

Twee redenen om niet verbroken te worden

Hoe komt het dat er mensen zijn die nog steeds hetzelfde zijn gebleven, nadat God al vele jaren met hen bezig is geweest? Sommige personen hebben een krachtige wil, anderen hebben een krachtig gevoelsleven en weer anderen hebben een helder verstand. De Heer is in staat dit alles te verbreken! Hoe komt het dan dat sommigen na vele jaren nog steeds onveranderd zijn? Wij geloven dat daar twee hoofdoorzaken voor zijn.

Allereerst leven er velen in de duisternis en zien de hand van God niet.

Terwijl God aan het werk is en hen gaat verbreken, hebben zij niet in de gaten dat Hij dat doet. Zij zijn verblind en zien alleen maar ménsen die hun tegenstaan. Zij beelden zich in dat hun omgéving zo moeilijk is en geven de omstandigheden de schuld. En dus gaan zij in duisternis en wanhoop verder.

Moge God ons een openbaring geven om te zien wat Zijn hand doet, zodat wij gaan neerknielen en tot Hem zeggen: “Gij zijt het en omdat Gij het zijt, aanvaard ik het”. Wij moeten in ieder geval gaan zien wiens hand met ons bezig is. Het is geen menselijke hand. Niet die van onze familie, niet die van de broeders en zusters in de Gemeente, maar het is de hand van God. Wij moeten leren neer te knielen en die hand te kussen. Wij moeten leren die hand lief te hebben die met ons bezig is. Dit licht moeten wij hebben om te aanvaarden en te geloven dat, wàt de Heer doet nooit verkeerd is.

De andere oorzaak die het verbrekingsproces van de uitwendige mens in de weg staat is de eigenliefde. Wij moeten God vragen om die eigenliefde uit ons hart weg te nemen. Als Hij in antwoord op ons gebed aan ons gaat werken, moeten wij Hem aanbidden en zeggen: “O Heer, als dit Uw hand is, laat mij het dan met mijn hele hart aanvaarden”. Laten wij bedenken dat de enige reden van alle onbegrip, alle ergernis en alle misnoegen hierin bestaat dat wij in stilte onszelf liefhebben. Daarom trachten wij een manier te vinden om onszélf te bevrijden. Heel vaak ontstaan er problemen bij dit zoeken naar een uitweg - om het werk van het kruis te ontvluchten.

Degene die aanvaard heeft gekruisigd te zijn en die weigert de zure azijn, die met gal vermengd is, te drinken, die kent de Heer. Velen gaan met tegenzin naar het kruis en overwegen nog die azijn te drinken, die hun pijn zal verzachten. Maar allen die zeggen: “De beker, die de Vader mij gegeven heeft, zou ik die niet drinken?” die zullen niet die beker zure wijn, vermengd met gal, nemen. Zij kunnen slechts uit één beker drinken, niet uit twee. Die allen kennen geen eigenliefde meer. Eigenliefde vormt het grondprobleem. Moge de Heer vandaag tot ons spreken, zodat wij zullen kunnen bidden: “O mijn God, ik heb gezien dat alle dingen van U afkomstig zijn. Al deze vijf of tien of twintig jaar hebt Gij mij geleid. Zo bent U bezig geweest om Uw doel te bereiken. En U hebt geen ander doel dan dat Uw leven door mij heen zichtbaar wordt. Maar ik ben dwaas geweest, ik heb het niet gezien. Ik deed van alles en nog wat om mij eraan te onttrekken en op die manier heb ik Uw tijd vertraagd. Nu zie ik Uw hand. Ik ben bereid om mij aan U te geven. Ik stel mij opnieuw in Uw hand”.

Verwacht wonden te zien

Niemand is aantrekkelijker dan degene die verbroken is! Koppigheid en eigenliefde wijken voor schoonheid in iemand die door God verbroken is. In het Oude Testament zien wij hoe Jacob zelfs in de moederschoot streed met zijn broer. Hij was listig, sluw en onbetrouwbaar. Toch was zijn leven vol droefheid en smart. Als jongeman vluchtte hij van huis weg. Twintig jaar lang werd hij door Laban beetgenomen. Rachel, de vrouw, die hij van harte liefhad, stierf vroegtijdig. Jozef, zijn lievelingszoon, werd verkocht. Jaren later werd Benjamin in Egypte vastgehouden. Keer op keer was God met hem bezig; de ene beproeving volgde op de andere. Hij werd meer dan eens zwaar beproefd door God. Wij zouden zelfs kunnen zeggen dat zijn hele levensgeschiedenis de geschiedenis is van iemand die door God beproefd werd. Nadat God hem zo vaak getuchtigd had, was de man Jacob tenslotte omgevormd. De laatste paar jaar van zijn leven was hij geheel oprecht. Hoe waardig was zijn antwoord aan Farao! Hoe schoon was zijn einde toen hij God aanbad, leunend op zijn staf!

Hoe zuiver waren zijn zegeningen voor zijn nageslacht! Nadat wij de laatste bladzij van zijn geschiedenis gelezen hebben, willen wij ons hoofd buigen en God aanbidden. Hier is iemand die tot rijpheid is gekomen, iemand die God kent. Tientallen jaren is God met hem bezig geweest en het resultaat is dat Jacobs uitwendige mens verbroken is. Hoe schoon is het beeld dat wij van hem hebben aan het eind van zijn leven.

Ieder van ons heeft veel van die Jacobsnatuur in zich. Onze enige hoop is dat de Heer Zich te vuur en te zwaard een weg zal banen, waardoor de uitwendige mens zodanig wordt verbroken dat de inwendige mens naar buiten kan treden en zichtbaar kan worden. Dit is geen kleine zaak en het is de weg van hen die de Heer dienen. Zo alleen kunnen wij dienen en slechts zo kunnen wij mensen tot de Heer leiden. Al het andere heeft een beperkte waarde. Een leer heeft niet veel te betekenen en theologie evenmin. En wat voor nut heeft zuiver verstandelijke kennis van de Bijbel als de uitwendige mens onveranderd blijft?

Alleen de mens door wie God Zich kan openbaren is bruikbaar.

Nadat God onze uitwendige mens getuchtigd heeft, nadat Hij die onder handen heeft genomen en hem door tal van beproevingen heeft geleid, dragen wij wonden en daardoor kan de geest zich baanbreken. Wij voelen ons onrustig als wij bepaalde broeders en zusters ontmoeten die in wezen onveranderd zijn gebleven, daar zij nooit onder handen genomen en verbroken zijn. Moge God ons genadig zijn door ons duidelijk deze weg te laten zien en ons te openbaren dat dit de enige weg is. Moge Hij ons ook tonen dat wij in dit licht zien hoe Hij de afgelopen tien of twintig jaar met ons bezig is geweest. Laat daarom niemand Gods handelen veronachtzamen. Moge Hij ons waarlijk openbaren wat de bedoeling is van deze verbreking van de uitwendige mens. Als de uitwendige mens ongeschonden blijft, zal onze ziel blijven heersen en ons leven volkomen nutteloos zijn. Laten wij daarom verwachten dat de Heer grondig met ons zal klaarkomen.

HOOFDSTUK 2

Voordat wij verbroken zijn en daarna

Het verbreken van de uitwendige mens is de fundamentele les voor allen die God dienen. Die moeten wij geleerd hebben voordat Hij ons ergens echt voor kan gebruiken. Als iemand voor God werkt, kan dat op twee manieren. In de eerste plaats is het mogelijk dat zijn geest traag is en niet kan functioneren, wanneer zijn uitwendige mens niet verbroken is. Als hij een bekwaam iemand is, zal zijn verstand zijn werk beheersen; is hij een gevoelsmens, dan zal alles wat hij doet, beheerst worden door zijn gevoelens. Een dergelijk werk kan wel geslaagd lijken, maar het kan geen mensen tot God brengen. Een tweede mogelijkheid is dat zijn geest zich weliswaar uit, maar gehuld is in eigen gedachten of gevoelens. Daarvan is het resultaat gemengd en onzuiver.

Zulk werk zal de mensen brengen tot gemengde en onzuivere ervaringen. Deze twee gegevenheden verzwakken onze dienst voor God.

Als wij echt doeltreffend willen werken, moeten wij beseffen dat het in wezen “de Geest is, die levend maakt”. Al is het niet meteen bij onze bekering, dan misschien een jaar of tien later, maar vroeg of laat zullen wij toch dit feit moeten erkennen. Velen moeten eerst ten einde raad zijn voordat zij de leegheid van hun werk kunnen inzien, dán beseffen zij pas hoe nutteloos al hun gedachten en gevoelens zijn. Het doet er niet toe hoeveel mensen u met uw gedachten en gevoelens kunt boeien, het resultaat is nihil. Tenslotte moeten wij belijden: “Het is de Geest, die levend maakt”. Alleen de Geest maakt iemand levend. Zelfs uw beste gedachten of gevoelens kunnen een mens niet levend maken. Slechts door de Geest wordt iemand tot leven gebracht. Velen die de Heer dienen, gaan dit feit pas zien nadat ze veel verdriet en veel mislukkingen hebben ervaren. Eindelijk gaan zij de betekenis verstaan van Gods Woord: “De Geest is het, die levend maakt” (Jh 6:63). Wanneer de geest vrij kan komen betekent dat, dat zondaars opnieuw geboren worden en dat heiligen worden opgebouwd. Als er door het kanaal van de geest leven uitstroomt, worden zij die het ontvangen opnieuw geboren. Als er door de geest leven wordt toebedeeld aan de gelovigen is het gevolg dat zij worden opgebouwd. Er bestaat geen nieuwe geboorte en geen opbouw zonder de Geest.

Het is merkwaardig dat God blijkbaar geen onderscheid maakt tussen Zijn Geest en onze geest. Er zijn veel plaatsen in de Bijbel waar het onmogelijk is om vast te stellen of het woord “geest” slaat op onze menselijke geest of op de Geest van God. Het is de bijbelvertalers van Luther af tot de geleerden, die tot op vandaag aan onze vertalingen werken, niet gelukt met zekerheid te zeggen of het woord “geest”, zoals het op veel plaatsen in het Nieuwe Testament gebruikt wordt, op de menselijke geest slaat of op de Geest van God.

Van de hele Bijbel is Romeinen 8 wel het hoofdstuk waarin het woord “geest” het meest gebruikt wordt. Wie kan zeggen hoeveel malen het woord “geest” in dit hoofdstuk betrekking heeft op de menselijke geest en hoe vaak op de Geest van God? Er zijn vertalingen waarin het woord “pneuma” (geest) soms geschreven wordt met een hoofdletter en andere keren met een kleine letter. Het is duidelijk dat deze vertalingen onderling niet overeenstemmen en niemand heeft hierin het laatste woord. Het blijkt eenvoudigweg onmogelijk duidelijk onderscheid te maken. Als wij bij de wedergeboorte een nieuwe geest ontvangen, ontvangen wij ook Góds Geest. Op het ogenblik dat onze menselijke geest wordt opgewekt uit de toestand van dood waarin hij verkeerde, ontvangen wij de Heilige Geest. Wij zeggen vaak dat de Heilige Geest in onze geest woont, maar wij vinden het moeilijk om te onderkennen wát de Heilige Geest is en wát onze geest is. De Heilige Geest en onze geest vormen zo’n eenheid dat, hoewel zij verschillend zijn, het niet eenvoudig is om ze te onderscheiden.

En zo betekent het vrijmaken van de geest zowel het vrijmaken van de menselijke geest als het vrijmaken van de Heilige Geest, die in de geest van de mens woont. Aangezien de Heilige Geest en onze geest tot één zijn verenigd, kunnen zij alleen in naam worden onderscheiden en niet in feite. En daar het vrijmaken van de één ook het vrijmaken van de ander inhoudt, kunnen anderen contact hebben met de Heilige Geest zodra zij dat met ónze geest hebben.

Voorzover u mensen toestaat contact te hebben met uw geest, staat u ze ook toe contact te hebben met God. Dank God daarvoor. Door uw geest is de Heilige Geest tot de mensen gekomen.

Als de Heilige Geest werkt, moet Hij overgebracht worden door de menselijke geest. De elektriciteit in een gloeilamp plant zich niet voort zoals de bliksem, maar moet door elektrische draden worden geleid. Als u gebruik wilt maken van de elektriciteit hebt u daarvoor een elektrische draad nodig. Op dezelfde wijze wordt de menselijke geest gebruikt om de Geest van God over te brengen op de mensen.

De Heilige Geest woont in de geest van ieder die genade heeft ontvangen. Het hangt dus niet van zijn geest af of de Heer hem gebruiken kan, maar veel meer van zijn uitwendige mens. De moeilijkheid bij vele mensen is dat hun uitwendige mens niet verbroken is. Zij kunnen dikwijls zo ongeremd uit hun natuurlijke bronnen putten. Op die manier wordt Gods Geest gevangen gehouden in de menselijke geest en kan er niet uitbreken. Soms is onze uitwendige mens actief, maar de inwendige mens blijft werkeloos. De uitwendige mens treedt naar voren, maar de inwendige mens blijft achter.

Enkele praktische problemen

Laten wij dit eens aan de hand van een paar praktische problemen verder uitwerken. Het prediken bijvoorbeeld. Hoe vaak komt het voor dat wij ernstig prediken - een goed voorbereide, gezonde boodschap - terwijl wij ons innerlijk zo koud als een steen voelen. Wij verlangen ernaar anderen op te wekken en toch blijven wij zelf onbewogen. De uitwendige en de inwendige mens zijn niet gelijk afgestemd. De uitwendige mens staat in vuur en vlam, maar de inwendige mens huivert van koude. Wij kunnen anderen zeggen hoe groot de liefde van de Heer is, terwijl het ons persoonlijk niets doet. Wij kunnen anderen vertellen hoe diepgaand het lijden van het kruis is, maar als wij naar onze kamer teruggaan, lachen wij al weer. Wat kunnen wij hieraan doen?

Ons verstand werkt en onze gevoelens werken en toch hebben wij voortdurend het gevoel dat de inwendige mens alleen maar toeschouwer is. De uitwendige en de inwendige mens vormen geen eenheid.

Of laten wij een ander geval nemen. De inwendige mens van iemand wordt verteerd van ijver. Hij zou het wel willen uitroepen, maar hij kan zich niet uiten. Na een tijdlang gesproken te hebben, lijkt het wel alsof hij in een kringetje ronddraait. Hoe groter de last is die hij innerlijk draagt, hoe kouder hij naar buiten toe wordt. Hij verlangt ernaar te spreken, maar hij kan zich niet uiten. Als hij een zondaar ontmoet, lijkt het alsof zijn inwendige mens schreit, maar hij kan geen tranen vergieten. Hij weet zich innerlijk sterk gedrongen, maar als hij het podium betreedt en wil spreken, voelt hij zich verloren in een doolhof van woorden. Dat is een benauwende situatie, die in wezen dezelfde oorzaak heeft: hij zit nog steeds gevangen.

De uitwendige mens gehoorzaamt niet aan hetgeen de inwendige mens hem voorschrijft. Innerlijk ontroerd, maar uiterlijk onbewogen; innerlijk in nood voor de ander, maar uiterlijk onberoerd; innerlijk vol gedachten, maar daarbuiten alleen maar leegheid. De geest moet nog een weg vinden om door de windselen te breken. Daarom is het verbreken van de uitwendige mens de eerste les voor eenieder die God wil leren dienen. Bij hem die waarlijk door God gebruikt wordt zijn de uitwendige gedachten en gevoelens niet onafhankelijk van de geest. Als wij deze les niet geleerd hebben, zullen wij merken dat onze bruikbaarheid verzwakt. Moge God ons op de plaats brengen waar de uitwendige mens volledig verbroken is.

Waar deze verbrokenheid heerst zal er een eind gekomen zijn aan uitwendige activiteiten bij inwendige traagheid, aan inwendig schreien bij uitwendige rust, aan een overvloed van gedachten die niet kunnen worden geuit. Dan zult u niet arm zijn aan gedachten en dan zult u geen twintig zinnen nodig hebben om uit te drukken dat u in twee zinnen zou kunnen zeggen. Uw gedachten zullen uw geest niet langer in de weg staan, maar juist meewerken. Op dezelfde wijze vormen ook onze gevoelens vaak een harde schaal. Velen die graag blij willen zijn, kunnen hun vreugde niet uiten of zij kunnen niet huilen als ze dát willen. Maar als de Heer onze inwendige mens getroffen heeft, hetzij door tuchtiging of door de verlichting van de Heilige Geest, zijn wij in staat om vreugde of verdriet te uiten zoals onze innerlijke mens dat beleeft.

Het vrijmaken van de geest maakt het ons mogelijk om meer en meer in God te blijven. Wij staan dan in verbinding met de geest van openbaring in de bijbel. Wij kunnen zonder enige inspanning onze geest gebruiken om goddelijke openbaring te ontvangen. Als wij getuigen of prediken komt Gods Woord in onze geest tot uiting. Ook kunnen wij door onze geest op spontane wijze in contact treden met de geest van anderen. Wanneer iemand in onze tegenwoordigheid wat zegt, kunnen wij hem “taxeren” - vaststellen wat voor soort mens hij is, wat voor houding hij aanneemt, wat voor soort christen hij is en wat zijn nood is. Onze geest kan in verbinding treden met zijn geest. En het wonderlijke is dat anderen nu contact kunnen hebben met onze geest. Bij sommigen ontmoeten wij alleen hun gedachten, hun gevoelens of hun wil. Soms kunnen wij uren lang met hen praten, zonder daarbij hun echte persoonlijkheid te ontmoeten, hoewel wij misschien allebei christenen zijn. De uitwendige mens is te sterk voor anderen om met de inwendige mens in contact te treden. Maar als de uitwendige mens verbroken is, begint de geest naar buiten te stromen en staan wij te allen tijde open voor anderen.

Naar buiten treden en zich terugtrekken

Wanneer de uitwendige mens eenmaal verbroken is, blijft de geest van de mens vanzelf zonder onderbreking in Gods tegenwoordigheid. Wij zullen dit met een voorbeeld duidelijk maken. Twee jaar nadat een bepaalde broeder zich overgaf aan de Heer voelde hij zich bedroefd omdat het hem niet lukte zonder ophouden in de tegenwoordigheid van God te verkeren. In die tijd had hij om het uur een afspraak om met iemand samen gebed te hebben. Waarom? Wel, in de Bijbel staat: “Bidt zonder ophouden” en daar maakten zij van: “Bidt ieder uur”. Iedere keer dat zij de klok het hele uur hoorden slaan, gingen zij bidden. Zij spanden zich tot het uiterste in om in te keren in de tegenwoordigheid van God, omdat zij voelden dat het niet mogelijk was om voortdurend Zijn tegenwoordigheid te handhaven.

Het was net alsof zij onder hun werk waren afgegleden en op deze wijze weer haastig moesten terugkomen bij God. Of ze hadden bij het studeren ongemerkt hun eigen gedachten gevolgd en moesten zich nu weer vlug afzonderen om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Anders waren zij naar hun besef de gehele dag buiten die tegenwoordigheid. Zij baden vaak en brachten zondagen en halve zaterdagen in gebed door. Zo gingen zij twee of drie jaar verder, maar niettemin bleef de onrust. Als zij zich terugtrokken, verheugden zij zich in Gods nabijheid, maar zij verloren die weer als zij verder gingen. Natuurlijk is dit niet alleen hun probleem, zo is de ervaring van veel christenen. Dit wijst erop dat wij Gods nabijheid trachten vast te houden door middel van ons geheugen. Het besef van Zijn nabijheid wisselt al naar gelang van de werking van ons geheugen. Als wij eraan denken, is er dat besef van Zijn tegenwoordigheid en anders is het er niet. Dit is klinkklare onzin, want Gods nabijheid wordt in de geest ervaren en niet door ons geheugen.

Om dit probleem op te lossen, moeten wij eerst een andere zaak rechtzetten, namelijk die van het verbroken zijn van de uitwendige mens. Daar onze gevoelens, evenmin als onze gedachten, overeenstemmen met de natuur van God, kunnen zij niet worden ééngemaakt met Hem. Het evangelie van Johannes laat ons in hoofdstuk 4 het wezen van God zien. God is geest. Alleen onze geest heeft dezelfde natuur als die van God en kan daardoor voor eeuwig met Hem verenigd zijn. Als wij trachten Gods nabijheid te verkrijgen door onze gedachten erop te richten, dan zullen wij die nabijheid moeten missen als wij ons niet concentreren. En als wij onze gevoelens inschakelen om Gods tegenwoordigheid op te roepen, dan zal die verdwijnen zodra onze gevoelens verslappen. Soms zijn wij blij en dan houden wij dat voor de tegenwoordigheid van God. Als er dan een eind komt aan die blijdschap is Gods nabijheid verdwenen! Of wij nemen aan dat Hij bij ons is als wij treuren en wenen. Maar wij kunnen helaas niet ons hele leven tranen storten. Onze tranen zullen al gauw opgedroogd zijn en dan verdwijnt Gods tegenwoordigheid! Maar zowel onze gedachten als onze gevoelens zijn menselijke vermogens. Aan elke activiteit moet eens een eind komen. Als wij Gods tegenwoordigheid met activiteit trachten vast te houden, zal deze tegelijk met onze activiteit tot een einde komen. Gods tegenwoordigheid vereist een gelijkheid van aard en alleen de inwendige mens heeft dezelfde natuur als God; slechts door de inwendige mens kan Zijn tegenwoordigheid worden ervaren. Als de uitwendige mens leeft in activiteiten, dan kunnen deze de inwendige mens in onrust brengen. Dan is de uitwendige mens geen helper, maar een rustverstoorder. Wanneer de uitwendige mens verbroken is, geniet de inwendige mens vrede met God.

Onze geest is ons door God gegeven opdat wij aan Hem gehoor kunnen geven.

Maar de uitwendige mens reageert voortdurend op dingen om zich heen en berooft ons daardoor van Gods tegenwoordigheid. Wij kunnen niet alle dingen om ons heen negéren, maar wij kunnen wel de uitwendige mens laten verbreken.

Wij kunnen al die dingen om ons heen niet stilzetten, want al die miljoenen en miljarden dingen in de wereld vallen volkomen buiten onze macht. Als er maar iets gebeurt, zal onze uitwendige mens daarop reageren, zodat wij niet in staat zijn in vrede Gods aanwezigheid te ervaren. Zo komen wij tot de conclusie dat het ervaren van Gods tegenwoordigheid afhankelijk is van het verbreken van onze uitwendige mens. Als onze uitwendige mens door Gods genade verbroken is kan het volgende voor ons gelden: Gisteren waren wij één en al nieuwsgierigheid, maar vandaag is dat onmogelijk. Vroeger konden onze gevoelens gemakkelijk worden opgewekt, zowel de liefde, ons teerste gevoelen, als onze woede, een van de ruwste. Maar al komen er nu nog zoveel dingen op ons af, onze inwendige mens blijft onbewogen, de nabijheid van God blijft onveranderd en onze innerlijke vrede onaangetast.

Het wordt duidelijk dat het verbreken van de uitwendige mens de basis is om Gods tegenwoordigheid te ervaren. Als we werk hebben in de keuken en de mensen schreeuwden als zij wat hebben wilden. Toch kan, ondanks dat voortdurende gekletter van borden en bestek, onze inwendige mens in rust blijven. Bij al dat jagen en jachten in de keuken kunnen wij ons zich net zo bewust zijn van Gods nabijheid als op momenten dat we gebed zijn. Hoe kan dat? Omdat we doof moeten zijn voor geluiden van buitenaf en leren om in onze geest gemeenschap te hebben en ons onbeheerste zieleleven af te wijzen.

Sommigen hebben het gevoel dat hun omgeving zonder dergelijke afleidingen, zoals het gekletter van vaatwerk, moet zijn, willen zij Gods nabijheid te kunnen genieten. Hoe verder zij weg zijn van de mensheid, hoe beter zij Gods tegenwoordigheid zullen kunnen ervaren, denken zij. Wat een misverstand! Het probleem ligt niet in de uiterlijke omstandigheden en ook niet in de mensen, maar in henzelf. God zal ons niet van de vaat verlossen, maar van de weerklank die dit bij ons vindt! Als is er nog zoveel lawaai van buitenaf, ons innerlijk reageert daar niet op. Aangezien de Heer onze uitwendige mens verbroken heeft, kunnen wij het eenvoudigweg naast ons neerleggen. Prijs de Heer! Misschien hebben wij wel een scherp gehoor, maar door Zijn genade in ons leven worden wij totaal niet meer beïnvloed door de dingen die zich opdringen aan onze inwendige mens. Wij kunnen in dergelijke gevallen precies zo voor Gods aangezicht zijn als wanneer wij alleen in gebed zijn.

Wanneer de uitwendige mens eenmaal verbroken is, behoeven wij ons niet langer terug te trekken in God, want dan zijn wij bij voortduring in Zijn tegenwoordigheid. Dat is niet het geval met iemand, wiens uitwendige nog niet verbroken is. Na ieder karweitje moet hij weer terugkeren tot God, want voor zijn gevoel is hij van Hem afgedreven. Zelfs bij het werk van de Heer verliest hij Hem in wiens dienst hij staat, uit het oog. Daarom lijkt het maar het beste helemaal niets te ondernemen. Toch behoeven degenen, die God kennen, niet terug te keren, want zij zijn nooit weggeweest. Zij verheugen zich in Gods nabijheid als zij zich een dag afzonderen voor gebed en zij genieten die nabijheid op dezelfde manier als zij druk bezig zijn met alledaagse dingen.

Misschien is onze gewone ervaring wel, dat wij Gods nabijheid merken als wij werkelijk tot Hem naderen, maar zijn wij ergens druk mee bezig dan merken wij, dat wij op de een of andere manier zijn afgedreven, ook al zijn wij nog zo waakzaam geweest. Neem bijvoorbeeld eens aan dat wij bezig zijn het evangelie te prediken of dat wij trachten mensen op te bouwen. Na een poos willen wij neerknielen om te bidden, maar dan hebben wij het gevoel dat wij eerst moeten inkeren tot God. Op de een of andere wijze heeft ons spreken met mensen ons van God afgeleid en daarom moeten wij in het gebed eerst weer dichter tot Hem naderen. Wij zijn Gods nabijheid kwijtgeraakt en die moeten wij nu eerst weer terugvinden. Of misschien zijn wij bezig geweest met zoiets gewoons als het schrobben van de vloer. Nadat wij daar mee klaar zijn besluiten wij te bidden. En opnieuw hebben wij het gevoel dat wij een lange reis hebben gemaakt en dat wij moeten terugkeren. Wat moeten wij daarvan zeggen?

Het verbreken van de uitwendige mens maakt het onnodig dat wij terug moeten keren. Wij ervaren de tegenwoordigheid van God even goed in onze gesprekken als wanneer wij neerknielen in gebed. En als wij ons gewone werk verrichten, brengt ons dat niet af van God, zodat wij niet hoeven terug te keren.

Laten wij nu als voorbeeld eens een uiterste nemen. Toorn is het heftigste gevoelen dat een mens kan hebben. Maar de Bijbel verbiedt ons niet om toornig te zijn, want er bestaat toorn die niet verband houdt met zonde. “Weest toornig, maar zondigt niet”, zegt de Bijbel. Niettemin is de toorn zo sterk dat hij grenst aan de zonde. Wij vinden in Gods Woord niet: “Hebt lief, maar zondigt niet” of: “Weest zachtmoedig, maar zondigt niet”, omdat liefde en zachtmoedigheid ver van de zonde afliggen. Toorn echter ligt vlak bij de zonde.

Misschien heeft een bepaalde broeder een ernstige fout gemaakt en moet hij ernstig berispt worden. Dat is niet gemakkelijk. Wij zouden veel liever onze gevoelens van ontferming laten gelden dan onze gevoelens van toorn, want toorn kan zo licht plaatsmaken voor iets anders. Daarom is het niet gemakkelijk om echt toornig te zijn naar de wil van God. Maar iemand die weet wat het verbroken zijn van de uitwendige mens betekent, kan een andere broeder ernstig onderhouden zonder dat zijn eigen geest in onrust wordt gebracht of de nabijheid van God wordt onderbroken. Hij blijft daarbij in God, net zoals hij dat zou zijn als hij in gebed was. En wanneer hij zijn broeder onder handen genomen heeft, kan hij bidden zonder zich in te moeten spannen om tot God terug te keren. Wij geven toe, dat dit moeilijk is, maar als de uitwendige mens verbroken is, is dit toch echt mogelijk.

Het scheiden van de uitwendige van de inwendige mens

Als de uitwendige mens verbroken is, zullen de dingen van buitenaf ook buiten blijven en de inwendige mens zal voortdurend voor Gods aangezicht leven. Bij velen is het probleem dat hun uitwendige en inwendige mens zo één zijn, dat alles wat hun uitwendige mens beroert ook de inwendige mens beïnvloedt. Door het genade werk van God moeten de uitwendige en inwendige mens gescheiden worden. Dan zal datgene wat de uitwendige mens raakt niet meer de inwendige mens kunnen bereiken. Als bijvoorbeeld de uitwendige mens in gesprek gewikkeld is, kan de inwendige mens toch gemeenschap hebben met God. De uitwendige mens wordt misschien gehinderd door gerammel van vaatwerk, terwijl de inwendige mens in God blijft. Men kan met de uitwendige mens actief zijn en in contact staan met de buitenwereld, terwijl de inwendige mens onberoerd blijft omdat hij steeds voor Gods aangezicht leeft.

Laten wij nog twee voorbeelden nemen. Er is een broeder aan een weg aan het werk. Als zijn uitwendige en inwendige mens gescheiden zijn, zal deze laatste niet gehinderd worden door dingen van buitenaf. Hij kan met zijn uitwendige mens aan het werk zijn, maar innerlijk kan hij tegelijkertijd God aanbidden.

Of neem een vader. Zijn uitwendige mens kan lachend aan het spelen zijn met zijn kindje, maar dan rijst er plotseling een bepaalde geestelijke nood en direct kan hij met zijn inwendige mens de situatie tegemoettreden, want hij is nooit uit de nabijheid van God weggeweest. Daarom is het zo belangrijk dat wij beseffen dat het scheiden van de uitwendige en de inwendige mens zo beslissend is voor iemands werk en leven. Het is alleen op deze wijze mogelijk te arbeiden zonder afgeleid te worden.

Wij kunnen de gelovigen omschrijven als “enkele” of als “dubbele” mensen. Bij sommigen vormen hun inwendige en hun uitwendige mens een eenheid; bij anderen zijn die twee gescheiden. Zolang hij nog een “enkele” mens is, moet hij zich geheel en al voor zijn werk inzetten óf voor zijn gebed. Als hij aan het werk is zet hij God terzijde en wanneer hij daarna bidt moet hij zijn werk opzij zetten. Omdat zijn uitwendige mens niet verbroken is móet hij wel telkens naar buiten treden en zich weer terugtrekken. De “dubbele” mens daarentegen kan met zijn uitwendige mens aan het werk zijn, terwijl zijn inwendige mens voortdurend voor Gods aangezicht blijft. Doet er zich een nood voor, dan kan zijn inwendige mens altijd naar buiten treden en zich aan anderen manifesteren. Hij geniet ononderbroken Gods tegenwoordigheid. Laten wij onszelf afvragen of wij een “enkele” of een “dubbele” mens zijn. Het maakt inderdaad álles uit of de uitwendige mens gescheiden is van de inwendige mens.

Als u door Gods genade deze scheiding ervaren hebt, dan weet u, dat u innerlijk altijd kalm blijft ook al bent u aan het werk of wordt u van buitenaf ergens door bezig gehouden. De uitwendige mens kan dan betrokken zijn bij de dingen van buitenaf, maar deze zullen de inwendige mens niet raken.

Hierin ligt het wonderlijke geheim! Wij kunnen de nabijheid van God alleen maar kennen als deze twee gescheiden zijn.. Een dergelijke innerlijke scheiding zal onze reacties vrijwaren voor de besmetting van vlees en bloed.

Laten wij de zaak nu samenvatten. Wij kunnen onze geest slechts gebruiken door een tweeledig werk van God, namelijk het verbreken van onze uitwendige mens en het scheiden van geest en ziel. Dit laatste is hetzelfde als het scheiden van de inwendige mens en de uitwendige mens. Pas wanneer God dit tweeledig werk in ons leven heeft voltooid, zijn wij in staat onze geest te gebruiken.

De uitwendige mens wordt verbroken door de tuchtiging van de Heilige Geest.

Hij wordt afgescheiden van de inwendige mens door de openbaring van de Heilige Geest (Hebreeën 4:12)

HOOFDSTUK 3

Herkennen wat wij “om handen” hebben

Laat mij eerst ons thema nader verklaren. Stel dat een vader zijn zoon opdraagt iets te doen. De zoon antwoordt: “Ik heb net iets om handen. Zodra ik daarmee klaar ben zal ik doen wat u vraagt”. Iets “om handen” hebben slaat op datgene waarmee de zoon bezig was vóórdat zijn vader hem wat vroeg. Wij moeten direct toegeven dat wij allemaal iets “om handen” hebben, wat een belemmering blijkt in onze wandel met God. Datgene wat ons in beslag neemt en onze aandacht afleidt, kan uit van alles bestaan en het kan goed, belangrijk en ogenschijnlijk heel noodzakelijk zijn. Zolang onze uitwendige mens onverbroken blijft, zullen wij altijd wel onze handen vol hebben met zulke dingen.

Onze uitwendige mens houdt er zijn eigen godsdienstige smaak, belangstelling en bezigheden op na. Daarom kan onze uitwendige mens Gods roepstem niet beantwoorden als Gods Geest onze geest aanraakt. Op die manier staat datgene wat wij “om handen” hebben onze geestelijke bruikbaarheid in de weg.

De beperkt kracht van de uitwendige mens

Onze menselijke kracht is beperkt. Als een broeder niet meer dan vijftig pond kan dragen en u wilt er nog eens tien pond bij doen, dan is hem dat eenvoudig onmogelijk. Er zijn grenzen aan zijn kunnen en hij kan geen ongelimiteerd werk verrichten. Die vijftig pond die hij al draagt, heeft hij “om handen”.

En net zoals de fysieke kracht van onze buitenste mens (het lichaam) begrensd is, zo staat het ook met de kracht van onze uitwendige mens (de ziel).

Velen houden geen rekening met dit principe en gaan zorgeloos om met de kracht van hun uitwendige mens. Als iemand bijvoorbeeld al zijn liefde aan zijn ouders schenkt, dan heeft hij niets meer over om zijn broeders lief te hebben, laat staan anderen. Als hij op die wijze zijn “zielekracht” uitput, blijft er niets meer over voor anderen. Zo is het ook met de kracht van ons denkvermogen. Als iemand zijn aandacht op een bepaald onderwerp richt en al zijn tijd geeft om daarover na te denken, zal hij geen kracht meer hebben voor iets anders. God heeft ons dit probleem in Zijn Woord verklaard: “De wet van de Geest des levens heeft mij in Christus Jezus vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods” (Rom 8:2). Maar hoe komt het dan, dat deze wet van de Geest des levens voor sommige mensen niet van kracht is? Wij lezen verder: “...opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die wandelen naar de Geest” (Rom 8:4). Met andere woorden, de wet van de Geest des levens is alleen voor hen van kracht die geestelijk zijn; dat zijn diegenen die de gezindheid van de Geest hebben. Wie worden daaronder verstaan? Diegenen die niet de gezindheid van het vlees hebben. Met “gezindheid” wordt bedoeld “gericht zijn op”, “letten op”. Zo gaat bijvoorbeeld een moeder uit en laat haar baby over aan de zorg van een vriendin. Op dat kindje passen betekent dat zij er op moet letten. Als aan u de zorg voor een baby is toevertrouwd, mag u zich niet door andere dingen laten afleiden. Op dezelfde wijze kunnen alleen diegenen die niet letten op vleselijke dingen gericht zijn op geestelijke dingen. Zij die zich daarop richten komen onder de beheersing van de wet van de Heilige Geest. Onze verstandelijke vermogens zijn maar beperkt.

Als wij die geheel gebruiken voor de dingen van het vlees, zullen wij merken dat er geen plaats meer over is voor de dingen van de Geest.

Dan gaan wij beseffen dat de zielekracht van onze uitwendige mens beperkt is net zoals onze fysieke kracht. Zolang wij iets “om handen” hebben kunnen wij niet Gods werk doen. Naarmate wij veel of weinig “om handen” hebben, neemt ons vermogen om God te dienen af of toe. En zo wordt datgene waarmee wij zelf bezig zijn inderdaad een verhindering en bepaald geen geringe!

Op soortgelijke wijze kunnen wij ook in ons gevoelsleven van alles om handen hebben. Wat gaat er een magnetische aantrekkingskracht uit van al die verschillende tegenstrijdige sympathieën, genegenheden en verwachtingen. Als God hem om genegenheid vraagt, kan hij daar niet op ingaan. Doordat hij zoveel om handen heeft zijn al zijn gevoelens al verbruikt. Wanneer hij in één keer zijn gevoelens uitput, die hij voor twee dagen heeft, zal het even lang duren voor hij weer op de juiste wijze kan voelen en spreken. Als onze gevoelens dus aan geringere dingen worden verspild, kunnen zij niet in onbeperkte mate door God worden gebruikt.

Dan is er bijvoorbeeld iemand met een ijzeren wil, krachtige persoonlijkheid wiens wilskracht wel onbeperkt lijkt. Toch is het alsof hij - als het om de dingen van God gaat - niet tot een besluit kan komen. Wat weifelt zelfs de sterkste persoon vaak hierin. Hoe komt dit? Voordat wij daar antwoord op geven, zullen wij eerst nog eens iemand anders bezien, die boordevol ideeën zit. Hij schijnt nooit in verlegenheid te zitten als het er om gaat nieuwe plannen te bedenken. Maar als hij in geestelijke dingen de wil van God moet onderscheiden, heeft hij daar absoluut geen licht over. Hoe komt dit toch?

Als de uitwendige mens zo uitgeput raakt door alles wat hij “om handen” heeft en daarover gebogen gaat, blijft er maar weinig kracht over voor een taak, waarbij zijn geest wordt ingeschakeld. Daarom is het zo nodig dat wij inzien hoe beperkt de kracht van de uitwendige mens is. Zelfs al is deze verbroken, dan nog is er wijsheid nodig om deze kracht te gebruiken. Daarom is het zo noodzakelijk “lege handen”!

Hoe de Geest een uitwendig verbroken mens gebruikt

Als Gods Geest met iemand bezig is, slaat Hij nooit diens geest over. Zo kan ook ónze geest nooit de uitwendige mens negéren. Het is heel belangrijk om dit principe vast te houden. Evenmin als de Heilige Geest de menselijke geest overslaat als Hij met iemand werkt, zo kan ook onze geest niet de uitwendige mens negéren en rechtstreeks functioneren. Onze geest moet door de uitwendige mens heen vloeien om met andere levens in contact te kunnen komen. Daarom kan God niet door ons werken als de kracht van die uitwendige mens verbruikt wordt door alles wat wij om handen hebben. De menselijke geest kan dan evenals de Heilige Geest niet naar buiten treden. De inwendige mens kan zich niet baanbreken, omdat de uitwendige mens hem in de weg staat. Dat is de reden waarom wij er zo dikwijls de nadruk op hebben gelegd, dat deze uitwendige mens verbroken moet worden.

Wij hebben al wat “om handen” vóór dat God begint te werken. Het komt niet van God en er is ook geen opdracht, geen beslissing of kracht van God voor nodig om het uit te voeren. Het is niet iets dat onder Gods hand is, maar meer een zelfstandige activiteit. Voordat uw uitwendige mens verbroken is, hebt u het druk met uw eigen zaken, u gaat uw eigen weg en uw liefde gaat uit naar hen die ú liefhebben. Als God uw vermogen tot liefhebben wil gebruiken om de broeders lief te hebben, moet hij eerst uw uitwendige mens verbreken.

Daardoor krijgt uw liefde een andere dimensie. De inwendige mens moet naar zijn aard liefhebben, maar door de uitwendige mens heen. Als de uitwendige mens bezig is met dat wat hij om handen heeft, ontneemt hij daarmee de inwendige mens het kanaal om die liefde te uiten. Wanneer de inwendige mens zijn wil moet gebruiken, zal hij merken dat die al zelfstandig optreedt en bezig is met wat hij om handen heeft. God moet ons zwaar treffen om onze wil te verbreken, totdat wij ons neerwerpen in het stof en zeggen: “Heer, ik durf niet meer zelfstandig te denken en te vragen, ik durf niet langer zelf te beslissen. In alles heb ik u nodig”. Als God ons zo onder handen neemt, gaan wij leren dat onze wil niet op zichzelf kan handelen. Dan pas is onze wil bereid gemaakt om door de inwendige mens gebruikt te worden.

Als de uitwendige mens niet samenwerkt met de inwendige mens, ondervindt deze een grote belemmering. Stel, dat een broeder het Woord gaat prediken. Hij draagt een last op zijn hart. Maar als hij er niet in slaagt de juiste gedachten te vinden, kan hij zich niet bevrijden van die last, waardoor deze spoedig zal verdwijnen. Zelfs wanneer die last zijn hele geest vervult, zal alles vergeefs zijn als hij die niet onder woorden kan brengen.

Wij kunnen geen zielen redden als wij alleen maar een last op ons hart dragen. Het is nodig dat wij daar ook uitdrukking aan kunnen geven. Die last die wij op ons hart dragen moet in dezelfde geest door ons uitgesproken kunnen worden. Wanneer wij ons niet uiten, kunnen wij onmogelijk aan anderen het Woord van God bekend maken. Mensenwoorden zijn niet Gods Woord, maar toch moet Gods Woord door mensen worden vertolkt. Als iemand Gods woorden heeft kan God door hem spreken; heeft hij die niet, dan kan God niet spreken. Het probleem vandaag ligt hierin dat onze inwendige mens wel ter beschikking staat van God en Zijn last kan ontvangen, maar dat ónze uitwendige mens van de ochtend tot de avond bloot staat aan zo onnoemlijk veel verwarrende gedachten, dat onze geest zich daardoor niet kan uiten.

Dáárom moet God onze uitwendige mens volledig verbreken. Hij breekt onze wil door die dingen weg te nemen waar onze wil zo mee bezig is, zodat deze niet meer zelfstandig kan handelen. Het is niet zo dat wij ons verstand niet mogen gebruiken, maar wij moeten niet meer denken naar het vlees en geleid worden door onze verbeeldingskracht, die onze gedachten doet afdwalen. Wij hebben wel een gevoelsleven, maar al onze gevoelens moeten worden beheerst en binnen de perken gehouden door de inwendige mens. Hierdoor krijgt de inwendige mens een wil, een verstand en een gevoelsleven, die door God gebruikt kunnen worden. God verlangt dat onze geest zich bedient van onze uitwendige mens om lief te hebben, te denken en te beslissen. Het is niet Zijn bedoeling om onze uitwendige mens uit te schakelen, maar dit proces van verbroken worden moet aan ons worden voltrokken, willen wij God werkelijk kunnen dienen.

Zolang dit niet gebeurt, zullen de inwendige en de uitwendige mens met elkaar in strijd zijn en zal de één onafhankelijk van de ander handelen. Als wij verbroken zijn, wordt de uitwendige mens onder beheersing van de inwendige mens gebracht, waardoor onze persoonlijkheid tot een eenheid wordt gemaakt; zó kan de verbroken uitwendige mens een kanaal zijn voor de inwendige mens.

Nu moeten wij onderkennen dat zo’n eengemaakte persoonlijkheid ook vaak iemand karakteriseert die niet behouden is, maar in dat geval wordt de inwendige mens beheerst door de uitwendige mens. De menselijke geest is wel aanwezig, maar wordt er zo onder gehouden door de uitwendige mens, dat hij hoogstens via het geweten enig protest kan aantekenen. De inwendige mens wordt volledig overheerst door de uitwendige mens.

Maar het is Gods bedoeling dat bij iemand, die behouden is, deze volgorde omgekeerd wordt. Zoals zijn uitwendige mens vóór zijn behoud de inwendige beheerste, zo moet zijn inwendige mens nu absolute heerschappij voeren over zijn uitwendige mens. Wij kunnen het fietsen als voorbeeld nemen. Op vlak terrein trappen wij de fiets voort en de wielen gaan over de weg. Maar bij het afgaan van een helling draaien de wielen al zonder trappen en dan lijkt het alsof de weg óns voort doet gaan. Zo is het ook als onze inwendige mens krachtig is en de uitwendige mens verbroken, dan “trappen” wij en de wielen gaan over de weg. Het is aan ons te beslissen of wij zullen verdergaan of stilhouden en hoe snel wij gaan. Maar als onze uitwendige mens sterk is en niet verbroken, is het alsof wij een helling afrijden en de fiets niet in onze macht hebben. Moge de Heer ons genadig zijn en die helling vlak maken door onze uitwendige mens te breken, zodat wij ons niet langer door hem laten rijden bij onze beslissingen. Pas dan kunnen wij op de juiste wijze onze geest gaan gebruiken.

Verbroken zijn is meer dan onderwezen zijn

Er is niemand die voor zijn werk is toegerust enkel en alleen omdat hij ergens onderricht in heeft gehad. De vraag waar het om gaat is nog altijd: Wat is het voor iemand? Kan iemand, die innerlijk verkeerde wegen gaat, maar wiens onderricht juist is, voorzien in de behoeften van de Gemeente? De fundamentele les die wij moeten leren, is dat wij veranderd moeten worden in een vat, dat bruikbaar is voor de Eigenaar. Dit kan alleen plaatsvinden als de uitwendige mens verbroken wordt.

God werkt voortdurend in ons leven. Veel jaren vol lijden, beproeving en tegenstand komen van Godswege, die van dag tot dag bezig is om ons te verbreken. Ziet u niet wat God aan het doen is in deze eindeloze opeenvolging van moeilijkheden? Zo niet, dan moet u Hem vragen: “O God, open mijn ogen opdat ik Uw hand mag zien”. Een ezel ziet vaak scherper dan iemand die zichzelf zo graag als profeet beschouwt.

De ezel van Bileam had de Engel des Heren al lang gezien, maar zijn meester niet. De ezel herkende de hand van God, die hem tegenhield, maar deze zogenaamde profeet zag niets. Wij moeten er ons bewust van zijn dat verbrokenheid de weg van God is in ons leven. Wat is het droevig dat sommigen nog altijd veronderstellen dat God hen wel zou kunnen gebruiken als zij maar meer onderwijs konden opnemen, meer “preekstof” verzamelen en meer bijbeluitleg verwerken. Deze gedachte is absoluut onjuist: Gods hand rust juist op u om u te breken. En dan niet zoals u dat wilt of denkt of besluit, maar zoals het Hém goeddunkt. De moeilijkheid met ons is dat wij anderen de schuld geven als God ons weerstaat. Wij reageren net als die profeet, die blind was voor Gods hand en daarom de ezel de schuld gaf, toen die weigerde zich te verroeren.

Alles wat ons overkomt is door God beschikt. Voor een christen gebeurt er niets bij toeval. Wij moeten God vragen of Hij onze ogen wil openen, zodat wij gaan inzien hoe Hij ons in allerlei opzicht en op ieder terrein van ons leven tuchtigt. Er komt een dag dat wij door Gods genade, die op ons rust, kunnen aanvaarden wat Hij over ons beschikt, dán zal onze geest vrij zijn en gereedgemaakt om te functioneren.

Een wet die niet voor gebed opzij gaat

Als God Zijn werk in ons doet stelt Hij een onveranderlijke wet vast. Hij heeft een bepaald doel voor ogen en dat bestaat uit de verbreking en de vrijmaking van onze geest teneinde die tenvolle te kunnen gebruiken. Wij moeten goed begrijpen dat wij met al ons bidden, pleiten en beloven hierin geen enkele wijziging kunnen brengen. Volgens Zijn wet bewerkt Hij die betrokkenheid en vrijmaking in ons en al ons bidden zal die wet niet opzij kunnen zetten. Als u uw hand vrijwillig in het vuur steekt, dacht u dan dat gebed u zou vrijwaren voor pijn (afgezien van een wonder)? Als u zich niet wilt branden moet u uw hand niet in het vuur steken en denken dat gebed u zal helpen. God handelt met ons volgens Zijn wet. De inwendige mens moet door de uitwendige mens heenbreken om naar buiten te komen. Zolang onze uitwendige mens niet verbroken is kan onze inwendige mens zich eenvoudigweg niet openbaren. Ga niet aan deze wet voorbij door maar steeds om een zegen te blijven bidden; zulke gebeden halen niets uit. Gebed kan nimmer Gods wet veranderen.

Dit moet eens en voor altijd voor ons vaststaan. Het principe dat aan geestelijk werk ten grondslag ligt, bestaat hierin dat God Zich kan openbaren. Dit is de enige weg die God heeft bepaald. Iemand die niet verbroken is, staat het evangelie in de weg, zodat het niet zijn leven kan doorstromen. Laten wij ons diep voor God buigen. Gehoorzamen aan Gods wet is veel beter dan het uitspreken van talloze gebeden. Wij kunnen beter ophouden met bidden en zeggen: “God, ik buig mij diep voor U neer”. Ja, heel dikwijls veroorzaakt ons vragen om zegen in feite juist een verhindering. Wij verlangen naar zegen en toch gaan wij er door onze houding net aan voorbij. Als wij inplaats daarvan zouden vragen om inzicht, als wij zouden leren om ons aan Zijn hand te onderwerpen en te gehoorzamen aan Zijn wet, dan zouden wij merken dat het resultaat daarvan juist die zegen is, waar wij zo naar verlangen.

HOOFDSTUK 4

Hoe kennen wij de mens?

Het is van doorslaggevend belang dat iedere werker de mens leert “kennen”.

Als iemand bij ons komt, moeten wij zijn geestelijke gesteldheid, zijn aard en de mate waarin hij geestelijk gegroeid is, kunnen onderscheiden. Wij moeten kunnen vaststellen of dat wat hij gezegd heeft werkelijk uit zijn hart kwam en hoeveel hij niet heeft uitgesproken. Verder moeten wij letten op zijn karaktereigenschappen - of hij bijvoorbeeld hard is of nederig en of zijn nederigheid echt is of gemaakt. De doeltreffendheid van onze bediening hangt nauw samen met ons inzicht in iemands geestelijke gesteldheid. Als Gods Geest ons door middel van onze geest in staat stelt de gesteldheid van de persoon, die wij voor ons hebben, te doorzien, dan hebben wij ook het juiste woord voor hem. In de evangeliën vinden wij dat de Heer altijd en overal het juiste woord had als de mensen tot Hem kwamen. Dit is een groot wonder. De Heer sprak met de Samaritaanse vrouw niet over wedergeboorte en Hij zei tot Nicodemus niets over het levende water. De waarheid van de wedergeboorte was voor Nicodemus, terwijl de waarheid van het levende water voor de Samaritaanse vrouw was. Beide waarheden waren precies voor de juiste situatie. Zij die Hem niet volgden, werden genodigd om te komen, maar degenen die Hem wilden volgen, werden genodigd om het kruis te dragen. Tegen iemand die zich vrijwillig kwam aanbieden, zei Hij dat hij de kosten moest berekenen en tegen iemand die weifelde, sprak Hij: “Laat de doden hun doden begraven”. De woorden van de Heer waren altijd op hun plaats, want Hij kénde alle mensen. Onze Heer wist of zij als ernstig zoekenden kwamen of alleen met de bedoeling Hem te bespioneren en wat zij te horen kregen, was altijd precies ter zake. Moge God ons genade geven, dat ook wij van Hem mogen leren de mens te kennen, zodat wij doeltreffend kunnen optreden in ons contact met de ander.

Een broeder die deze kennis niet heeft verworven, kan alleen maar volgens zijn eigen opvattingen met zielen omgaan. Als hij op een dag in een bepaalde stemming is, zal hij met iedereen - het doet er niet toe wie - vanuit dat gevoel spreken. Als hij een lievelingsonderwerp heeft, praat hij daar met alle mensen over die bij hem komen. Hoe kan zoiets doeltreffend werken? Er bestaat geen enkele dokter die al zijn patiënten hetzelfde voorschrijft. Maar sommige werkers voor God hebben helaas vaak maar één recept. Hoewel ze de diagnose van iemands ziekte niet kunnen stellen, proberen ze toch hem te genezen. Zij realiseren zich niet hoe gecompliceerd de mens wel is en missen het juiste inzicht in zijn geestelijke gesteldheid. Toch staan zij dadelijk klaar om iedere kwaal te behandelen. Wat een dwaasheid om maar één geestelijk recept te hebben en dat voor elke geestelijke ziekte te willen toepassen!

Of dacht u soms dat alleen domme mensen niet kunnen onderscheiden en knappe mensen wel? Neen, in dit werk worden zowel de knappen als de dommen op gelijke wijze uitgeschakeld. U kunt uw verstand of uw gevoel (als ze zelfstandig optreden) niet gebruiken om de mens te leren kennen. Al bent u nog zo scherpzinnig, toch zult u nooit de diepten van de mens kunnen doorgronden om zijn toestand aan het licht te brengen. Iedere werker die een ontmoeting heeft met iemand, moet eerst onderkennen waaruit de werkelijke nood van die persoon voor God bestaat. Vaak kunt u niet afgaan op wat hij zegt. Hoewel hij terecht kan volhouden dat hij “hoofdpijn” heeft, is dit misschien slechts een symptoom van iets dat veel dieper ligt en waarvan de oorzaak ergens anders gezocht moet worden. Het enkele feit dat iemand het warm heeft, behoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat hij “hoge koorts” heeft. Hij zal u misschien heel veel dingen vertellen die niets met de zaak te maken hebben.

Iemand die “ziek” is begrijpt zelden zijn werkelijke probleem. Daarom heeft hij u nodig om dit voor hem vast te stellen en hem de geneesmiddelen voor te schrijven. Misschien hebt u wel liever dat hij u zelf zijn nood vertelt, maar hij kan er gemakkelijk naast zijn. Slechts een geoefend “dokter”, die bedreven is in het onderkennen van geestelijke kwalen, kan de werkelijke diagnose van de “patiënt” stellen. U moet zekerheid hebben over iedere diagnose.

Iemand die alleen maar subjectief gericht is zal bijna zeker de mensen denkbeeldige kwalen aanpraten en koppig volhouden dat ze dit of dat schelen.

Soms zullen wij ontdekken dat een bepaald probleem boven ons vermogen ligt.

Bega dan niet de dwaasheid om te denken dat u iedere situatie het hoofd kunt bieden en dat u alle mensen helpen kunt. U moet zich inzetten en laten inzetten voor diegenen die u wél helpen kunt. En als u het niet kunt, moet u tot de Heer zeggen: “Dit is boven mijn vermogen. Deze ziekte kan ik niet onderkennen; dit heb ik nog niet geleerd. Wees genadig, o Heer”. Wij moeten nooit denken dat wij ieder geestelijk werk aankunnen of veronderstellen dat wij de enige zijn om het te doen. Hier kunnen wij juist gaan ontdekken dat verschillende leden van het Lichaam ter beschikking staan. Als u denkt dat een bepaalde broeder of zuster raad weet met een bepaald probleem, ga er dan naar toe en zeg: “Hiertoe ben ik niet bij machte; misschien ligt het in uw vermogen”. Als wij op die manier samenwerken in het Lichaam, leren wij gezamenlijk op te treden en niet zelfstandig te handelen. Wij moeten opnieuw de nadruk op het volgende leggen: iedere werker moet voor het aangezicht van God de mens leren kénnen. Wat blijkt er aan veel mensenlevens schade toegebracht te zijn nadat vele goedwillende broeders zich ermee bemoeid hebben; broeders, die het inzicht niet hadden, maar die vergeefs een subjectief oordeel hebben gegeven over objectieve noden! Wij moeten de mensen geen kwalen aanpraten die ze volgens óns hebben. Onze verantwoordelijkheid ligt hierin dat wij hun ware geestelijke gesteldheid onderscheiden. Als wij niet eerst geestelijk onderscheidingsvermogen hebben gekregen, hoe kunnen wij dan verwachten, dat wij de andere kinderen Gods kunnen helpen?

Wij zijn Zijn instrument

Als een arts een diagnose moet stellen, staan hem vele medische instrumenten ter beschikking. Dat is in ons geval niet zo. Wij hebben geen thermometers of röntgenstralen of dergelijke uitvindingen, die ons helpen de geestelijke gesteldheid van iemand te bepalen. Hoe kunnen wij dan onderscheiden of een broeder geestelijk ziek is ofwel vaststellen wat de aard van zijn moeilijkheden is? Eigenlijk is het geweldig dat God ons heeft aangewezen om als “thermometers” te fungeren. Doordat Hij in ons leven werkt, kan Hij ons toerusten om te onderscheiden wat iemand “scheelt”. Als geestelijke “artsen” van de Heer moeten wij innerlijk grondig worden voorbereid. Wij moeten ons ten zeerste bewust zijn van de zwaarte van onze verantwoordelijkheid.

Neem eens aan dat de thermometer nooit was uitgevonden. In dat geval zou een dokter zijn patiënt met de hand moeten aanraken om vast te stellen of hij koorts had. Zijn hand moest dat dienst doen als thermometer en wat zou die gevoelig en accuraat moeten werken! Precies zo gaat het in geestelijk werk toe. Wij zijn de thermometers, de instrumenten. Wij moeten een grondige training ondergaan en een strenge leerschool doormaken. Anders zullen de dingen waarin wij onszelf gebleven zijn ook in anderen onaangeroerd blijven. Bovendien kunnen wij anderen niet helpen om een les te leren die wij zelf niet voor Gods aangezicht geleerd hebben. Hoe grondiger onze training is, hoe beter wij in Gods werk gebruikt kunnen worden. Naar de mate waarin wij daarentegen onszelf ontzien - in onze trots, onze eigen visie of ons geluk - zullen wij minder bruikbaar zijn. Als deze dingen in onszelf in het duister blijven, kunnen wij ze bij anderen niet aan het licht brengen. Iemand die trots is, kan niet iemand anders onder handen nemen die ook trots is en iemand die bekrompen is kan niet een ander helpen die dezelfde aard heeft.

Evenzo moet een huichelaar afblijven van de huichelarij in een ander en iemand die slordig is in zijn levenswandel kan moeilijk iemand van dienst zijn die diezelfde moeilijkheid heeft. Als wij zelf nog met zo’n speciale zonde behept zijn, kunnen wij - al weten wij het dan nog zo goed - er niet tegen optreden, ja dikwijls zullen wij die zonde bij een ander niet eens opmerken.

Een dokter kan wel andere mensen beter maken zonder zichzelf te genezen, maar in de geestelijke wereld is dat praktisch onmogelijk. De werker moet eerst zelf patiënt geweest zijn; hij moet genezen worden voordat hij anderen kan genezen. Wat hij zelf niet heeft gezien, kan hij anderen niet tonen. De weg die hij zelf niet gegaan is, kan hij anderen niet voorhouden. Wat hij zelf niet geleerd heeft, kan hij anderen niet leren.

Wij moeten inzien dat wij zelf de instrumenten zijn die God heeft afgestemd om de mens te leren “kennen”. Daarom moeten wij betrouwbaar zijn en bekwaam om een juiste diagnose te stellen. Om op mijn gevoelens aan te kunnen, moet ik bidden: “O Heer, laat mij niet gaan als ik niet ben aangeraakt en verbroken en toebereid”. Ik moet toestaan dat God datgene in mij uitwerkt waarvan ik nooit gedroomd heb, opdat ik een “vat” wordt, dat bruikbaar is voor Hem.

Een dokter zal geen kapotte thermometer gebruiken. Hoeveel ernstiger ligt de zaak als wij met geestelijke toestanden worden geconfronteerd in plaats van met lichamelijke ziekten, en wij er dan toch nog onze eigen gedachten, gevoelens en meningen op nahouden. Als wij de ene keer dit en dan plotseling weer dát willen doen, zijn wij nog labiel. Hoe kan God ons dan gebruiken als wij zo onbetrouwbaar zijn? Wij moeten ons door God onder handen laten nemen, of al onze pogingen zullen tevergeefs zijn. Nogmaals, wij móeten deze zaak onder ogen zien. Zijn wij er ons werkelijk van bewust hoe groot onze verantwoordelijkheid is? Gods Geest werkt meestal niet rechtstreeks in de mens, Hij werkt door andere mensen heen. God voorziet op tweeërlei wijze in onze behoeften: enerzijds door de leiding van de Heilige Geest die onze omstandigheden bepaalt en anderzijds door de bediening van het Woord. Zonder deze bediening van het Woord kunnen de geestelijke problemen van de heiligen niet worden opgelost. Wat rust er dan een grote verantwoordelijkheid op Zijn werkers! Dit is een hoogst ernstige zaak. Of iemand al of niet bruikbaar is, is beslissend voor de dienstbaarheid van de Gemeente.

Veronderstel dat bij een bepaalde ziekte de temperatuur tot 40° oploopt. Maar zolang u de juiste temperatuur niet kunt meten, kunt u geen zekere diagnose stellen. U kunt niet door aanraking met uw hand vaststellen of uw patiënt 40° koorts heeft. En zo zou het ook in het geestelijke veel te riskant zijn om anderen te helpen, als onze gevoelens en meningen totaal verkeerd zijn en ons geestelijk inzicht onvoldoende is. Alleen als wij fijngevoelig en betrouwbaar zijn, kan Gods Geest door ons vrijkomen. Geestelijk werk begint pas daar waar mensen zich in velerlei opzicht hebben leren aanpassen in het licht van Gods aangezicht. Een thermometer wordt volgens een vaste standaard gemaakt en wordt zorgvuldig getest, opdat hij nauwkeurig zal werken. Als wij nu zelf als een thermometer willen functioneren, hoe nauwkeurig moeten wij dan door de wet van de Geest des levens zijn aangepast om aan Gods hoge geestelijke standaard te kunnen voldoen. In het werk Gods zijn wij én “dokters” én “medische instrumenten”. Wat is het van groot belang dat wij die proef van God kunnen doorstaan!

De sleutel tot het onderkennen van de geest van de patiënt

Als wij te weten willen komen hoe de toestand van een patiënt is, moeten wij die zowel van zijn kant als van ónze kant bezien. Als u wilt weten wat iemand scheelt, moet u eerst ontdekken wat zijn meest op de voorgrond tredende karaktereigenschap is. Die eigenschap zal zo in het oog lopen dat hij die niet kan verbergen, al zou hij dat willen. Een trots mens zal trots openbaren.

Iemand die somber van aard is, zal dat zelfs in zijn lachen laten blijken.

Het is een vaststaand feit dat iemands aard altijd een bepaalde indruk zal wekken.

Op vele plaatsen in de Schrift worden deze verschillen in de geest genoemd.

Sommige mensen reageren vlug in hun geest, van anderen is de geest verhard en weer anderen hebben een bedroefde geest. Wij kunnen spreken van iemand die een hooghartige geest heeft of een neerslachtige, en zo kunnen wij doorgaan.

Waar komen deze verschillen in de geest vandaan? Waardoor wordt bijvoorbeeld bij een verharde geest die hardheid veroorzaakt? Waar komt de trots uit voort bij een trotse geest en de hooghartigheid bij een hooghartige geest? Wij mogen als stellig aannemen dat de menselijke geest van nature niet aldus “getint” is. Hij is er slechts toe bestemd de Geest van God openbaar te maken.

Hoe is het dan mogelijk, dat de geest betiteld kan worden als hard, trots, hooghartig, onverzoenlijk of jaloers? Het antwoord luidt: de uitwendige en de inwendige mens zijn niet gescheiden en daardoor wordt de gesteldheid van de uitwendige mens ook die van zijn inwendige mens. De geest is hard omdat hij bekleed is met de hardheid van de uitwendige mens. Of de geest is trots, omdat de uitwendige mens trots is. Of jaloers door de jaloezie van de uitwendige mens. Van oorsprong is de geest niet “gekleurd”, maar hij kan door de uitwendige mens besmet worden als die niet verbroken is.

Onze geest komt voort uit God en is daarom van oorsprong zuiver, voordat hij werd aangetast door de onzuiverheid van de uitwendige mens. Maar hij wordt trots of hard enkel en alleen door de onverbrokenheid van de uitwendige mens.

Hoe groot moet de bezoedeling van de geest door de uitwendige mens zijn, als deze zich door de geest zélf manifesteert! Om de geest te reinigen, moet men dus niet de geest onder handen nemen, maar de uitwendige mens. Wij moeten goed beseffen dat ons probleem niet bij de geest ligt, maar bij de uitwendige mens. Uit de “kleur” van de geest die zichtbaar wordt, is onmiddellijk op te maken waarin iemand niet verbroken is. De toestand van de uitwendige mens is precies te onderkennen in het karakter van de geest die u ontmoet.

Als wij eenmaal geleerd hebben om in contact te treden met iemands geest, dan weten wij ook precies wat zijn nood is. Het geheim om de mens te leren kennen ligt in dit aanraken van zijn geest - in het aanvoelen van datgene waarmee deze bekleed is. Met nadruk willen wij herhalen dat het grondprincipe om een ander te leren kennen, bestaat in het aanvoelen of “proeven” van zijn geest.

Waar de geest naar buiten treedt, openbaart deze de aard van de uitwendige mens, want bij het naar buiten treden neemt onze geest de “kleur” aan van de uitwendige mens. Als iemand in een bepaald opzicht sterk is, is dat iets dat duidelijk vóór u staat. U behoeft als het ware uw hand maar uit te steken om het aan te raken. Als u het voelt, zult u weten wat het is. U zult beseffen dat dit zijn niet-verbroken uitwendige mens is. Als u op deze wijze zijn geest kunt aanvoelen, zult u zijn geestesgesteldheid kennen. U zult weten wat door hem geopenbaard wordt of wat hij probeert te verbergen. En daarom zeggen wij het nogmaals: als u de mens wilt kennen, moet u hem leren kennen naar zijn geest.

En nu onze eigen voorbereiding

Hoe moeten wij nu de mens leren kennen? De tuchtmaatregelen die de Heilige Geest ons oplegt, zijn door God gegeven lessen, waardoor wij verbroken worden, dan in het één en dan in het ander. Er moet in ons heel wat verbroken worden op vele terreinen van ons leven voordat wij ergens van nut kunnen zijn. Als wij zeggen dat wij contact kunnen hebben met iemand door de geest, dan houdt dit nog niet in dat wij dat nu met alle mensen hebben en ook niet dat wij iemands geestelijke gesteldheid in zijn geheel kunnen onderscheiden.

Het wil alleen maar zeggen dat wij op dat bepaalde terrein, waar wij door de Heilige Geest getuchtigd zijn en door de Heer verbroken, de ander kunnen aanraken. Als wij in iets niet door de Heer verbroken zijn, kunnen wij op geen enkele wijze in die nood van onze broeder voorzien. Juist op dát punt is onze geest ongevoelig en machteloos.

Dit is een vaststaand geestelijk feit! Onze geest wordt slechts vrijgemaakt naar de mate van onze verbrokenheid. Hij die de tucht in diepste wezen aanvaard heeft, is ook degene die het beste kan dienen. Naar de mate waarin iemand zichzelf verloren heeft, heeft hij te geven. Wanneer wij onszelf in iets trachten te ontzien, worden wij juist daarin geestelijk onbruikbaar.

Waar wij onszelf willen ontzien en sparen, worden wij geestelijk ongevoelig en hebben niets te geven. Laat niemand zich inbeelden dat zijn dienst iets kan uitwerken als hij dit grondprincipe negeert. Alleen degenen die hebben willen leren, kunnen dienen. Het kan zijn dat u de lessen van tien jaar in één jaar leert, maar u kunt ook twintig of dertig jaar doen over de les van één jaar. Iedere vertraging in het leren betekent een vertraging in het dienen. Als God een verlangen in uw hart gelegd heeft om Hem te dienen, moet u goed begrijpen wat dat inhoudt. De weg tot dienstbetoon ligt in verbrokenheid, in het aanvaarden van de tuchtiging van de Heilige Geest.

De mate van uw dienstbaarheid wordt bepaald door de mate van tucht en verbrokenheid. U kunt er van op aan dat menselijke gevoelens of bekwaamheid hier niet kunnen helpen. Wat u in werkelijkheid bezit, is gebaseerd op datgene wat God in uw leven heeft kunnen uitwerken. En daarom, naar mate u meer onder handen bent genomen, naar die mate kunt u iemand scherper waarnemen. Hoe meer u onder de tucht van de Heilige Geest hebt gestaan, hoe gemakkelijker zal uw geest de geest van een ander kunnen aanraken.

Het is van zeer groot belang om te bedenken dat onze geest ons leven lang moet blijven leren, hoewel Gods Geest eens en voor altijd aan de gelovige is gegeven. Hoe meer wij dus leren, hoe meer wij kunnen onderscheiden. Het is voor ons een bron van verdriet dat zo veel broeders en zusters in de Heer hun geestelijk onderscheidingsvermogen niet weten te gebruiken. De meesten kunnen niet onderscheiden wat van de Heer is en wat van de mens. Alleen als wij zelf de strenge hand van de Heer ervaren hebben in een bepaald geval, kunnen wij dit bij de allereerste uiting in een ander ontdekken. Wij behoeven niet op de vrucht ervan te wachten. Lang vóór de oogsttijd kunnen wij het al onderkennen. Zo neemt onze geestelijke gevoeligheid langzamerhand toe door de ervaring van Gods hand op ons. Iemand kan bijvoorbeeld met zijn verstand trots veroordelen, zelfs ook in zijn prediking, terwijl hij toch de zondigheid van de trots in zijn eigen geest niet opmerkt. Wanneer die trots dan in zijn broeder tot uiting komt, zal zijn geest daardoor niet bedroefd worden, maar er misschien juist sympathiek tegenover staan. En dan komt de dag dat Gods Geest zo in zijn leven werkt, dat hij werkelijk ziet wat trots is. Hij wordt door God onder handen genomen en zijn trots wordt als door vuur verteerd.

Misschien luiden zijn woorden, waarmee hij de trots bestrijdt, nog net zo als vroeger. Maar telkens wanneer er zich nu een geest van trots openbaart in zijn broeder, wordt hij diep getroffen door de lelijkheid daarvan en voelt hij zich bedroefd. Wat hij van God geleerd en gezien heeft, maakt dat hij het kan opmerken en in zijn geest bedroefd kan zijn. (“Bedroefd” is de aangewezen term om een dergelijk innerlijk gevoelig-zijn aan te duiden). Nu hij weet wat zijn broeder scheelt, kan hij hem helpen. Eerst had hij dezelfde aanvechtingen, maar nu is hij genezen, zelfs al heeft hij die genezing nog maar ten dele ervaren. Zo komen wij tot geestelijk inzicht.

Wij worden geestelijk pas gevoelig door vele beproevingen heen. Hebben wij er werkelijk baat bij als wij onszelf sparen? “Want een ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen”. Wij moeten de Heer vragen Zijn hand niet van ons af te trekken. Wat is het tragisch als wij niet onderkennen wat de Heer doet. Wij kunnen zelfs zonder het ons bewust te zijn Zijn hand weerstaan. Als er geen geestelijk begrip is, komt dat doordat de geestelijke lessen niet geleerd zijn. Laten wij daarom goed beseffen dat naar de mate waarin wij onder handen worden genomen, wij de mensen en dingen zullen leren kennen en aan de noden van anderen tegemoet kunnen komen. Er bestaat geen andere manier om tot een ruimere bediening te komen: wij moeten goedvinden dat God ons op ieder gebied omvormt.

En nu de praktijk

Als wij deze fundamentele lessen eenmaal geleerd hebben, zullen wij bemerken dat onze geest is vrijgemaakt, waardoor hij in staat is nauwkeurig de werkelijke geestesgesteldheid van anderen aan te geven. Hoe kunnen wij die nu in de praktijk brengen? Om met iemands geest in contact te treden moeten wij wachten tot die persoon zijn mond opendoet en gaat spreken. Slechts weinigen komen ooit zo ver dat zij contact krijgen met iemands geest, zonder dat zij eerst geluisterd hebben naar wat hij te zeggen had. Het Woord van God zegt: “Want uit de overvloed des harten spreekt de mond” (Matt 12:34). Wat de werkelijke bedoeling van die mens ook mag zijn, zijn geest wordt openbaar door hetgeen zijn mond spreekt. Als hij hoogmoedig is, zal zich een hoogmoedige geest openbaren. Als hij schijnheilig is, komt er een schijnheilige geest openbaar; of als hij jaloers is, een jaloerse geest. Als u zijn spreken beluistert, kunt u zijn geest aanvoelen. Let niet alleen op wat hij zegt, maar let vooral op zijn geestesgesteldheid. Niet alleen door zijn woorden, maar vooral door zijn geest leren wij de mens kennen.

Op een keer toen de Heer Jezus op reis was naar Jeruzalem, zagen twee van Zijn discipelen dat de Samaritanen Hem niet wilden ontvangen. Zij vroegen Hem: “Heer, wilt Gij dat wij zeggen dat vuur van de hemel zal neerdalen om hen te verteren?” (Luk 9:54). Toen zij zo spraken werd hun geest openbaar.

Het antwoord van de Heer luidde: “U weet niet van welke geest u bent” (Luk 9:55 Voorhoeve N.T.). Hier toont de Heer ons dat wij iemands geest leren kennen als wij naar zijn woorden luisteren. Zodra die uitgesproken worden, wordt de geest openbaar, “want uit de overvloed des harten spreekt de mond”.

Er is nog iets anders waar wij aan moeten denken. Als u naar een gesprek luistert, laat u dan door het onderwerp van het gesprek niet afleiden van de geest. Stel dat twee broeders ruzie hebben en elkaar de schuld geven. Hoe gaat u nu te werk als zij met de zaak bij u komen? U hebt misschien geen gelegenheid om onpartijdig de feiten na te gaan als zij zelf de enige aanwezigen zijn. Maar u weet wel dat zij, zodra zij hun mond opendoen, hun geest openbaar maken. Onder christenen wordt de kwestie van gelijk of ongelijk hebben niet alleen beoordeeld naar de daad, maar ook naar de geest. Als een broeder begint te spreken kunt u onmiddellijk aanvoelen of hij in de geest verkeerd staat, al weet u misschien niets van de bepaalde feiten af. Misschien klaagt een broeder erover dat een andere broeder hem een uitbrander heeft gegeven, maar u voelt onmiddellijk aan dat hij uit een verkeerde geest spreekt. Want waar het in feite om gaat is de geest.

Voor Gods aangezicht wordt gelijk of ongelijk hebben niet zozeer bepaald door daden als door de geest. Hoe vaak gaat in de gemeente een verkeerde daad niet gepaard met een verkeerde geest? Maar als de beoordeling alleen gebaseerd wordt op daden, brengen wij de gemeente daardoor onder de beheersing van een andere levenswet. Wij moeten onder de beheersing van de geest staan en niet geleid worden door uiterlijkheden alleen.

Wanneer onze eigen geest eenmaal is vrijgemaakt, kunnen wij onderkennen in welke geestesgesteldheid anderen verkeren. Als wij in contact komen met een geest die gesloten is, moeten wij onze geest gebruiken om te beoordelen waar het hier om gaat, zodat wij die persoon leren kennen. Moge het zo zijn, dat wij met Paulus kunnen zeggen: “Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees” (2 Kor 5:16). Wij kennen de mens niet naar het vlees, maar naar de geest. Als wij deze fundamentele les geleerd hebben, heeft God daardoor de mogelijkheid gekregen om in ons Zijn doel uit te werken.

HOOFDSTUK 5

De Gemeente en het werk van God

Als wij werkelijk iets verstaan van de aard van Gods werk, zullen wij direct toegeven dat de uitwendige mens een enorme sta-in-de-weg is. Wij kunnen naar waarheid zeggen dat God in Zijn werk zeer beperkt wordt door de mens. Gods volk behoort te weten wat Hij uiteindelijk met de Gemeente vóór heeft en behoort ook bekend te zijn met het onderlinge verband tussen de Gemeente, de kracht van God en het werk van God.

Gods openbaring en Gods beperking

Er brak een tijd aan dat God Zich verbond aan een mens - in de persoon van Jezus van Nazareth. Voordat het Woord vlees geworden was, kende Gods volheid geen grenzen. Toen de vleeswording echter eenmaal werkelijkheid was geworden, werden Zijn werk en Zijn macht tot dit vlees “beperkt”. Zal deze Mens, Jezus Christus, nu God beperken of openbaren? De Bijbel laat ons zien dat dit eerste niet het geval is geweest - verre van dat - maar dat Hij in plaats daarvan op heerlijke wijze Gods volheid heeft geopenbaard. De volheid van God is de volheid in dit vlees. In onze dagen verbindt God Zich aan de Gemeente.

Zijn macht en Zijn werk zijn in de Gemeente te vinden. Zoals wij in de evangeliën vinden dat het gehele werk Gods aan de Zoon gegeven is, zo heeft God nu al Zijn werken aan de Gemeente toevertrouwd en handelt daar niet los van.

Vanaf de Pinksterdag tot op heden is Gods werk door de Gemeente heen uitgevoerd. Wat een geweldige verantwoordelijkheid voor die Gemeente! God vertrouwt Zich aan haar toe zoals Hij Zich eerder toevertrouwde aan één Mens, Jezus Christus - zonder enig voorbehoud of enige beperking. Maar andersom kan wel de Gemeente Gods werk beperken of Zijn openbaring begrenzen.

Jezus van Nazareth is God zelf. Zijn gehele wezen is innerlijk en uiterlijk ertoe bestemd om God te openbaren. Zijn gevoelens geven Gods gevoelens weer; Zijn gedachten maken Gods gedachten openbaar. Toen Hij op aarde was, kon Hij zeggen: “Niet om Mijn wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft ... de Zoon kan niets doen van Zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen ... want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader die Mij heeft gezonden, heeft Mij Zelf een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet” (Joh 6:38, 5:19, 12:49). Hier zien wij een mens aan wie God Zich heeft toevertrouwd. Hij is het Woord dat vlees geworden is. Hij is God die mens werd. Hij is volmaakt. Toen de dag aanbrak waarop God wilde dat Hij Zijn leven zou meedelen aan de mensheid, kon die Mens verklaren: “... de graankorrel die in de aarde valt ... indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” (Joh 12:24).

En zo heeft God nú de Gemeente uitverkoren om Zijn instrument te zijn waarvan Hij Zich bedienen kan om te spreken en om Zijn macht en werk te openbaren.

In de evangeliën komt Gods tegenwoordigheid tot uitdrukking in een Mens, terwijl de brieven de nadruk leggen op de tegenwoordigheid van God in de Gemeente. O, dat onze ogen mogen opengaan voor dit heerlijke feit: vroeger woonde God in de Mens Jezus Christus, maar nu woont God in de Gemeente - alleen in de Gemeente en niet in enige andere organisatie.

Als dit licht bij ons doorbreekt, zullen wij vanzelf onze ogen opheffen naar de hemel en zeggen: “O God! Wat hebben wij U in de weg gestaan!”. De almachtige God kon in Christus Zijn volle almacht openbaren zonder dat Hij in iets beperkt of tegengehouden werd. Wat God vandaag verwacht, is dat deze zelfde macht even onbeperkt blijft nu Hij woning heeft gemaakt in de Gemeente, met andere woorden, God moet Zich in de Gemeente even vrij kunnen openbaren als in Christus. Iedere beperking of ieder onvermogen in de Gemeente zal onvermijdelijk Gods macht beperken. Dit is een hoogst ernstige zaak waaraan wij zeker niet lichtvaardig voorbij mogen gaan. Een verhindering in één van ons betekent een verhindering voor God. Waarom is de tuchtiging van de Heilige Geest zo belangrijk? Waarom is de scheiding van geest en ziel zo dringend nodig? Omdat God Zich door ons moet kunnen openbaren. Laat toch niemand denken dat wij alleen maar belangstelling hebben in persoonlijke geestelijke ervaring. Het gaat ons om Gods weg en Zijn werk. Kan God Zich in onze levens vrij openbaren? Als wij niet onder handen zijn genomen en door tuchtiging verbroken zijn, zullen wij God beperken. Als de uitwendige mens niet verbroken is, kan de Gemeente geen kanaal zijn voor God.

Verbreken - de manier waarop God werkt

Laten wij nu vervolgens eens zien welke invloed het verbreken van de uitwendige mens op ons heeft bij het lezen van Gods Woord, bij de bediening van het Woord en bij het prediken van het Evangelie.

1) Het lezen van de Bijbel: Het is buiten twijfel dat onze geestelijke gesteldheid bepalend is voor dat wat wij uit het Woord verstaan. Hoe vaak vertrouwt een mens in zijn eigendunk niet op zijn niet-vernieuwde en verwarde verstand bij het lezen van de Bijbel. De vrucht daarvan is niet anders dan zijn eigen gedachten. Hij komt niet in aanraking met de geest van Gods Woord.

Als wij er op uit zijn om de Heer in Zijn Woord te ontmoeten, moeten onze gedachten eerst door God verbroken worden. Misschien hebben wij een hoge dunk van ons heldere verstand, maar voor God is het een grote belemmering. Het kan ons nooit binnenleiden in Gods gedachten.

Er zijn minstens twee fundamentele vereisten om de Bijbel te lezen. Allereerst moeten wij ons met onze gedachten verplaatsen in de gedachten van de Bijbel en ten tweede moet onze geest zich verplaatsen in de geest van de Bijbel. U moet net zo denken als de schrijver - of het nu Paulus, Petrus of Johannes is - toen hij het Woord aan het schrijven was. U moet met uw gedachten beginnen waar zijn gedachten beginnen en die ontwikkelen zoals hij dat doet.

U moet net zo kunnen redeneren als hij redeneert en vermanen zoals hij vermaant. Met andere woorden: uw gedachten moeten hetzelfde spoor houden als zijn gedachten. Hierdoor stelt u de Geest in staat u de juiste betekenis van het Woord mee te delen.

Neem bijvoorbeeld eens iemand die de Bijbel gaat lezen en het allemaal al precies weet. Dan leest hij de Bijbel om daarmee aan zijn vooropgezette leerstellingen kracht bij te zetten. Wat is dat een treurige zaak! Als iemand met ervaring zoiets vijf of tien minuten aanhoort, kan hij onderscheiden of de spreker de Bijbel voor zijn eigen doeleinden gebruikt of dat hij zich heeft ingeleefd in de bijbelse gedachten. Hier komen wij ineens in een heel andere sfeer. Het kan zijn dat iemand opstaat om een goede, schijnbaar schriftuurlijke boodschap door te geven, maar in werkelijkheid is zijn denken in tegenspraak met het bijbelse denken. Maar wij kunnen ook iemand horen prediken, wiens woorden de gedachten van de Bijbel uitdrukken en dan is er harmonie en eensgezindheid. Hoewel deze laatste situatie regel behoorde te zijn, komen velen daar niet aan toe. Als wij ons denken één willen maken met het bijbelse denken, moet onze uitwendige mens verbroken zijn. Denkt u vooral niet dat ons bijbellezen zo weinig oplevert wegens onvoldoende onderricht. De fout ligt bij ons, omdat onze gedachten zich niet onderwerpen aan God. Dus verbroken zijn betekent het einde van onze eigen activiteit en van ons eigen subjectief denken, om geleidelijk de gedachten van God te gaan onderkennen en de bijbelse gedachtengang te volgen. Pas wanneer onze uitwendige mens verbroken is, kunnen wij ons verplaatsen in de gedachten van Gods Woord.

Hoe belangrijk dit op zichzelf ook is, er is toch iets dat van nog groter belang is. De Bijbel is meer dan alleen maar woorden, denkbeelden of gedachten. Wat de Bijbel in het bijzonder kenmerkt is het feit dat Gods Geest door dit Boek wordt vrijgemaakt. Als een van de schrijvers, bijvoorbeeld Petrus, Johannes, Mattheüs of Marcus, door de Heilige Geest wordt geïnspireerd, volgt zijn verlicht verstand deze inspiratie en dan komt zijn geest samen met de Heilige Geest vrij. De wereld kan niet verstaan dat er een geest spreekt uit Gods Woord en dat die geest zich op dezelfde wijze kan openbaren als bij een profetische bediening. Als u luistert naar een profetische boodschap, zult u beseffen dat er een verborgenheid in is, die dieper ligt dan de uitgesproken woorden of gedachten. U kunt dit duidelijk merken en wij zullen het de geest noemen van Gods Woord. De Bijbel bevat niet alleen maar gedachten, maar de Geest Zelf wordt openbaar. Daarom kunt u pas verstaan wat de Bijbel zegt als uw geest naar buiten kan treden en in contact kan komen met de geest van de Bijbel. Om een voorbeeld te gebruiken kunnen wij denken aan een ondeugende jongen, die moedwillig een ruit bij de buren breekt. De buurman komt naar buiten en gaat danig tegen hem te keer. Als zijn moeder hoort wat hij heeft uitgehaald, krijgt hij ook van haar een ernstige uitbrander. Maar op de een of andere manier is er een hemelsbreed verschil tussen die twee standjes. Het ene standje wordt geërgerd en boos gegeven, terwijl het andere uitdrukking geeft aan liefde en hoop, als onderdeel van de opvoeding. Dit is maar een eenvoudig voorbeeld. De Geest die het schrijven van de Schrift inspireerde, is de eeuwige Geest, die steeds in de Bijbel aanwezig is. Als onze uitwendige mens verbroken is, wordt onze geest vrijgemaakt en kan deze in contact treden met die Geest die de Schrift inspireert. Als dit niet gebeurt, zal de Bijbel in onze handen slechts een dood boek blijven.

(2) Het bedienen van het Woord: God wil dat wij Zijn Woord verstaan, want hier ligt het begin van alle geestelijk werk. Hij wil eveneens Zijn Woord als een last op ons hart leggen, zodat wij het kunnen gebruiken om de Gemeente te dienen. In Handelingen 6:4 lezen wij: “Maar wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord”. Met “bediening” wordt dienstbetoon bedoeld en dus betekent de bediening van het Woord dat wij de mensen dienen met het Woord van God. Hoe komt het dat wij in die bediening vaak niet in staat zijn om het woord dat wij in ons hebben vrij te maken? Dikwijls kan iemand een woord op het hart hebben en voelen dat het aan de broeders moet worden doorgegeven. Maar als hij daar dan staat en de ene zin na de andere uitspreekt, blijft die last nog steeds even zwaar. Zelfs na geruime tijd voelt hij zich niet bevrijd en tenslotte moet hij heengaan met dezelfde last die hij had toen hij kwam. Hoe komt dit dan? Dit komt omdat zijn uitwendige mens niet verbroken is. In plaats dat onze zielsvermogens een hulp zijn, staan zij de inwendige mens in de weg.

Maar als de uitwendige mens eenmaal verbroken is, is dit probleem van zich niet kunnen uiten niet langer aan de orde. Dan kan iemand de juiste woorden bedenken en aldus uitdrukking geven aan zijn innerlijke gevoelens. Doordat er een uitingsmogelijkheid is, wordt de last minder zwaar. Op deze wijze moet Gods Woord aan de Gemeente bediend worden. En daarom herhalen wij: de uitwendige mens is de grootste belemmering voor de bediening van het Woord. Velen hebben het idee dat knappe mensen het best gebruikt zouden kunnen worden.

Maar dat is absoluut verkeerd! Al bent u nog zo knap, nóóit kan de uitwendige mens de plaats innemen van de inwendige mens. Pas nadát de uitwendige mens verbroken is, kan de inwendige mens op de juiste gedachten en woorden komen.

De harde schaal van de uitwendige mens moet door God volkomen verbroken worden. Naar de mate waarin dit gebeurd is, kan het leven van de geest eruit vloeien. Zolang deze schaal heel blijft, kan de last in de geest geen uitweg vinden en ook Gods leven en Gods kracht kunnen dan niet door u heen tot de Gemeente stromen. Het is immers in hoofdzaak door de bediening van het Woord dat Gods leven en kracht aan de Gemeente toebedeeld worden. Als uw inwendige mens niet is vrijgemaakt, zullen de mensen alleen uw stem kunnen horen, maar zij krijgen geen contact met waarachtig leven. U hebt dan misschien wel een woord om door te geven, maar anderen kunnen het leven niet ontvangen, want u hebt geen middel om dit leven te uiten.

De moeilijkheid is dus dat het leven dat binnenin is er niet uit kan vloeien. U hebt innerlijk wel een woord, maar u kunt het niet uiten. Innerlijk gaat Gods werk wel door, maar het kan niet openbaar worden omdat de uitwendige mens het geheel omsluit. God heeft geen vrije baan door u heen.

(3) Het prediken van het Evangelie: Er bestaat een algemeen verbreid misverstand dat mensen het evangelie geloven óf omdat zij met hun verstand van de leerstellige juistheid overtuigd zijn, óf omdat het een beroep heeft gedaan op hun gevoelsleven. Het is echter een feit dat degenen, die om een van deze twee redenen aan het evangelie gehoor geven, meestal niet lang standhouden.

Natuurlijk moeten verstand en gevoel erbij betrokken worden, maar dit alleen is niet genoeg. Verstand kan aangesproken worden door verstand en gevoel door gevoel, maar verlossing dringt dieper door. Het is iemands geest die de geest van een ander moet aanraken. Alleen wanneer de geest van een spreker als levend water uitvloeit en lichtend uitstraalt, vallen zondaars neer om zich aan God over te geven. Dit is de ware geest die nodig is om het evangelie te prediken. Een mijnwerker die veel door God gebruikt werd, schreef eens een boek, dat de titel had: “Gezien en Gehoord”. Daarin vertelt hij zijn ervaringen bij het prediken van het evangelie. Wij werden diep getroffen toen wij dit boek lazen. Hoewel hij maar een heel eenvoudige broeder was - niet erg ontwikkeld of begaafd - stelde hij zich geheel ten dienste van de Heer en werd op machtige wijze door Hem gebruikt. Er was één ding, dat hem typeerde: hij was een verbroken mens met een zuivere geest. Toen hij eens in een samenkomst naar een prediker zat te luisteren, kreeg hij zo’n last voor zielen, dat hij die prediker toestemming vroeg om te mogen spreken. Hij beklom het podium, maar er kwamen geen woorden. Zijn innerlijke mens werd zo verteerd door een passie voor zielen dat de tranen langs zijn wangen stroomden. Al met al slaagde hij er slechts in om enkele onsamenhangende zinnen uit te spreken.

Toch vervulde Gods Geest die plaats van samenkomst; er werden mensen overtuigd van hun zonden en hun verloren toestand. Hier stond een jonge man, die verbroken was - hij had maar een paar woorden, maar toen zijn geest openbaar werd, werden de mensen op een machtige wijze bewogen. Toen wij zijn autobiografie lazen, onderkenden wij dat dit iemand was wiens geest volledig was vrijgemaakt. Hij was het instrument waardoor velen gedurende zijn leven werden gered.

Dit is de manier om het evangelie te prediken. Telkens als u iemand ontmoet die niet behouden is, wordt u gedrongen hem het evangelie te brengen. U moet uw geest gelegenheid geven zich vrij te uiten. Het prediken van het evangelie is in wezen een kwestie van een verbroken uitwendige mens, zodat de inwendige mens naar buiten kan stromen en anderen kan aanraken. Wanneer uw geest die van een ander aanraakt, maakt God die geest die in duisternis verkeerde levend, waardoor die persoon op wonderheerlijke wijze gered kan worden. Maar als uw geest door de uitwendige mens gebonden is, kan God geen uitweg door u vinden en wordt het evangelie tegengehouden. Dat is ook de reden waarom wij ons zo sterk bezighouden met onze uitwendige mens. Als daar iets mee gebeurt, zijn wij onmachtig om zielen te winnen, al kennen wij misschien alle leerstellingen uit ons hoofd. Er is pas sprake van verlossing als onze geest die van een ander aanraakt. Dan kan die ziel niet anders doen dan zich diep voor God verootmoedigen. O geliefden, als onze geest werkelijk vrijgemaakt is, zullen er zeker zielen worden behouden. Het is niet Gods bedoeling dat mensen die eenmaal behouden zijn, nog wachten om met hun vroegere zonden af te rekenen. Hij wil ook niet dat ze eerst nog jaren laten voorbijgaan voordat zij zich toewijden aan de Heer en dat zij dan nog langer wachten voordat zij ingaan op Gods roepstem om Hem werkelijk te volgen. Zodra mensen tot geloof komen, moeten zij zich onmiddellijk afkeren van hun zonden, zich geheel toewijden aan de Heer en de macht van de mammon laten verbreken. Hun geschiedenis moet gelijk zijn aan wat wij lezen in de evangeliën en de Handelingen. Om het evangelie weer in zijn volle heerlijkheid te kunnen herstellen, moet de Heer een baan hebben in de levens van de boodschappers van het evangelie.

In deze jaren zijn wij er absoluut van overtuigd geraakt dat de Heer bezig is naar een herstel toe te werken. Het evangelie van genade en het evangelie van het Koninkrijk moeten samengaan. In de evangeliën worden deze beide nooit gescheiden. Pas in latere jaren schijnt het dat degenen die het evangelie van genade gehoord hebben, weinig of niets afweten van het evangelie van het Koninkrijk. Daardoor zijn die twee van elkaar gescheiden. Maar de tijd is er rijp voor dat zij weer verenigd worden, zodat mensen volkomen behouden worden, alles opgeven en zich volledig aan de Heer toewijden.

Laten wij ons hoofd buigen voor Gods aangezicht en erkennen dat het evangelie en de boodschappers daarvan op een ander plan moeten komen. Als wij willen dat het evangelie ingang zal vinden bij de mensen moeten wij God toestaan Zich door ons heen te openbaren. Als er meer kracht vereist wordt om het evangelie doeltreffend te prediken, dan zullen de boodschappers van dat evangelie een hogere prijs moeten betalen. Wij moeten alles op het altaar leggen.

Laten wij daarom bidden: “Heer, ik leg mijzelf geheel op het altaar. Baant U een weg in mij, opdat ook de Gemeente een weg in mij moge vinden. Laat mij niet een belemmering zijn voor U en voor de Gemeente”.

De Heer Jezus heeft God nooit op enigerlei wijze aan banden gelegd. Bijna tweeduizend jaar lang is God bezig om naar die dag toe te werken, waarop de Gemeente Zijn macht niet langer zal beperken. Evenals Christus God ten volle openbaart, zal ook de Gemeente dit doen. Stap voor stap onderricht God Zijn kinderen en is met ze bezig; telkens weer voelen wij hoe Zijn hand op ons rust. En zo zal het zijn tot op de dag dat de Gemeente inderdaad de volle openbaring Gods is. Laten wij ons dan op dit ogenblik tot de Heer wenden en belijden: “Heer, wij staan beschaamd. Wij hebben Uw werk opgehouden, wij zijn een belemmering geweest voor uw leven, wij hebben de voortgang van het evangelie in de weg gestaan en wij hebben Uw almacht aan banden gelegd”. En laat ieder in zijn eigen hart zich persoonlijk opnieuw aan Hem overgeven en zeggen: “Heer, ik leg mijn al op het altaar, opdat ik een kanaal voor U mag zijn”. Als wij willen dat het evangelie volledig hersteld zal worden, moeten wij ons volkomen toewijden aan God, zoals dat plaats vond in de eerste Gemeente, want om het evangelie te herstellen moet ook de toewijding hersteld worden. Zowel het een als het ander moet grondig gebeuren. Dat God een uitweg moge vinden door ons heen.

HOOFDSTUK 6

Verbrokenheid en discipline

Het verbroken-zijn van de uitwendige mens vereist van onze kant een volkomen toewijding. Toch moeten wij goed begrijpen dat door die daad op zichzelf niet ons gehele probleem van het dienen van de Heer wordt opgelost. Onze offergave laat alleen maar onze bereidheid zien om in de hand van God te komen en dat kan een kwestie van een paar minuten zijn. Maar wij moeten niet denken dat God in zo’n korte tijd Zijn werk aan en in ons kan voltooien. Als wij bereid zijn om onszelf geheel aan God te geven, staan wij in feite pas aan het begin van de geestelijke weg: wij gaan nog maar door de poort. Na de overgave komt de discipline van de Heilige Geest - dit is de eigenlijke weg. Daarin is toewijding evenzeer nodig als de discipline van de Heilige Geest om ons te maken tot vaten, die bruikbaar zijn voor de Meester. Zonder die toewijding kan de Heilige Geest ons moeilijk discipline bijbrengen. Maar toch kan toewijding nooit in de plaats komen van Zijn discipline. Hier zien wij dus een belangrijk verschil: wij kunnen ons slechts toewijden naarmate wij geestelijk inzicht en begrip hebben, maar de Heilige Geest tuchtigt ons volgens Zijn licht. Als wij ons toewijden weten wij absoluut niet wat dat inhoudt. Ons licht is zo beperkt dat het in Gods oog nog diepe duisternis is, terwijl het ons toelijkt dat het niet helderder kan. Zo ver ligt Gods eis dus boven datgene wat wij Hem in ons beperkte licht kunnen toewijden. Aan de andere kant wordt de discipline van de Heilige Geest ons toebedeeld naar de mate van dat wat wij nodig hebben in het licht van God zelf. Hij weet precies wat wij nodig hebben en zo beschikt Hij door Zijn Geest onze omstandigheden zodanig dat daardoor onze uitwendige mens verbroken wordt. Let er eens op hoe ver de discipline van de Heilige Geest onze toewijding te boven gaat!

Aangezien de Heilige Geest werkt naar gelang van Gods licht, is Zijn discipline grondig en volledig. Wij staan wel eens verbaasd over de dingen die ons overkomen, maar als wij het zelf voor het zeggen hadden, zouden wij het vaak met de keus naar ons beste weten nog bij het verkeerde eind hebben. De tuchtiging die Hij beschikt, gaat ons begrip te boven. Hoe dikwijls gebeurt het niet dat wij er niet op voorbereid waren en dan zeggen wij al gauw dat wij zoiets drastisch toch niet nodig hadden. Heel vaak overvalt Zijn tuchtiging ons zonder voorafgaande waarschuwing. Wij kunnen wel volhouden dat wij in “het licht” leven, maar de Heilige Geest handelt met ons naar Góds licht.

Vanaf het ogenblik dat wij Hem aannamen, heeft Hij, naardat Hij ons kent, onze omstandigheden zo bepaald, dat zij ons ten goede komen.

Het werk van de Heilige Geest in ons leven heeft zowel zijn positieve als zijn negatieve zijde - het is zowel opbouwend als afbrekend. Sinds onze wedergeboorte woont de Heilige Geest in ons, maar onze uitwendige mens berooft Hem zo vaak van Zijn vrijheid. Het is net alsof wij in nieuwe schoenen proberen te lopen die ons niet passen. Omdat onze uitwendige en inwendige mens met elkaar in strijd zijn, moet God elk middel gebruiken dat Hij doeltreffend acht om ieder bolwerk in ons te slechten, dat niet onder beheersing staat van onze inwendige mens.

Bij het verbreken van de uitwendige mens werkt de Heilige Geest niet zó dat Hij genade toedeelt aan de inwendige mens. Natuurlijk wil God wel dat de inwendige mens sterk is, maar Zijn manier van werken bestaat uit het gebruik maken van de middelen van buitenaf om onze uitwendige mens minder te doen worden. Het zou voor de inwendige mens nagenoeg onmogelijk zijn om dit tot stand te brengen, want die twee zijn zo verschillend van aard dat zij elkander nauwelijks kunnen verwonden. Aan de andere kant hebben de natuur van de uitwendige mens en de uiterlijke omstandigheden veel met elkaar gemeen en daardoor kan de uitwendige mens gemakkelijk beïnvloed worden door die omstandigheden. Het zijn juist de uiterlijke dingen die de uitwendige mens zo pijnlijk kunnen treffen. Daarom bedient God Zich van uiterlijke dingen als Hij met onze uitwendige mens bezig is.

U herinnert zich dat de Bijbel zegt, dat twee mussen te koop worden aangeboden voor één duit (Mt 10:29) en dat vijf mussen verkocht worden voor twee duiten (Lk 12:6). Dit is bepaald goedkoop en de vijfde mus gaat er gratis bij. En toch: “Niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. En de haren op uw hoofd zijn ook alle geteld” (Mt 10:29, 30). Wij mogen er dus zeker van zijn dat al onze omstandigheden door God beschikt worden. Er gebeurt niets bij toeval.

God weet wat wij nodig hebben en wat Hij doet is gericht op de verbreking van de uitwendige mens. Als Hij weet dat iets van buitenaf ons op een bepaalde wijze zal treffen, zorgt Hij ervoor dat dit ons een- of tweemaal of zelfs meermalen zal overkomen. Beseft u niet dat alles wat er in de laatste vijf of tien jaar in uw leven gebeurd is, zo door God beschikt is om u op te voeden?

Als u hebt gemopperd en uzelf hebt beklaagd, hebt u op smartelijke wijze Zijn hand miskend. Als u gedacht hebt dat u het nu eenmaal ongelukkig trof hebt u de discipline van de Heilige Geest over het hoofd gezien. Bedenk toch dat wat ons ook overkomt, ons door de hand van God wordt toegemeten voor ons bestwil.

Want al zouden wij het waarschijnlijk niet kiezen, Gód weet wel wat het beste voor ons is. Hoe zou het er vandaag met ons voorstaan als God ons niet zo getuchtigd had door onze omstandigheden te bepalen? Dit is nu juist wat ons rein houdt en in Zijn wegen doet wandelen. Wat een dwazen zijn diegenen die met hun mond altijd mopperen en die in hun hart altijd in opstand zijn tegen de dingen die de Heilige Geest hen voor hun welzijn heeft toegemeten.

Zodra wij behouden zijn, begint de Heilige Geest ons onder tucht te stellen, maar Hij kan pas vrijuit handelen als onze toewijding volledig is. Als iemand behouden is, maar zich nog niet heeft toegewijd en zichzelf nog steeds meer liefheeft dan de Heer, is de Heilige Geest toch aan het werk om hem onder controle te brengen en zijn uitwendige mens te verbreken, opdat Hij ongehinderd zal kunnen werken.

Tenslotte komt er een tijd dat u beseft dat u niet meer DOOR of VOOR uzelf kunt leven. Bij het weinige licht dat u dan hebt, komt u tot God en u zegt: “Ik wijd mijzelf aan U toe. In leven en dood heb ik mij aan U overgegeven”.

Dit zal het werk van de Heilige Geest in uw leven krachtig doen zijn en daarom is onze toewijding van zo’n groot belang, omdat dan de Heilige Geest zonder enige beperking kan werken. Daarom moet u het maar niet vreemd vinden wanneer u allemaal onverwachte dingen overkomen na uw toewijding. U hebt tot de Heer gezegd: “Heer! U mag in mijn leven doen wat U het beste vindt”. Nadat u zich op deze wijze onvoorwaardelijk aan Hem hebt overgegeven, kan de Heilige Geest vrij in u werken. Als u met uw hele hart besloten hebt om de Heer te volgen, moet u nauwlettend toezien op deze tuchtiging van de Heilige Geest.

Het grootste genademiddel

Vanaf de dag van onze bekering heeft God ons Zijn genade bewezen. De wijzen, waarop wij die genade van God kunnen ontvangen, worden wel “genademiddelen” genoemd. Een paar voorbeelden hiervan zijn gebed en het luisteren van een boodschap, want daardoor kunnen wij dicht tot God naderen en zo genade ontvangen. Deze omschrijving “genade-middelen” wordt door de eeuwen heen wereldwijd door de Gemeente gebruikt. Wij worden genade deelachtig door middel van samenkomsten, boodschappen, gebed, enz. Maar het grootste genademiddel, dat wij absoluut niet mogen verwaarlozen, is stellig de tuchtiging van de Heilige Geest. Geen gebed, bijbelstudie, samenkomst, boodschap, overdenking of lofprijzing kan hiermee worden vergeleken. Onder al de door God gegeven genademiddelen lijkt dit wel het meest belangrijke te zijn.

Als wij nagaan hoe dit genademiddel heeft gewerkt, kunnen wij zien in hoeverre wij met de Heer zijn gegaan. Wat wij dagelijks ervaren, thuis, op school, in de fabriek of onderweg, wordt door de Heilige Geest zo beschikt voor ons hoogste welzijn. Als dit belangrijkste der genademiddelen ons niet baat, lijden wij een ernstig verlies. Het kan door geen enkel ander middel worden vervangen, van hoeveel waarde die ook mogen zijn. Door een boodschap ontvangen wij geestelijk voedsel, gebed richt ons op, Gods Woord verfrist ons en door het helpen van een ander wordt onze geest verruimd. Maar als onze uitwendige mens daarbij sterk blijft, maken wij op allen die met ons in aanraking komen de indruk verdeeld en onzuiver te zijn. De mensen zullen onze ijver zien, maar ook onze eigenliefde. Zij voelen dat wij wel een waardevolle broeder zijn, maar ook een moeilijke, want onze uitwendige mens is nog niet verbroken. Het belangrijkste middel tot onze opbouw is de tuchtiging van de Heilige Geest. Laten wij dat ondanks het feit dat wij ook opgebouwd worden door boodschappen, gebed en de Bijbel, niet vergeten.

Zo moeten wij dus voortaan van onze kant Hem toegewijd zijn, zodat wij ons onderwerpen aan alles wat de Geest over ons beschikt; zulk een onderwerping brengt een zegen voor ons mee. Als wij echter met God gaan twisten en onze eigen zin blijven doen, zullen wij de weg kwijtraken. Als wij eenmaal beseffen dat alles wat God beschikt voor ons bestwil is, zullen wij zien hoe de Heilige Geest al die dingen gaat gebruiken wanneer Hij met ons bezig is. Wij moeten bereid zijn om zelfs de dingen die zo moeilijk voor ons zijn, als tuchtmaatregelen van de Heilige Geest te aanvaarden.

Verschillende manieren waarop God met ons bezig is

Aan wat voor dingen u ook gebonden mag zijn, God zal ze zeker één voor één aanpakken. Zelfs zulke alledaagse dingen als kleding, eten of drinken zullen niet buiten de zorgzame hand van de Heilige Geest om gaan. Hij zal geen enkel terrein van uw leven over het hoofd zien. Misschien weet u niet eens hoeveel een bepaald iets voor u betekent, maar Hij weet het wel en Hij zal er grondig mee bezig zijn. Eerst op de dag dat met al deze dingen is afgedaan, zult u weten wat volmaakte vrijheid betekent. In deze wijze van handelen zult u tenslotte de grondigheid herkennen waarmee de Heilige Geest te werk gaat. Dingen die al lang vergeten zijn, worden door de Heer weer in uw herinnering gebracht. Gods werk is volmaakt en alleen het volmaakte kan Hem bevredigen; met minder kan Hij geen genoegen nemen. Soms is Hij via anderen met u bezig door u bijvoorbeeld bij iemand te plaatsen met wie u niet goed kunt opschieten, op wie u neerziet of op wie u jaloers bent; maar heel vaak gebruikt God diegenen die u liefhebt. Eerst wist u niet hoe onrein en verdeeld u in werkelijkheid was, maar naderhand beseft u hoeveel “vuilnis” er nog in u is. U dacht dat u volkomen voor de Heer was, maar na de tuchtiging van de Heilige Geest gaat u inzien wat een vérstrekkende uitwerking die uiterlijke dingen op u hebben.

Vervolgens zal de hand van God misschien ons gedachtenleven aanraken. Wij ontdekken dat onze gedachten verward zijn, zelfstandig en onbeheerst. Wij verbeelden ons dat wij verstandiger zijn dan anderen. Op zo’n moment staat de Heer toe dat wij tegen een muur lopen en in het stof bijten - alleen opdat wij zullen zien dat wij onze gedachten niet de vrije teugel mogen geven. Als wij in dit opzicht eenmaal licht ontvangen hebben, zullen wij onze eigen gedachten vrezen als vuur. Zoals wij onze hand onmiddellijk terugtrekken van een vlam, zo zullen wij ook ogenblikkelijk terugdeinzen voor onze eigen ongecontroleerde gedachten. Wij zullen onszelf steeds voor ogen moeten houden: “Zo mag ik niet denken. Ik ben bang om mij door mijn eigen gedachten te laten leiden”.

En dan zal God ook onze omstandigheden zo bepalen dat Hij met ons gevoelsleven klaar kan komen. Sommige mensen zijn zeer emotioneel. Als zij opgetogen zijn, zijn zij buiten zichzelf van vreugde en als zij terneergeslagen zijn, zijn ze ontroostbaar. Hun gehele leven draait om hun gevoelens. Als zij blij zijn, gaan zij zich te buiten en als zij neerslachtig zijn, voeren zij niets uit. Wat gaat God nu hieraan doen? Hij brengt ze in situaties waar zij het niet wagen té verheugd te zijn als zij zich opgetogen voelen en ook niet té bedroefd als zij terneergeslagen zijn. Zij hebben geen andere keus dan zich te verlaten op de genade van God en te leven uit Zijn trouw en daarbij kunnen zij zich niet laten leiden door hun wispelturige gevoelens.

Hoewel die moeilijkheden in het gedachten- en gevoelsleven heel vaak voorkomen, ligt het grootste en overheersende probleem bij de wil. Wij kunnen onze gevoelens niet beheersen omdat onze wil nog niet onder handen is genomen.

Alles is geworteld in onze wil. Hetzelfde geldt voor onze gedachten. Wij kunnen het woord “Niet Mijn wil maar Uw wil geschiede” wel in onze mond nemen, maar hoe vaak staan wij de Heer werkelijk toe om het over te nemen als er iets gebeurt? Hoe minder u uzelf kent, des te gemakkelijker zult u dergelijke woorden uitspreken. Hoe minder u verlicht bent, des te gemakkelijker lijkt het om u over te geven aan God. Degene die zo gemakkelijk erover spreekt, bewijst dat hij nog nooit de prijs betaald heeft. Alleen als God ons onder handen heeft genomen, zien wij werkelijk hoe hard wij zijn en hoe snel wij met onze eigen mening klaar staan. God moet ons onder handen nemen om onze wil fijngevoelig en volgzaam te maken. Mensen met een sterke wil zijn ervan overtuigd, dat hún gevoelens, hún wijze van doen en hún oordeel altijd goed zijn.

Let eens op hoe Paulus deze genade ontving, waarover hij schrijft in de Filippenzenbrief: “die niet op vlees vertrouwen” (3:3). Zo moet God ook ons op zulk een plaats brengen dat wij het niet wagen om op ons eigen oordeel af te gaan. God zal het toelaten, dat wij fout op fout maken totdat wij beseffen dat dit in de toekomst steeds het beeld van ons leven zal blijven. Wij kunnen niet buiten de genade van de Heer. Telkens weer laat de Heer ons de ernstige gevolgen oogsten van ons eigen oordelen. Tenslotte zult u zo murw geslagen zijn door uw eigen falen dat u zegt: “Ik vrees net zo voor mijn eigen oordeel als ik vrees voor het hellevuur. Heer, ik ben altijd geneigd om fouten te maken. Als Gij mij niet genadig zijt, als Gij mij niet steunt, als Gij mij niet tegenhoudt, zal ik toch weer verkeerd gaan”. Dit is het begin van de verbreking van de uitwendige mens: als u het niet langer meer waagt op uzelf te vertrouwen. Meestal staat u direct met uw mening klaar totdat God u herhaaldelijk onder handen heeft genomen en u talrijke nederlagen hebt geleden.

Dan pas geeft u zich over en zegt: “God, ik durf niet meer zelfstandig te denken en te beslissen”. Als allerlei dingen en allerlei mensen u van alle kanten in het nauw drijven, dan is dat de discipline van de Heilige Geest.

En denk nu maar niet dat u bij deze les ooit kunt verslappen! Misschien ontbreekt het ons vaak aan een woord van de Heer of functioneert een ander genademiddel niet voldoende, maar dit bijzondere genademiddel - de tuchtiging van de Heilige Geest - is wel altijd bij ons. U zou kunnen zeggen dat u niet in de gelegenheid bent om het Woord te horen en tot u te nemen, maar dit geldt nooit van de tuchtiging van de Heilige Geest. Iedere dag zorgt Hij ervoor dat er voor u ruimschoots gelegenheid is om te leren.

Als u zich eenmaal aan God hebt overgegeven, zal deze tuchtiging in veel grotere mate tegemoetkomen aan datgene wat u nodig hebt, dan het luisteren naar een boodschap. Het is niet alleen maar voor hen die leren kunnen, voor de knappen en de begaafden; neen, het is de weg voor ieder kind van God. De bediening van het Woord, de genade van het gebed, de gemeenschap van de gelovigen kunnen geen van alle plaats innemen van de tuchtiging van de Heilige Geest. Dit komt omdat u niet alleen maar opgebouwd moet worden, u moet ook worden afgebroken en worden vrijgemaakt van al die dingen in uw leven, waarvoor geen plaats is in de eeuwigheid.

Het kruis in werking

Het kruis betekent meer dan een leerstelling; met moet in praktijk gebracht worden. U moet niet denken dat u nederigheid leert door uzelf voortdurend voor te houden dat u niet trots mag zijn.

Wij moeten telkens opnieuw getuchtigd worden - al is het twintig keer - totdat wij hebben gecapituleerd en niet meer trots zijn. Laat niemand er van uitgaan, dat dit vanzelf gebeurt wanneer wij het onderricht van een bepaalde broeder volgen. Neen, onze trots wordt slechts gebroken door Gods werk in ons.

Door de werking van het Kruis zullen wij leren ons vertrouwen te stellen op Gods genade, niet op ons geheugen. Of wij het ons herinneren of niet, het feit blijft bestaan dat Hij een werk volbrengt dat betrouwbaar en duurzaam is. Vroeger konden de uitwendige en de inwendige mens niet samengaan. Maar nu wacht de uitwendige mens ootmoedig, in vreze en beven, op God.

Ieder van ons heeft de tuchtiging van de Heer nodig. Als wij zien op wat achter ons ligt, kunnen wij alleen maar de hand van God zien, die bezig was met de onafhankelijkheid, de trots en de zelfzucht van onze uitwendige mens. Dan ontdekken wij de betekenis van alles wat ons is overkomen.

HOOFDSTUK 7

Scheiding en openbaring

God wil niet alleen de uitwendige mens verbreken, maar Hij wil hem ook scheiden zodat hij niet langer verweven is met de activiteiten van de inwendige mens. Of om het eenvoudig te zeggen: God wil onze geest en onze ziel vaneenscheiden.

EEN GEMENGDE GEEST

Wat ontmoeten wij vandaag de dag zelden een zuivere geest. Meestal treedt mét onze geest ook onze ziel naar voren, omdat zij gemengd zijn. In Gods werk is een eerste vereiste dus een zuivere geest en niet een krachtige. Degenen die dit over het hoofd zien, zullen merken dat hun werk, ook al wordt dit in kracht gedaan, afgebroken wordt door gebrek aan zuiverheid. Hoewel zij werkelijk wel de kracht van God kunnen bezitten, wordt toch datgene wat wij opbouwen weer afgebroken, omdat hun geest gemengd is. Wij zullen eens zien of wij kunnen begrijpen hoe dit komt.

Er zijn mensen die denken dat al hun natuurlijke mogelijkheden door God zullen worden erkend en gebruikt, mits zij maar kracht ontvangen van Hem. Maar dat is niet waar! Naarmate wij God beter leren kennen, leren wij ook een zuivere geest lief te krijgen. In die zuiverheid is geen plaats voor een vermenging van het uitwendige met het inwendige. Iemand wiens uitwendige mens niet onder handen is genomen, kan niet verwachten dat de kracht die uit zijn binnenste vloeit zuiver is. Want geestelijke kracht die vermengd is met eigen kracht is in Gods ogen zonde, ook al lijken de resultaten goed.

Er zijn veel jonge broeders die heel goed weten dat het evangelie de kracht van God is terwijl ze toch ongemerkt hun eigen behendigheid, hun grapjes en hun persoonlijke gevoelens inbrengen als zij het evangelie prediken, en zo ervaren de mensen evenzeer hun persoonlijkheid als de kracht Gods. Ofschoon zij het zichzelf misschien niet bewust zijn, zullen anderen, wier geest zuiver is, onmiddellijk die onzuiverheid ontdekken. Hoe vaak is onze ijver in ons werk vermengd met een natuurlijk genoegen erin. Dan doen wij de wil van God omdat die toevallig overeenstemt met de onze. En met ons standvastig zijn voor God brengen wij alleen maar onze sterke persoonlijkheid tot uiting.

Daar deze onzuiverheid ons grootste probleem is, moet God zo in ons leven werken dat onze uitwendige mens verbroken wordt en wij van al onze onzuiverheden worden gereinigd. Als God onze harde buitenschaal verbreekt, is Hij tegelijkertijd bezig met dit zuiveren. En zo zien wij dat Hij op tweeërlei wijze met ons bezig is: Hij breekt de uitwendige mens af en scheidt hem af van de geest. Het eerste vindt plaats door de tuchtiging van de Heilige Geest en het tweede door de openbaring van de Geest.

Waarom er verbreking en vaneenscheiding moet zijn

De uitwendige mens moet verbroken worden, wil de geest worden vrijgemaakt.

Maar als de geest te voorschijn treedt, moet deze niet overschaduwd worden door de uitwendige mens. Dit probleem voert ons verder dan het vrijmaken van de geest, want hier gaat het om de zuiverheid of de reinheid van de geest.

Als iemand nog geen licht ontvangen heeft omtrent de aard van de uitwendige mens en deze daarom nog niet onder het strenge oordeel van God heeft gebracht, zal zijn uitwendige mens vanzelf verweven met zijn geest naar buiten treden. Wanneer hij dienst verricht voor Gods aangezicht, constateren wij dat hij ook zichzelf openbaart. Door hem kunnen de mensen God zien, maar zij zien ook zijn eigen niet-geoordeelde ik. Is het niet vreemd dat anderen juist altijd getroffen worden door het meest markante van ons wezen, ons sterke punt?

Onze uitwendige mens die nog niet geoordeeld is, projecteert datgene waarin hij het sterkst is op anderen. Dit gaat alle perken te buiten. Hoe kunt u verwachten dat u op het podium geestelijk zult zijn als u in uw kamer niet geestelijk bent? Kunt u zich geestelijk voordoen? Al doet u daar uw uiterste best voor, zodra u uw mond opendoet, horen de mensen hoe u bent. Als u werkelijk bevrijd wilt worden, moet God dat sterke punt van u op grondige wijze aanpakken, niet alleen maar oppervlakkig. Pas als Hij u hierin verbroken heeft, kan uw geest worden vrijgemaakt zonder dat enige onzuiverheid wordt overgebracht op anderen. Onzuiverheid is het grootste probleem in de levens van Gods dienstknechten. Herhaaldelijk treffen wij in onze broeder zowel leven als dood aan. Wij ontmoeten God, maar ook zijn eigen ik; een zachtmoedige geest maar ook hardnekkigheid; de Heilige Geest maar ook het vlees - en dat alles is een en dezelfde persoon. Als hij opstaat om te spreken maakt hij indruk op anderen met een gemengde geest, een geest die niet zuiver is.

Daarom moet u, wil God u kunnen gebruiken om Zijn Woord te bedienen of om Zijn spreekbuis te zijn, Gods gunst zoeken en bidden: “O God doet U Uw werk in mij om mijn uitwendige mens te breken en vaneen te scheiden”. Anders zal de Naam van de Heer schade lijden. Want als u het Woord bedient, geeft u de mensen dat wat van uzélf is. De Naam van de Heer wordt niet geschaad door uw tekort aan leven, maar door die stroom van onzuiverheden. En hierdoor lijdt ook de Gemeente.

Nu hebben wij nagedacht over de tuchtiging van de Heilige Geest, maar wat zullen wij nu zeggen over de openbaring van de Heilige Geest? De tuchtiging van de Geest kan voorafgaan aan Zijn openbaring, maar hij kan er ook op volgen. Er bestaat hierin geen vaste volgorde; bij sommigen begint Hij met Zijn tuchtiging en bij anderen met Zijn openbaring. Toch staat het vast dat de tuchtiging van de Heilige Geest Zijn openbaring overtreft. Wij doelen hier natuurlijk op de ervaring van Gods kinderen en niet op de leer. Het zal blijken dat voor de meesten tuchtiging een veel grotere rol speelt dan openbaring.

Hoe het levende Woord vaneenscheidt

“Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem voor wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebr 4:12,13). Wat het eerst opvalt, is dat het Woord van God levend is. Zijn Woord is stellig levend als wij het maar zien. Want als dat onze ervaring niet is hebben wij eenvoudig nog niet gezien wat het Woord is. Dan hebben wij misschien wel vaak de wóórden van de Bijbel gelezen, maar als wij niet met iets levends in aanraking komen, hebben wij Gods Woord niet gezien.

In Joh 3:16 staat: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Laten wij eens letten op iemand die zo’n woord ontvangt. Hij knielt neer en dankt: “Heer, ik dank U en ik geloof U, want U hebt mij liefgehad en mij behouden!”. Wij merken onmiddellijk dat deze man aangeraakt is door het Woord van God, want het Woord is voor hem gaan leven. Misschien zit er een ander naast hem die naar dezelfde woorden luistert, maar die niet werkelijk het Woord van God hoort. Er is geen levende weerklank in hem. Wij kunnen maar tot één conclusie komen en die is: daar Gods Woord levend is, heeft degene, die luistert en dat leven niet ziet, het Woord van God niet gehoord.

Het Woord van God is niet alleen levend, het is ook krachtig. “Levend” wijst op de aard, terwijl “krachtig” betrekking heeft op zijn vermogen om het werk in de mens te voltrekken. Het Woord van God kan niet ledig wederkeren, het werkt iets uit en volbrengt waartoe het gezonden is. Het is niet zomaar een woord, maar een woord dat zó krachtig werkt dat er iets gebeurt. Wat doet Gods Woord dan voor ons? Het dringt door en scheidt vaneen. Het is scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Die scherpte blijkt hieruit dat het “zo diep doordringt dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg”. U moet hier op de overeenkomst letten: het tweesnijdend zwaard tegenover gewrichten en merg en Gods Woord tegenover ziel en geest. Gewrichten en merg liggen diep verzonken binnen in het menselijk lichaam. Om de gewrichten te scheiden moet men de beenderen klieven en om het merg vaneen te scheiden moeten de beenderen gebroken worden. Het tweesnijdend zwaard kan dat in het verborgene van ons lichaam uitwerken. Er zijn slechts twee dingen die moeilijker te scheiden zijn dan gewrichten en merg en dat zijn ziel en geest. Geen enkel zwaard, hoe scherp ook, kan deze beide scheiden. Zo kunnen ook wij absoluut niet onderscheiden wat ziel is en wat geest. Toch zegt de Schrift ons hoe het levende Woord dit werk kan doen, want het is scherper dan enig tweesnijdend zwaard.

Het Woord van God is levend, krachtig en in staat door te dringen en vaneen te scheiden. En dit heeft betrekking op de ziel en de geest van de mens.

Misschien stelt iemand de vraag: “Ik kan niet zeggen dat het Woord van God iets bijzonders in mij gedaan heeft. Ik heb vaak de woorden Gods gehoord en zelfs openbaring ontvangen, maar ik weet niets van dit doordringen en ik begrijp ook niets van dat vaneenscheiden. Voorzover ik kan nagaan zijn deze beide processen mij volkomen vreemd”.

Wat geeft de Bijbel ons hier voor antwoord op? Er staat: “Het dringt door, zo diep dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg”, maar er staat verder: “Het schift gedachten en overleggingen des harten”. “Gedachten” doelt op datgene wat wij in ons hart overwegen en “overleggingen” op onze motieven.

Dus het Woord van God kan zowel dat wat wij bedenken als de motieven die erachter liggen, schiften.

Heel dikwijls kunnen wij gemakkelijk vaststellen wat voortkomt uit de uitwendige mens. Wij belijden heel vlot: “Dit was iets van de ziel, want het kwam voort uit mijn eigen ik”. Maar in werkelijkheid “zien” wij niet wat de ziel of ons eigen “ik” eigenlijk is. Dan breekt er een dag aan waarop Gods genade tot ons komt. Dan beschijnt Zijn licht ons en zegt Zijn stem streng en ernstig: “Dat wat je zo vaak je eigen ik noemt, IS je eigen ik! Je hebt altijd gemakkelijk en vlot over het vlees gesproken. Je moet gaan “zien” hoe God dit haat en niet wil dat het zo doorgaat”.

Voordat wij dit “zagen” konden wij grapjes maken over het vlees, maar nu het licht ons eenmaal heeft ontdekt, zullen wij moeten belijden: “O, dit is waar ik zo lichtvaardig over gesproken heb”. Zoiets is meer dan alleen maar een verstandelijke scheiding. Het is het Woord van God dat tot ons komt om ons aan te wijzen wat wij bedenken en beraadslagen in ons hart. Wij ontvangen een tweevoudige verlichting: wij zien hoe onze gedachten voortkomen uit het vlees en hoe onze overleggingen geheel op onszelf gericht zijn.

Om dit te illustreren zullen wij eens twee onbekeerde personen nader bezien.

De ene beseft dat hij een zondaar is. Hij is naar vele samenkomsten geweest en heeft dikwijls over zonde horen spreken. Een duidelijke prediking heeft hem doen inzien dat hij een zondaar is. Maar als hij het in dit opzicht over zichzelf heeft, kan hij dat toch lachend doen alsof het er allemaal eigenlijk niet zoveel toe doet. Iemand anders hoort dezelfde boodschap en hij wordt beschenen door het licht van God. De Geest overtuigt hem op een zodanige wijze dat hij zich ter aarde werpt en bidt: “O, maar dat ben ik - een zondaar!”.

Deze man heeft niet alleen door het Woord van God gehoord dat hij een zondaar is, maar hij heeft ook “gezien” dat dit zijn ware toestand is. Hij veroordeelt zichzelf en wordt ter aarde geworpen. In het licht van deze openbaring kan hij zijn zonde belijden en de redding van de Heer aannemen. Voortaan zal hij nooit meer lichtvaardig of bij wijze van grapje over de zonde spreken, die hij “gezien” heeft. Maar de eerste persoon, die zichzelf schertsend een zondaar kan noemen, heeft niet “gezien” en is daarom niet behouden.

Wat is uw reactie op deze boodschap dat uw uitwendige mens God ernstig in de weg staat en door Hem moet worden verbroken? Als u daar losjes en gemakkelijk over kunt gaan praten, heeft het u zeer zeker niet echt geraakt. Maar als die boodschap u daarentegen heeft ontdekt, zult u zeggen: O Heer, vandaag begin ik mijzelf te leren kennen. Ik heb nooit eerder mijn uitwendige mens herkend”. En als Gods licht u omstraalt en u aan uw uitwendige mens ontdekt, valt u terneer omdat u niet langer kunt blijven staan. Onmiddellijk “ziet” u wie u bent.

Vroeger hebt u gezegd dat u de Heer liefhad, maar in het licht van God ontdekt u dat dat niet waar is - in werkelijkheid hebt u uzelf lief. Dit licht brengt werkelijk scheiding teweeg en zet u apart. Innerlijk bent u vaneengescheiden, niet door uw gezindheid en evenmin door enkel onderricht, maar door het licht van God. Vroeder beweerde u dat u ijverig voor de Héér was, maar nu laat het licht van God u zien dat uw ijver voortkwam uit uw eigen vlees en bloed. U dacht dat u zondaars liefhad als u het evangelie bracht, maar nu is het licht gekomen en u ontdekt dat als u het evangelie verkondigde, u dit hoofdzakelijk deed omdat u zo graag iets doet, omdat u het heerlijk vindt om te spreken of omdat u er van nature toe geneigd bent. Hoe dieper dit goddelijke licht doordringt, hoe meer de gedachten en overleggingen van uw hart openbaar worden. Vroeger stond het voor u vast dat uw overleggingen en gedachten van de Heer waren, maar in dit doordringende licht weet u, dat zij geheel van uzelf zijn. Een dergelijk licht brengt u op de knieën voor God.

Heel vaak bleek datgene, waarvan wij dachten dat het van de Heer kwam, uit onszelf te zijn. Vroeger beweerden wij dat wat wij zeiden door de Heer was ingegeven, maar nu dwingt het hemelse licht ons ertoe te bekennen dat de Heer niet tot ons gesproken heeft - of wanneer dat wel zo was, hoe weinig Hij dan maar heeft gezegd. Hoeveel van het zogenaamde werk des Heren blijkt slechts vleselijke activiteit te zijn! Als de ware aard van de dingen voor de dag komt, worden wij verlicht opdat wij werkelijk zullen weten wat van onszelf is en wat van de Heer, hoeveel VAN DE ZIEL is en hoeveel VAN DE GEEST. Wat is het heerlijk te kunnen verklaren: Zijn licht heeft geschenen; onze geest en ziel zijn nu vaneengescheiden en wij weten nu waaruit de overleggingen en gedachten van ons hart voortkomen. Wie dat eenmaal meegemaakt heeft, weet dat dit veel verder gaat dan alleen maar onderricht. Al ons pogen om te onderkennen wat van onszelf is en wat van de Heer, om scheiding te maken tussen de dingen die van de uitwendige mens zijn en die van de inwendige mens zijn - en men heeft ze zelfs wel stuk voor stuk opgeschreven om ze van buiten te leren - is achteraf vergeefse moeite gebleken. U blijft u toch net zo gedragen als anders, want u komt op deze manier niet van uw uitwendige mens af. U kunt het vlees misschien wel veroordelen en er trots op zijn dat u bepaalde dingen kunt aanwijzen die tot het vlees behoren, maar u bent er nog steeds niet van bevrijd. De bevrijding komt door het licht van God. Als dat licht schijnt, ziet u onmiddellijk hoe oppervlakkig en vleselijk uw verloochening van het vlees is geweest en hoe vleselijk u was in uw kritiek op het natuurlijke van uw hart. Maar nu heeft de Heer voor uw ogen de overleggingen en gedachten van uw hart blootgelegd. U buigt zich voor Hem terneer en zegt: “O Heer! Nu weet ik dat dit allemaal slechts uit mijn uitwendige mens voortkomt. Alleen dit licht is in staat om werkelijk mijn uitwendige mens van mijn inwendige te scheiden”.

Zelfs als wij onze uitwendige mens verloochenen of het besluit nemen die af te wijzen, zal dat niets uitwerken. Ja, zelfs het belijden van onze zonde loopt op niets uit en zo moeten ook onze tranen van berouw worden gewassen door het bloed. Wat dwaas van ons om te denken dat wij zelf onze zondenatuur konden ontmaskeren! Alleen in Zijn licht zullen wij “zien” en ontmaskerd worden. Het moet Zijn werk zijn door middel van de Geest en niet onze inspanning vanuit ons zieleleven, dat wil zeggen gedreven door ons verstand. Dit is Gods weg. En daarom zegt God: “Mijn Woord is levend en krachtig. Mijn zwaard is scherper dan alle andere. Als Mijn Woord tot de mens komt is het in staat om ziel en geest vaneen te scheiden, zoals een tweesnijdend zwaard gewrichten en merg kan scheiden”. Hoe gebeurt dit dan? Door de overleggingen en gedachten van ons hart te openbaren. Wij kennen ons eigen hart niet eens. Geliefden, alleen diegenen die in het licht zijn, kennen hun eigen hart. Niemand anders kent het, niet één! Maar als Gods Woord tot ons komt “zien” wij. Het laat zien dat alles draait om ons eigen ik en dat wij alleen maar bevrediging, heerlijkheid, de eerste plaats en aanzien voor onszelf zoeken. Hoe gezegend is dat licht dat ons doet neervallen aan Zijn aan Zijn voeten!

Wat is een openbaring?

Het Schriftgedeelte waar wij mee bezig zijn, gaat aldus verder: “En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem voor wie wij rekenschap hebben af te leggen”. Hier geeft de Heer ons de maatstaf of de toets voor die scheiding. Wat houdt een openbaring van de Heilige Geest in? Hoeveel moeten wij zien eer het een openbaring is?

Vers 13 kan ons helpen deze vragen te beantwoorden. OPENBARING STELT ONS IN STAAT TE ZIEN WAT GOD ZIET. Alle dingen liggen open en ontbloot voor Hem. Als er een bedekking is, is die bij ons en niet bij God. Als God onze ogen gaat openen zodat wij de overleggingen van ons hart en de diepste gedachten leren kennen naar de mate waarin Hij ons kent, dan is dat openbaring. Zoals alles van ons voor Hem open en ontbloot ligt, zo zien wij ons zelf nu ook als wij openbaring hebben ontvangen. Dit is openbaring: dat wij kunnen zien wat onze Heer ziet. Zou God ons genadig zijn door ons een weinig openbaring te geven, zodat wij onszelf kunnen zien zoals Hij ons ziet, dan zullen wij onmiddellijk ter aarde worden neergeworpen. Wij behoeven niet te proberen om nederig te zijn. Zij die in licht leven, kunnen niet trots zijn. Dat kunnen wij alleen maar als wij in de duisternis leven. Buiten Gods licht kunnen mensen wel aanmatigend en hooghartig zijn, maar onder de openbaring van het licht kunnen zij zich alleen maar voor Hem neerbuigen. Wanneer u verder gaat op Gods weg, gaat u ook meer zien, dat het bijzonder moeilijk is om uit te leggen wat deze vaneenscheiding van het natuurlijke en het geestelijke, van het uitwendige en het inwendige, precies is. Slechts wanneer er openbaring is, wordt het probleem opgelost. Wanneer u in staat bent de overleggingen en de gedachten van uw hart te onderscheiden, kunt u er zeker van zijn dat uw ziel en geest vaneen worden gescheiden. Als het uw verlangen is om door God gebruikt te worden, zult u zich vroeg of laat door dit licht laten bestralen. Dan zult u zich tot Hem wenden en zeggen: “O God, Ik ben volstrekt onbetrouwbaar. Ik weet niet wie ik beschuldig, noch welke zonde ik belijd. Slechts in uw licht kan ik het weten”. Voordat u verlicht bent, kunt u misschien wel zeggen dat u een zondaar bent, maar het berouw van een zondaar hebt u niet. U kunt wel denken dat u uzelf haat, maar u hebt er geen idee van wat het is een afkeer van uzelf te hebben. U kunt wel zeggen dat u uzelf verloochent, maar u weet er nog totaal niets van. Maar als het licht eenmaal komt, is het alsof er iets weggenomen wordt waardoor het “echte” of “oorspronkelijke” openbaar wordt. Wat een onthulling te moeten ontdekken dat ik alleen mijzelf liefheb, in te zien dat ik ben misleid en de Heer heb bedrogen, te moeten zien dat ik Hem helemaal niet liefheb. Dit licht laat u zien wie u bent en wat u hebt gedaan. Voortaan zult u innerlijk weten wat tot uw eigen ik behoort. Zonder dit oordeel door het licht kunt u iets zelfs niet nadoen, maar nu Gods licht oordeelt, worden geest en ziel gescheiden en is het onmogelijk om te doen alsof.

De Heer schijnt dus met Zijn doordringend licht in onze inwendige mens. Dat kan plaatsvinden terwijl wij naar een boodschap luisteren, alleen bidden, gemeenschap hebben met anderen of zelfs als wij alleen een wandeling maken. Dit weergaloze licht laat ons zien hoeveel er van onszelf is. Het openbaart ons dat er in ons nauwelijks iets van de Heer is. In ons spreken, in onze activiteiten, bij ons werk, in onze ijver, als wij prediken of anderen helpen - op alle terreinen van ons leven overheerst ons eigen ik. Maar wanneer ons verborgen ik eenmaal in het licht is gebracht, zullen wij vanzelf de uitwendige mens veroordelen. Als deze zich later opnieuw laat gelden, zullen wij het ogenblikkelijk betreuren en hem veroordelen. Pas nadat wij zo verlicht zijn, zullen wij geest en ziel kunnen scheiden. Vanaf dat ogenblik zullen wij met een vrijgemaakte geest voor het aangezicht van de Heer leven. Die geest is nu zuiver en levert de Heer geen moeilijkheden meer op.

Zo hangt dan het vaneenscheiden van geest en ziel af van verlichting, dat wil zeggen dat wij kunnen zien zoals God ziet. Maar wat ziet God dan? Hij ziet wat wij niet zien. Wij zijn blind voor hetgeen van onszelf is en denken dat het van God is, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Wat wij voorheen als goed aanmerkten, veroordelen wij nu door dat licht. Wat wij eerst als juist beschouwden, verwerpen wij thans. Wat vroeger voor geestelijk doorging, onderkennen wij nu als zijnde van de ziel. En datgene, waarvan wij dachten dat het van God was, blijkt van onszelf te zijn en dat weten wij nu. Wij belijden: “Heer! nu pas leer ik mijzelf kennen. Ik ben twintig of dertig jaar lang blind geweest, maar ik heb het niet beseft. Ik heb niet gezien zoals Gij ziet”.

Als wij eenmaal zien zoals de Heer, worden wij bevrijd van de dodelijke last van ons eigen ik. Doordat Hij Zijn werk doet in ons zien wij. Het Woord van God is krachtig want het verlicht ons zodat wij de uitwendige mens afleggen.

Het is niet zo dat u uzelf nadat u Gods Woord gehoord hebt langzamerhand gaat veranderen, alsof het zien één stap is en het afleggen een volgende. Neen, verlicht worden is afleggen. Deze twee gaan altijd samen. Zodra Zijn licht ons treft, komt het vlees in de dood. In dit licht kan geen vlees leven. Op hetzelfde ogenblik dat iemand in het licht komt, werpt hij zich terneder. Het licht heeft de bronnen van zijn vlees opgedroogd.

Geliefden, dit is doeltreffend. Het Woord van God is inderdaad levend en krachtig. God spreekt niet om dan te wachten of u iets opbrengt. Zijn Woord brengt iets tot stand in uw leven. Moge de Heer onze ogen openen om in te zien hoe belangrijk de tuchtiging van de Heilige Geest en Zijn openbaring zijn. Deze beide gaan samen om op afdoende wijze af te rekenen met onze uitwendige mens.

Laten wij opzien tot God om de genade te ontvangen waardoor wij ons in Zijn licht kunnen stellen en zó verlicht te worden dat wij ons voor Hem buigen en erkennen: “Heer, wat ben ik al deze jaren dwaas en blind geweest door ten onrechte te denken dat datgene wat uit mijzelf voortkwam van U was. Heer, wees mij genadig!”.

HOOFDSTUK 8

Welke indruk geven wij?

Of wij het werk des Heren kunnen doen, hangt niet zozeer af van onze woorden of daden, maar veel meer van wat uit ons voortkomt. Wij kunnen anderen niet opbouwen als wij het ene zeggen, maar door onze wijze van doen iets anders laten zien, als wij op de ene manier handelen, maar op de andere manier leven. Wij moeten daarom goed letten op datgene wat uit ons voortkomt.

Wij zeggen dikwijls dat onze indruk van deze of gene goed of slecht is. Hoe komen wij daartoe? Het is niet alleen het gevolg van zijn woorden en ook niet van zijn daden. Er gaat iets ondefinieerbaars van hem uit als hij spreekt of handelt en dat geeft ons die indruk.

Wat anderen van ons opmerken, is datgene wat ons het meest typeert. Wanneer er nog nooit met ons verstand is afgerekend en het geen tuchtiging heeft gekend, zullen wij van nature ons verstand gebruiken als wij in contact treden met andere mensen en zij zullen getroffen worden door de kracht ervan. Of als wij een meer dan gewone toegenegenheid bezitten, als wij abnormaal warm of koud zijn, zullen anderen dit opmerken in de indruk die zij van ons krijgen.

Het is zeker dat onze sterkste karaktertrek, welke die ook is, naar buiten zal treden en indruk zal maken op anderen. Wij kunnen ons wel beheersen in ons spreken of handelen, maar wij zijn niet in staat om de indruk die wij van nature maken te verbergen. Wij móeten openbaar maken wat wij zijn.

2 Koningen 4 vertelt hoe de Sunamietische vrouw Elisa ontving. “Op zekere dag begaf Elisa zich naar Sunem. Daar woonde een welgestelde vrouw, die bij hem aandrong dat hij zou blijven eten. En zo vaak hij op zijn doorreis daar kwam, ging hij er heen om te eten. En zij zei tot haar man: Zie toch, ik weet dat het een heilige man Gods is, die altijd bij ons aankomt”. Let er eens op hoe Elisa geen preek hield en ook geen wonder deed. Telkens als hij voorbij kwam, ging hij daar alleen maar aan om te eten. Maar door de manier waarop hij at, herkende de vrouw in hem een heilige man Gods. Dit was de indruk die Elisa op andere mensen maakte.

Wij moeten ons afvragen welke indruk wij op anderen maken. Hoe dikwijls hebben wij er nu al de nadruk op gelegd dat onze uitwendige mens verbroken moet worden. Wanneer dit niet gebeurd is, worden anderen telkens met onze uitwendige mens geconfronteerd. Telkens als wij bij hen zijn, maken wij het hun moeilijk door onze eigenliefde, trots, koppigheid of doordat wij zo knap of welsprekend zijn. Misschien laten wij wel een goede indruk achter, maar is God daar tevreden mee? Zal de Gemeente iets hebben aan zo’n indruk? Als God niet bevredigd wordt en de Gemeente niet gediend, heeft geen enkele indruk die wij achterlaten enige waarde. Geliefden, Gods volle doel eist dat onze geest wordt vrijgemaakt. Dat is nodig voor de groei van de Gemeente. Hoe dringend noodzakelijk is het dan dat onze uitwendige mens verbroken wordt!

Zonder dit verbroken-zijn kan onze geest niet naar buiten treden en zal de indruk die wij bij anderen achterlaten geen geestelijke indruk zijn.

Stel dat een broeder over de Heilige Geest spreekt. Hoewel het onderwerp van zijn spreken de Heilige Geest is, zijn zijn woorden, zijn houding en de voorbeelden die hij geeft vol van zichzelf. Zijn toehoorders lijden innerlijk terwijl ze naar hem luisteren, al weten ze misschien niet eens waarom. Zijn mond is vol van de Heilige Geest, maar de indruk die hij op zijn luisteraars maakt, is van hemzelf. Wat is dan de geestelijke waarde van zulke holle woorden? Geen enkele immers.

Liever dan de nadruk leggen op onderricht, zullen wij aandacht schenken aan datgene wat uit ons voortkomt. God slaat ons niet gade om te zien of wij een dieper onderricht brengen; Hij wil beslag leggen op ons als individu. Als er niet op afdoende wijze met onze eigen natuur afgerekend is, kunnen wij misschien wel een zogenaamde geestelijke boodschap brengen, maar in werkelijkheid heeft die geen geestelijke zeggingskracht. Wat is het tragisch als wij alleen maar indruk maken op de uitwendige mens en geen enkele levende indruk meedelen aan de inwendige mens!

Steeds opnieuw bepaalt God onze omstandigheden zo dat wij in ons sterke punt worden verbroken. Misschien bent u al één of tweemaal getuchtigd, maar de derde slag moet nog komen. God laat u niet gaan. Hij neemt Zijn hand pas terug als Hij die eigenschap van u, die altijd zo opvalt, verbroken heeft.

Dat wat de Heilige Geest tot stand brengt als wij getuchtigd worden, is iets geheel anders dan dat wat gebeurt als wij naar een boodschap luisteren. Het kan verschillende maanden, ja soms wel jaren duren voordat de waarheid van zulk een boodschap in ons begint te werken. Wij horen iets dus dikwijls eerst voordat het door gaat dringen in ons leven. Maar door de tuchtiging van de Heilige Geest zien wij de waarheid sneller in en maken ons die eigen. Wat is het eigenlijk vreemd dat wij veel vlugger louter kennis vergaren door een boodschap, dan dat wij de werkelijkheid leren kennen door tuchtiging! Als wij iets éénmaal horen, onthouden wij dat, maar wij kunnen wel tien maal getuchtigd worden en ons dan nog steeds afvragen waaróm. De dag waarop de tuchtiging tot zijn doel komt, is de dag waarop u echt de waarheid “ziet” en binnengaat in de werkelijkheid ervan. Het werk van de Heilige Geest is dus enerzijds om u af te breken en anderzijds om u op te bouwen. Dan zal uw hart zeggen: “De Heer zij gedankt. Nu weet ik dat Zijn tuchtigende hand de afgelopen vijf of tien jaar op mij is geweest enkel om dit sterke punt in mij te verbreken.

De wonderlijke wijze waarop God iemand klein krijgt door verlichting

Nadat wij nagedacht hebben over de tuchtigende wijze waarop de Heilige Geest werkt, willen wij nu gaan zien hoe Hij nog een ander middel gebruikt om met onze inwendige mens af te rekenen. Behalve tuchtiging is er ook verlichting.

Nu eens worden deze gelijktijdig gebruikt en dan weer afwisselend. Er zijn tijden dat de tuchtiging gebruikt wordt om datgene wat op de voorgrond treedt bij ons af te vlakken en andere keren schijnt het licht van Gods genade op ons om ons te verlichten. Zoals wij wel weten is ons vlees in duisternis verborgen. Veel werken van het vlees kunnen blijven bestaan omdat ze door ons niet als zodanig worden onderkend. Maar wanneer Zijn licht eenmaal het vlees aan ons openbaart, beven wij en zijn niet in staat ons te verroeren.

Dit is vooral duidelijk geworden in tijden waarin de Gemeente rijk is aan het Woord van God. Als de bediening van het Woord krachtig is en de profetische bediening niet ontbreekt, breekt het licht helder en krachtig door. In dat licht gaat u beseffen dat zelfs de veroordeling van uw eigen hoogmoed op zichzelf trots is, ja zelfs het weerspreken daarvan is grootspraak. Maar zodra u uw hoogmoed in het licht gebracht ziet, zult u stellig zeggen: “Ach! Dit is dus hoogmoed - en wat is dit afschuwelijk en onrein!”. Hoogmoed die gezien wordt in het licht van openbaring is volkomen anders dan die waarover wij zo gemakkelijk spreken. Door verlichting wordt de ware toestand blootgelegd. Er gaat u ogenblikkelijk een licht op, dat u tienduizend maal slechter bent dan alle voorstellingen die u vroeger van uzelf had. Als dát gebeurt, verkwijnen uw hoogmoed uw eigen ik en uw vlees en worden in de dood gebracht zonder hoop op herleving. Alles wat openbaar wordt “in het licht”, wordt er dodelijk door getroffen. Dit is een groot wonder. Wij worden niet eerst verlicht om dan na verloop van tijd geleidelijk in de dood gebracht te worden.

Het is eerder zo dat wij op hetzelfde ogenblik, dat het licht komt, neervallen. Zodra de Heilige Geest zich openbaart, wordt er met ons afgerekend.

Openbaring sluit dus zowel het zien als het ter dood gebracht worden in. Deze handelwijze van God is uniek. Wanneer de onreinheid eenmaal aan het licht gekomen is, kan die niet langer blijven bestaan. Daarom brengt licht zowel openbaring als een dodelijk treffen.

Het is uiterst noodzakelijk dat wij deze dodelijke werking van het licht hebben ondervonden. Paulus liep niet snel naar de kant van de weg om neer te knielen toen het licht hem bestraalde. Hij viel neer op de grond. Met al zijn natuurlijke capaciteiten en zelfvertrouwen reageerde hij op het licht door ter aarde te vallen. Hij voelde zich verslagen, maar werd toch innerlijk verlicht. Wat een uitwerking had dat licht dat hem tegen de grond sloeg! Let er op dat dit alles op hetzelfde ogenblik gebeurde. Wij zouden kunnen veronderstellen dat God eerst ons verstand verlicht en het dan aan ons overlaat om het uit te werken. Maar zo werkt God niet. God laat ons altijd zien hoe weerzinwekkend en verdorven wij zijn en dan is onze onmiddellijke reactie: “Ik, ellendig mens - wat ben ik onrein en verachtelijk!”. Want als God openbaart wie wij in werkelijkheid zijn, vallen wij als dood neer. Als een hoogmoedig mens eenmaal waarachtig verlicht is, zal hij het niet meer wagen om trots te zijn. De uitwerking van die verlichting heeft voor altijd zijn stempel op hem gedrukt.

Aan de andere kant is deze tijd van verlichting tevens de tijd van geloven niet van vragen, maar van diep neerbuigen. Volgens hetzelfde principe waardoor God ons heeft behouden, werkt Hij ook naderhand in ons. Wanneer het evangelie ons bestraalt, bidden wij niet: “Heer, ik smeek U om mijn Heiland te zijn”. Zo zouden wij dagenlang kunnen bidden en het zou ons niet de zekerheid van onze verlossing geven. Daarom zeggen wij eenvoudig: “Heer, ik neem U als mijn Heiland aan”. En onmiddellijk is de verlossing ons deel! En zo gaat God ook nadien in ons te werk. Zodra Zijn licht ons beschijnt, zullen wij ons voor Hem buigen onder dat licht en de Heer zeggen: “Heer ik aanvaard Uw vonnis. Ik stem in met Uw oordeel”. Dat zal ons toebereiden om méér licht te ontvangen. In dat ontdekkende uur zullen zelfs onze goede daden, die wij in Zijn naam en uit liefde tot Hem verricht hebben, ergens hun glans verliezen.

Bij de meest verheven bedoeling zult u altijd wel een lage bijbedoeling kunnen ontdekken. Wat u geheel voor God dacht te doen, blijkt doorweven te zijn met het eigen ik. Het lijkt helaas wel alsof iedere vezel van ons bestaan doordrongen is van het eigen ik, waardoor wij God van Zijn heerlijkheid beroven.

De mens denkt wel eens dat er geen diepte is die hij niet kan peilen! Maar toch is er een openbaring van God voor nodig om onze werkelijke toestand bloot te leggen. God zal niet ophouden voordat hij ons aan onszelf ontdekt heeft. Eerst kende alleen Hij ons, want alle dingen van ons liggen altijd open en ontbloot voor Hem. Maar als God ons eenmaal de overleggingen en gedachten van ons hart heeft laten zien, ligt alles ook open en ontbloot voor onszelf. Hoe kunnen wij ooit ons hoofd weer opheffen? Toegeeflijkheid tegenover onszelf is er voortaan niet meer bij. Hoewel wij altijd gedacht hebben dat wij beter waren dan anderen weten wij nu hoe wij in werkelijkheid zijn en wij schamen ons om dat aan anderen te tonen. Tevergeefs zoeken wij naar woorden om onze onreinheid en verachtelijkheid te kunnen beschrijven. Wij zijn beschaamd en dat drukt ons neer alsof wij de schande van de gehele wereld droegen. Net als Job, vallen wij voor de Heer neer om boete te doen en zeggen: “Ik heb een afkeer van mijzelf en doe boete in stof en as. Aan mij valt stellig niets op te knappen”. Doordat wij zo verlicht worden en een afkeer van onszelf krijgen, doordat wij ons zo gaan schamen en vernederen en berouw hebben, worden wij bevrijd van een jarenlange slavernij. Wanneer de Heer verlicht, maakt Hij ook vrij. Verlichting is vrijmaking en zien is vrijheid alleen op deze wijze wordt aan de werking van ons vlees een halt toegeroepen en wordt onze buitenschaal verbroken.

Het verschil tussen tuchtiging en openbaring

Wij zullen nu de tuchtiging en de openbaring van de Heilige Geest met elkaar gaan vergelijken. De tuchtiging van de Heilige Geest is meestal een langzaam proces en wordt telkenmale, soms wel jaren achtereen herhaald voordat definitief is afgerekend met het punt waar het om gaat. Verder komt de tuchtiging van de Heilige Geest vaak voor zonder dat er van enige menselijke inmenging sprake is. Maar met de openbaring van de Heilige Geest is dat anders. Deze komt dikwijls heel snel, binnen een paar dagen of zelfs binnen een paar minuten. In Gods licht zult u heel spoedig uw ware toestand inzien en ontdekken dat u van geen nut bent. Verder komt openbaring vaak via de bediening van het Woord. Dat is de reden waarom de openbaring van de Heilige Geest veelvuldig voorkomt als de Gemeente krachtig is en de bediening van het Woord rijk.

Toch moet niemand zich inbeelden dat hij, bij afwezigheid van een dergelijke rijke bediening en stroom van openbaring, maar vrij is om te leven naar zijn uitwendige mens. Wij moeten goed bedenken dat de tuchtiging van de Heilige Geest nog steeds doorwerkt. Hoewel het mogelijk is dat iemand het jarenlang zonder enig contact met andere gelovigen moet stellen, staat de tegenwoordigheid van de Heilige Geest ervoor garant dat hij een goede geestelijke ontwikkeling kan doormaken, zolang hij openstaat voor de tuchtiging van de Heilige Geest. De zwakheid van de Gemeente kan tot gevolg hebben dat sommige leden tekort komen bij de bediening van het Woord, maar als de waarde van de tuchtiging van de Heilige Geest aan hen voorbijgaat, ligt de schuld alleen maar bij henzelf. Als zij het doel missen, betekent dit echter niet dat de Heilige Geest hen niet getuchtigd heeft of niet met hen bezig is, maar het betekent, dat de jaren van tuchtiging geen uitwerking hebben gehad. Hoewel de Heer hen keer op keer gekastijd heeft, hebben zij geen begrip gehad van de bedoeling daarvan. Zoals een weerspannig paard of muildier zonder verstand schijnen zij Gods bedoelingen niet te doorgronden - al zijn er ook tien jaar over gegaan.

Wat zijn zulke mensen te beklagen! Wij kunnen hieruit maar één conclusie trekken: vele levens kennen een overvloed van tuchtiging, maar het komt zelden voor dat hierin de hand van de Heer herkend wordt.

Wat gebeurt het dikwijls dat wij alleen maar de hand van een mens zien, terwijl de Héér met ons bezig is. Dit is volkomen onjuist. Net zoals de houding van de Psalmist moet die van óns zijn: “Ik ben verstomd, ik doe mijn mond niet open, want Gijzelf hebt het gedaan” (Ps 39:10). Wij moeten eraan denken dat het God is die met ons bezig is en niet onze broeder of zuster of iemand anders. Heeft de Heer ons misschien al jarenlang getuchtigd? Maar hebben wij inplaats dat wij Zijn hand daarin herkenden de schuld aan anderen gegeven of aan het noodlot? Laten wij dan wel beseffen dat alle dingen ons door God worden toegemeten. Hij heeft van al die dingen de tijd, de mate en de kracht bepaald om af te rekenen met die markante karaktertrek van ons. O, dat wij toch de genade mogen ontvangen om te onderkennen wat Zijn hand met ons vóór heeft als Hij deze uitwendige mens gaat verbreken. Zolang dat niet gebeurt, zullen de mensen alleen maar dat heerszuchtige ik van ons ontmoeten als zij met ons in aanraking komen. Zolang dit verbreken zijn beslag nog niet heeft gekregen, kan onze geest niet ongehinderd naar hen toestromen. Wij bidden ernstig dat de Gemeente God mag leren kennen als nooit tevoren en dat Gods kinderen in toenemende mate voor Hem vrucht mogen dragen. Het is de bedoeling van de Heer om ons op die plaats te brengen waar niet alleen onze evangelieprediking en ons onderricht in orde zijn, maar waar het ook met onszelf in orde is. Waar het om gaat, is dit: kan God Zich werkelijk openbaren door onze geest?

Wanneer de geest wordt vrijgemaakt, voorziet deze in de behoeften van de wereld. Er bestaat geen belangrijker of diepgaander werk dan dit en er is ook niets dat die plaats kan innemen. De Heer heeft niet zozeer belang bij uw onderricht of uw prediking, maar het gaat Hem om de indruk die u geeft. Wat er van u naar buiten treedt - dat is de uiteindelijke maatstaf. Krijgen de mensen een indruk van uzelf of van de Heer? Laat u de mensen uw leer zien of uw Heer? Dit is van vitaal belang, want hierdoor wordt de waarde van al uw inspanning en uw arbeid bepaald.

Geliefden, u kunt er van op aan dat de Heer veel meer aandacht schenkt aan datgene wat uit uw innerlijk voortkomt dan aan hetgeen u door uw woorden laat horen. Vergeet niet dat bij ieder contact met een ander er iets van uzelf uitgaat. U openbaart óf uzelf óf God, óf uw uitwendige mens óf de geest.

Daarom wil ik u tot slot vragen: wanneer u voor de mensen staat, wat treedt er dan naar buiten? En laat ons, opdat wij niet té vlug ons antwoord klaar hebben bedenken dat wij op deze fundamentele vraag alleen maar “in het licht” het juiste antwoord kunnen geven.

HOOFDSTUK 9

Zachtmoedigheid in het verbroken zijn

Gods methode bij het verbreken van onze uitwendige mens varieert al naar gelang van het doel. Dit doel kan verschillend zijn: bij sommigen is het hun eigenliefde, bij anderen hun hoogmoed die verbroken dient te worden; bij weer anderen hun zelfvertrouwen en hun bekwaamheid. Deze laatsten komen van de ene hachlijke situatie in de andere en lijden telkens de nederlaag totdat zij leren zeggen: “Wij leven niet vanuit onze vleselijke wijsheid, maar vanuit Gods genade”. Mensen die alles altijd subjectief zien, worden in omstandigheden gebracht die dáármee afrekenen. En dan zijn er van die mensen die altijd overvloeien van ideeën en inzichten. Terwijl de Bijbel verzekert: “Zou er voor de Heer iets te wonderlijk zijn?” zijn er broeders die volhouden dat voor hén niets te moeilijk is! Zij beroemen zich erop dat zij alles kunnen doen, hoewel zij vreemd genoeg in alles tekort schieten. Zelfs dingen die zo eenvoudig lijken, vallen onder hun handen uiteen. Van hun stuk gebracht, vragen zij dan: “Waarom?”. Dit is de manier waarop de Heilige Geest hen aangrijpt opdat het doel bereikt zal worden dat nodig is voor hen. Zulke voorbeelden laten zien hoe verschillend het doel van de Heilige Geest is al naar het de betrokken persoon betreft. Ook het tempo waarin de Heilige Geest werkt, is verschillend. Bij tijden worden de slagen zonder adempauze achter elkaar toegebracht maar er kunnen ook korte perioden van rust zijn. Doch allen die de Heer liefheeft, kastijdt Hij. Daardoor hebben Gods kinderen wonden die door de Heilige Geest zijn toegebracht. Hoewel de beproevingen kunnen verschillen, zijn de gevolgen hetzelfde: het eigen ik in ons wordt verwond.

En zo treft God ons in onze eigenliefde of trots, ons eigen kunnen of onze eigen visie, wat Zijn uitwendige doel ook moge zijn. Iedere keer als Hij krachtdadig ingrijpt, is dat met de bedoeling ons verder zwak te maken, totdat de dag komt waarop wij zijn verbroken en plooibaar in Zijn hand geworden zijn. Of het nu gaat om onze genegenheid of onze gedachten, uiteindelijk wordt onze wil verbroken. Van nature zijn wij allen weerspannig en deze weerspannigheid vindt steun in onze gedachten, inzichten, eigenliefde, genegenheid of bekwaamheid. Dit verklaart ook de velerlei manieren waarop de Heilige Geest met ons bezig is. In laatste instantie gaat het God om onze wil, want die maakt in feite ons eigen ik uit.

Zo krijgen degenen, die verlicht en getuchtigd zijn, allen een zelfde kenmerk - zij worden zachtmoedig. Zachtmoedigheid is het teken van verbroken zijn.

Alle mensen die door God verbroken zijn, vallen op door hun zachtmoedigheid.

Vroeger konden wij gemakkelijk weerspannig zijn omdat wij toen leken op een huis dat stevig gesteund werd door vele pilaren. Als God de ene Pilaar na de andere wegneemt, moet dat huis wel instorten. Als alles wat uitwendig steun geeft wordt afgebroken, moet het eigen ik wel vallen.

Maar wij moeten die ware zachtmoedigheid leren onderscheiden. Laat u niet misleiden door te denken dat een zachte stem ook wijst op een meegaande wil.

Dikwijls ligt er een ijzeren wil verscholen achter de zachtste stem. Halsstarrigheid is een kwestie van karakter, niet van stem. Sommige mensen die vriendelijker lijken dan anderen zijn voor God precies even hardnekkig en zelfzuchtig. Tegenover zulke mensen kan Hij slechts met gestrengheid optreden totdat ze het niet meer wagen om aanmatigend op te treden. Het is Gods bedoeling dat iets, dat ons ogenschijnlijk aan de buitenkant raakt tot in het diepst van ons wezen doordringt. Nooit zullen wij ons hoofd meer op kunnen heffen wat deze bepaalde dingen betreft. Het staat onherroepelijk vast dat wij de Heer hierin niet meer ongehoorzaam kunnen zijn. Wij durven niet vast te houden aan ons eigen inzicht en worden weerhouden door vrees voor de hand des Heren. Het is de vreze Gods die ons zachtmoedig maakt. Naarmate wij door Gods handelwijze verbroken zijn, worden wij ook zachtmoediger. Wie ware zachtmoedigheid ziet, aanschouwt tevens innerlijke verbrokenheid. Een voorbeeld: als u een bepaalde broeder ontmoet, merkt u op dat hij werkelijk begaafd is, maar eveneens dat hij niet verbroken is. Zo zijn er velen - zij hebben gaven maar zijn niet verbroken. Dat zij niet verbroken zijn, kunt u gemakkelijk vaststellen. Zodra u hen tegenkomt, bespeurt u in hen een ondertoon van verzet. Maar dat is niet het geval bij iemand die verbroken is. Dáár is een zachtmoedigheid die door de Geest bewerkt is. Waar iemand eenmaal door God gekastijd is, waagt hij het niet meer daarin te roemen. Hij heeft geleerd om hierin God te vrezen en hij is zachtmoedig geworden. Let er eens op hoe de Schrift gebruik maakt van verschillende beeldspraken om de Heilige Geest te beschrijven. Hij is als vuur en als water. Het vuur spreekt van Zijn kracht en het water van Zijn reiniging. Maar met betrekking tot Zijn karakter wordt Hij vergeleken met een duif, die zachtmoedig en vriendelijk is. De Geest van God zal geleidelijk aan zijn aard in ons uitwerken, net zolang tot ook wij gekenmerkt worden door de duif. Zachtmoedigheid die uit de vreze Gods geboren is, is het teken van de Heilige Geest voor verbrokenheid.

De hoedanigheden van zachtmoedigheid

Iemand die door de Geest verbroken is, bezit nu ook zachtmoedigheid. Zijn contacten met anderen worden niet langer gekenmerkt door die koppigheid, hardheid en scherpte waarvan een niet-verbroken mens het stempel draagt. Hij is op die plaats gebracht waar zijn houding even zachtmoedig is als zijn stem zacht is. De vreze Gods in zijn hart komt vanzelf tot uitdrukking in zijn woorden en wijze van doen.

(1) Openheid

Er zijn verschillende hoedanigheden waardoor een zachtmoedig persoon gekenmerkt wordt. Hij is open - men kan hem gemakkelijk benaderen, met hem spreken of hem iets vragen. Hij staat meteen klaar om zijn zonden te belijden en zijn tranen vloeien gemakkelijk. Wat hebben sommige mensen het daar moeilijk mee. Niet dat wij bijzondere waarde aan tranen moeten hechten, maar dikwijls toch duiden tranen van iemand, met wiens gedachten wil en gevoelens God heeft afgerekend, op zijn bereidheid zijn fout in te zien en te erkennen. Men kan gemakkelijk met hem praten want zijn buitenschaal is verbroken. Daar hij openstaat voor de mening van anderen, wil hij graag door hen worden onderricht en in deze nieuwe positie kan hij in alle opzichten worden opgebouwd.

(2) Gevoeligheid

Voorts staat iemand die zachtmoedig is open voor zijn omgeving, daar zijn geest gemakkelijk naar buiten kan komen en in contact kan treden met die van zijn broeders. De geringste beweging in iemands geest ontgaat hem niet. Hij kan bijna onmiddellijk vaststellen waar het in een bepaalde situatie om gaat - of het nu goed of verkeerd is. Hoe de omstandigheden ook zijn, zijn geest reageert direct. Wat hij doet is doordacht en hij zal evenmin onbezonnen iemands gevoelens kwetsen. Maar al te vaak volharden wij in bepaalde dingen die in de geest van een ander reeds veroordeeld zijn. Onze uitwendige mens is niet verbroken. Anderen merken het op, maar wijzelf niet.

Let eens op hoe dat het geval kan zijn in bidstonden, waar de broeders en zusters tegenzin kunnen hebben in ons gebed. En toch dreunen wij maar door.

De geesten van anderen treden naar buiten en roepen uit: “Hou op met bidden”, maar wij merken er niets van. De gevoelens van anderen raken ons niet. Maar dat is niet het geval bij iemand wiens uitwendige mens verbroken is. Doordat de Geest in Hem een diepe gevoeligheid gewerkt heeft, kan hij nu vanzelf contact hebben met de geest van andere mensen en anderen kunnen dat bij hem. Zo iemand is niet afgestompt voor de reacties van anderen.

(3) Bereid tot gemeenschapsleven

Alleen zij die verbroken zijn weten wat het lichaam van Christus is. Wie niet zachtmoedig is, is nauwelijks bereid om aan een gezamenlijk leven deel te hebben. Zij die verbroken zijn, gaan zich bewust worden van de geest van het Lichaam en ook van de gevoelens van andere leden daarvan. Als iemand dit gevoelen van het lichaam niet bezit, lijkt hij op een kunsthand, die wel met het lichaam mee beweegt, maar zelf geen gevoel heeft. Het gehele Lichaam heeft het gemerkt, behalve hij. Ook laat hij zich niet in zachtmoedigheid onderwijzen of corrigeren. Maar iemand die verbroken is, kan in contact staan met het geweten van de Gemeente en die kent de gevoelens van de Gemeente, want zijn geest staat open voor de geest van de Gemeente en kan ongestoord delen in de gemeenschap. Wat een kostbaar iets is deze fijngevoeligheid! Als wij iets verkeerd doen, merken wij dat onmiddellijk. Hoewel het ons niet vrijwaart voor verkeerd handelen, bezitten wij toch een vermogen, dat ons er snel op attent maakt. Broeders en zusters weten dat u verkeerd bent, maar zij behoeven het niet eens uit te spreken, want alleen al door uw contact met hen weet u het zelf ook. U hebt een aanraking gehad met hun geest en daardoor weet u of zij met u instemmen of niet. Zo blijkt die zachtmoedigheid, die een vrucht is van verbrokenheid, een grondprincipe te zijn zonder welke een leven als lichaam onmogelijk is.

Het lichaam van Christus leeft op dezelfde wijze als ons fysieke lichaam. Er behoeft geen bestuursvergadering bijeengeroepen te worden om beslissingen te kunnen nemen en langdurige discussies zijn ook niet vereist; alle leden bezitten naar hun nieuwe natuur een gemeenschappelijk gevoelen en dat gevoelen drukt de gezindheid van het lichaam uit. En wat meer is, hiermee wordt ook uitdrukking gegeven aan de gezindheid van het Hoofd. Op deze wijze leert men de gezindheid van het Hoofd kennen door die van het Lichaam. Nadat onze uitwendige mens verbroken is, gaan wij in dat gezamenlijk bewustzijn leven als leden van Zijn Lichaam, die met elkaar verbonden zijn. Daardoor laten wij ons dan gemakkelijk corrigeren.

(4) Gemakkelijk op te bouwen

Het grootste voordeel van verbrokenheid ligt echter niet in het feit dat onze verkeerde dingen gecorrigeerd worden, maar dat wij nu kunnen ontvangen wat de anderen ons te geven hebben. Dan is onze geest vrijgemaakt en staat open om geestelijk geholpen te worden, uit welke bron die hulp ook komt. Iemand die niet verbroken is, kan nauwelijks geholpen worden. Neem bijvoorbeeld een broeder, die een helder maar niet-verbroken verstand heeft. Hij bezoekt wellicht samenkomsten, maar het doet hem niets.

Als hij niet iemand anders ontmoet met een scherper verstand dan het zijne zal hij geen hulp ontvangen. Dan gaat hij de gedachten van de prediker ontleden en ze als nutteloos en zinloos verwerpen. Zo kunnen er maanden en jaren voorbijgaan zonder dat hij dat hij aangeraakt wordt. Hij is ommuurd door zijn verstand en het lijkt erop dat hij alleen via dat verstand geholpen kan worden. In deze toestand kan hij geestelijk niet worden opgebouwd. Als de Heer echter binnenkomt die deze muur omverwerpt en hem het nutteloze van zijn eigen gedachten laat zien, dan zal hij openstaan als een kind voor datgene wat anderen hem kunnen zeggen. Hij zal dan niet langer neerzien op mensen met mindere bekwaamheid of met minder vermogen dan hij zelf bezit. Bij het luisteren naar een boodschap zal hij zijn geest gebruiken om contact te krijgen met de geest van de spreker en hij zal zich niet langer meer concentreren op het uitspreken van de woorden of de presentatie van de leer. Als de geest van de prediker is vrijgemaakt en een duidelijk woord van de Heer heeft ontvangen, wordt zijn geest verkwikt en opgebouwd. Als iemands geest vrijgemaakt is en openstaat, ontvangt hij hulp telkens wanneer de geest van zijn broeder openbaar wordt. Maar denk eraan, dit is iets anders dan leerstellig te worden geholpen. Hoe meer iemands geest door God onderhanden is genomen, des te grondiger is de uitwendige mens verbroken en kan hij dienovereenkomstig meer hulp ontvangen. En ook is het waar dat een broeder, die door Gods Geest is aangegrepen, nooit weer anderen zal oordelen op grond van leer, woorden of welsprekendheid alleen. Zijn houding is radicaal veranderd. Dit is een onveranderlijke wet: de mate waarin iemand kan geholpen worden, hangt af van de gesteldheid van zijn geest. Begrijpen we nu duidelijk wat er bedoeld wordt met opgebouwd worden? Het kan geen uitbreiding van gedachten betekenen of een beter begrip en evenmin een grotere leerstellige kennis. Het betekent alleen dat mijn geest opnieuw in aanraking is gekomen met Gods Geest. Het doet er niet toe door wie de Geest van God tot mij komt, in een samenkomst of in een persoonlijk contact, maar ik word gevoed en verkwikt.

Mijn geest lijkt op een spiegel die telkens opnieuw wordt opgewreven. Wij zouden het ook zó kunnen uitleggen: alles wat uit de geest voortkomt doet ieder ding glanzen waarmee het in aanraking komt. Als enkelingen lijken wij veel op gloeilampen, ieder met een andere kleur. Toch is die kleur geen belemmering voor de stroom die erdoor gaat. Zodra de elektriciteit erdoor stroomt, wordt de lamp verlicht. Zo gaat het ook in onze geest. Waar de stroom van Zijn Geest is, zullen wij de theologie die wij geleerd hebben vergeten. Het enige wat wij weten, is dat de Geest is gekomen. In plaats van enkele kennis, hebben wij een “innerlijk licht”. Wij worden verkwikt en gevoed in Zijn tegenwoordigheid. Vroeger maakte ons verstand ons tot onmogelijke mensen, maar nu kunnen wij gemakkelijk worden geholpen. Nu begrijpen wij waarom het voor anderen zo moeilijk is om hulp te ontvangen. Wij begrijpen dat er veel tijd aan gebed moet worden besteed voordat wij hen in de geest kunnen benaderen. Er is geen andere manier om een halsstarrig mens te helpen.

Zodra wij verder zullen gaan zien, heeft God een weg aangewezen, die waarlijk afdoende is.

HOOFDSTUK 10

Twee heel verschillende wegen

Wij moeten twee heel verschillende wegen onderscheiden die voor ons liggen om iemand te helpen. In de eerste plaats “is er een weg die iemand recht schijnt”, waarbij van buitenaf via het verstand hulp wordt geboden door het uiteenzetten van een leer. Veel mensen zullen zelfs verklaren op deze manier zeer geholpen te zijn. Toch verschilt deze “hulp” volkomen van de hulp die God werkelijk bedoelt. In de tweede plaats moeten wij zien dat Gods weg de weg is, waarbij de ene geest de andere raakt. Inplaats dat wij ons denkvermogen gaan ontwikkelen of een voorraad kennis gaan opdoen, wordt door dit contact ons geestelijk leven opgebouwd. Laten wij onszelf niet misleiden: niet vóórdat wij deze weg gevonden hebben, hebben wij het waarachtige christelijke leven gevonden. Alleen langs deze weg wordt onze geest opgebouwd.

Wij zouden dit als volgt kunnen uitleggen. Als u gewend bent preken te horen, vindt u het ongetwijfeld vervelend om tweemaal dezelfde boodschap van dezelfde prediker te beluisteren. Volgens u is het genoeg om die boodschap één keer te horen. Dit komt omdat u het christelijke beleven eenvoudig als een leer beschouwt - het opbergen van de juiste kennis in uw verstand. Maar beseft u dan niet dat opbouw niet een kwestie is van leer, maar van geest? Als uw broeder door de geest spreekt, zult u iedere keer als zijn geest naar buiten treedt en u aanraakt, worden gewassen en gereinigd. Het doet er dan niet toe hoe bekend het onderwerp is of hoe vaak u al over dat speciale thema hebt horen spreken. Elk onderricht of elke lering, die niet tot gevolg heeft dat de geest wordt verkwikt, kunnen wij slechts beschouwen als dode woorden.

Dan is er nog iets heel merkwaardigs met iemand die verbroken is. U bent niet alleen in staat om hulp te geven, maar in dat geven wordt u zelf weer geholpen. Iemand stelt u een vraag en als u die beantwoordt, wordt uzelf geholpen.

U bidt met een zondaar die de Heer zoekt en weer wordt u innerlijk zelf gesterkt. Misschien ontvangt u leiding om ernstig te spreken met een broeder die afgegleden is en dan wordt niet alleen zijn geest daarbij verkwikt, maar u wordt zelf ook innerlijk opgebouwd. U kunt nu door ieder geestelijk contact hulp ontvangen. Het is een wonder dat het hele lichaam u als lid van het nodige kan voorzien. Ieder lid van het Lichaam kan aan uw behoefte voldoen en zo wordt u geholpen. Zo wordt u een ontvanger van alles waarin het gehele Lichaam voorziet. Wat moet dat rijk zijn! U kunt waarlijk juichen: “De rijkdom van het Hoofd is die van het Lichaam en de rijkdom van het Lichaam is die van het mij!”. Wat een enorm verschil met dat enkel maar toenemen van verstandelijke kennis!

Dat het nu mogelijk is om te worden geholpen - door uw geest te laten aanraken door de geest van een ander - is het bewijs dat men verbroken is. Een helder verstand behoeft dat helpen niet te belemmeren, maar het is veel meer zijn harde buitenschaal die hem meer dan bij anderen in de weg staat. Door Gods genade moet dikwijls op drastische wijze afgerekend worden met iemand die knap is. Hij moet vele malen en op velerlei wijze verbroken worden voordat de dag aanbreekt waarop hij de rijkdom van de gehele Gemeente kan aanvaarden. Laten wij onszelf afvragen: “Kunnen wij die rijkdom van anderen ontvangen?”. Als dat niet zo is, komt dat waarschijnlijk door onze harde schaal, die ons verhindert om in contact te komen met de geest van onze broeder, als die vrijgemaakt wordt. Maar wanneer wij verbroken zijn, worden wij geholpen zodra zijn geest werkzaam wordt. Het gaat er dan niet meer om hoe krachtig de geest is, maar of de ene geest de andere heeft aangeraakt, want door dit laatste worden wij verkwikt en opgebouwd. Daarom is het zo noodzakelijk dat de uitwendige mens verbroken wordt. Dit is ongetwijfeld de eerste vereiste, willen wij geholpen worden en anderen kunnen helpen.

Gemeenschap in de Geest

Natuurlijk bestaan er vele verschillende soorten van gemeenschap, maar geestelijke gemeenschap houdt veel meer in dan het uitwisselen van gedachten en meningen. Het is een wisselwerking van de ene geest op de andere. Deze vorm van gemeenschap is slechts mogelijk nadat onze uitwendige mens verbroken is, waardoor onze geest is vrijgemaakt om de geest van anderen aan te voelen. In dit delen van de geest ervaren wij de gemeenschap der heiligen en verstaan wij wat de Schrift bedoelt met “gemeenschap in de geest”. Het is waarlijk een geestesgemeenschap en niet een samenvloeien van gedachten. Door deze gemeenschap kunnen wij eenstemmig bidden. Omdat vele mensen onafhankelijk van hun geest met hun verstand bidden, is het voor hen moeilijk iemand anders te vinden met hetzelfde verstand die eensgezind met hen samen kan bidden.

Een ieder die wedergeboren is en de inwoning van de Heilige Geest kent, kan gemeenschap met ons hebben. Dit is mogelijk omdat onze geest openstaat voor gemeenschap en bereid is om de geest van onze broeder te ontvangen en door hem ontvangen te worden. Zodoende kunnen wij contact hebben met het Lichaam van Christus, want wij zijn het Lichaam. Kunnen wij wel begrijpen wat het inhoudt wanneer gezegd wordt dat wij in de geest samen het Lichaam van Christus vormen? Ja, inderdaad “roept diepte tot diepte” (Ps 42:8). De diepte van uw wezen gaat uit naar een ontmoeting met de diepte in mij en ik roep om een aanraking met de diepte van de gehele Gemeente. Hier is de gemeenschap van de diepte, het aanroepen en het antwoorden van elkander. Dit is het enig noodzakelijke, willen wij bruikbaar zijn voor de Heer en willen wij de geest van de Gemeente kunnen aanvoelen.

Zachtmoedigheid die niet kan nagebootst worden

Wanneer wij erop wijzen dat wij zachtmoedig moeten zijn, dan proberen wij niet u te overreden zachtmoedig te handelen. Als u dat doet, zult u spoedig ontdekken, dat zelfs deze “eigen-gemaakte” zachtmoedigheid moet worden verbroken. Wij moeten eens en voor altijd leren dat een menselijk streven om zachtmoedigheid te imiteren, tevergeefs is. Alles moet van de Heilige Geest komen, want Hij alleen weet wat wij nodig hebben en zal onze omstandigheden zo beschikken dat zij voeren tot de verbreking van onze uitwendige mens.

Het is ónze verantwoordelijkheid God om licht te vragen, opdat wij de machtige hand van de Heilige Geest zullen mogen herkennen en er ons gewillig aan onderwerpen in het besef dat alles wat Hij doet goed is. Laten wij geen paarden en muildieren zonder verstand zijn, maar laten wij ons aan Hem overgeven opdat Hij Zijn werk in ons kan doen. Wanneer u zich aan de Heer geeft, zult u ontdekken dat Zijn werk aan u feitelijk al vijf of tien jaar geleden begonnen is, hoewel het ogenschijnlijk geen enkel resultaat heeft gehad. Nu is er iets veranderd en u kunt eindelijk bidden: “Heer, ik ben blind geweest, want ik wist niet dat Gij mij leidde. Nu zie ik pas dat Gij erop uit zijt mij te verbreken. Daarom geef ik mij aan U over”. Op dat moment begint alles wat vijf of tien jaar lang onvruchtbaar is geweest, vrucht te dragen. Wij merken dat de Heer op tactische wijze binnenkomt om vele dingen te verbreken, waarvan wij ons niet eens bewust waren dat zij bestonden. Dit is Zijn meesterwerk: Hij berooft ons van onze trots, van onze eigenliefde en zelfverheerlijking, opdat onze geest bevrijd mag worden en geoefend tot bruikbaarheid.

Een tweetal vragen

Nu doen zich nog twee vragen voor die wij nader moeten bezien.

De eerste is deze: moeten wij, nu de verbreking van de uitwendige mens het werk is van de Heilige Geest, wat niemand na kan doen, trachten een eind te maken aan iedere vleselijke reactie die wij onderkennen, of moeten wij passief afwachten totdat er meer licht komt van de Heilige Geest, die in ons Zijn werk doet?

Het is stellig juist dat wij een einde maken aan iedere vleselijke activiteit maar wij moeten inzien hoe dit heel iets anders is dan het nabootsen van het werk van de Heilige Geest. Om een voorbeeld te noemen: hoewel ik trots ben, moet ik iedere vorm van trots afwijzen, maar dat wil niet zeggen dat ik mij nederig moet voordoen. Of als ik mijn geduld verlies met mensen kan ik mijzelf beheersen, maar dat maakt mij nog niet vriendelijk. Zolang het negatieve strijd voert om erkend te worden, zo lang moet ik er zonder te verflauwen tegenin gaan. Maar ik moet mij niet gaan verbeelden dat ik nu positief sta.

Hierin ligt het belangrijke onderscheid: trots is iets negatiefs en daarom moet ermee afrekenen; nederigheid is iets positiefs, daarom kan ik het niet nadoen. Hoewel ik een eind moet maken aan alle vleselijke activiteiten die mij bekend zijn, behoef ik geen moeite te doen om positieve deugden te imiteren. Alles wat ik moet doen, is mij aan de Heer toe te vertrouwen en te zeggen: “Heer, het is nergens voor nodig dat ik me inspan om iets na te doen. Ik vertrouw dat u het in mij zult doen”. Een uiterlijk nadoen is niet van God, het is van de mens. Allen die de Heer zoeken moeten dat vanuit hun innerlijk leren en zich niet ergens uiterlijk naar schikken. Wij moeten God toelaten Zijn werk in ons te voltooien vóórdat wij kunnen verwachten dat hiervan iets naar buiten zal blijken. Alles wat wij uiterlijk tot stand brengen, is niet echt en is gedoemd onder te gaan. Iemand die onbewust iets bezit dat onecht is, bedriegt zowel anderen als zichzelf. Als die persoon volhardt in dat onechte gedrag, gaat hij op het laatst zelf geloven dat hij in werkelijkheid zo is. Dikwijls is het moeilijk om hem van zijn fictie te overtuigen, want hij is niet in staat het echte van het onechte te onderscheiden. Laten wij dus niet proberen om een uiterlijke schijn te bewaren. Wij kunnen veel beter zijn zoals wij zijn, want dat opent voor God de weg om Zijn werk in ons te doen.

Laten wij gewoon doen en niet iets nabootsen en vertrouwen dat de Heer Zelf ons Zijn deugden zal toedelen.

De tweede vraag luidt: sommige mensen bezitten van nature een deugd zoals bijvoorbeeld vriendelijkheid. Is er nu een verschil tussen vriendelijkheid van nature en vriendelijkheid die door tuchtiging ons deel wordt?

Bij het beantwoorden van deze vraag moeten wij op twee punten letten. In de eerste plaats is alles wat natuurlijk is onafhankelijk van de geest, terwijl alles wat door de tuchtiging van de Heilige Geest tot stand komt, wordt beheerst door de geest en alleen tot uiting komt als de geest werkzaam is.

Natuurlijke vriendelijkheid kan zelfs een belemmering vormen voor de geest.

Iemand die altijd vriendelijk is, is vriendelijk van zichzelf en niet “in de Heer”. Veronderstel eens dat de Heer van hem verlangt dat hij opstaat om enkele strenge woorden uit te spreken. Dan zal zijn natuurlijke vriendelijkheid hem in de weg staan om de Heer te gehoorzamen. Inplaats daarvan zegt hij: “Ach, maar dat kan ik niet. Ik heb nog nooit in mijn leven zulke harde woorden gesproken. Laat iemand anders dat maar doen. Ik kan het gewoonweg niet”.

Hieruit ziet u hoe zijn natuurlijke vriendelijkheid niet onder de beheersing van de geest staat. Alles wat natuurlijk is, bezit een eigen wil en is onafhankelijk van de geest. Maar die vriendelijkheid die voortkomt uit berbrokenheid kan door de geest gebruikt worden, want deze biedt geen weerstand en brengt geen eigen mening naar voren. Verder is een persoon die van nature vriendelijk is dat alleen maar zolang u doet wat hij wil. Als u hem dwingt om iets te doen wat hij niet prettig vindt, zal zijn houding veranderen. In die zogenaamde menselijke deugden ontbreekt het element van zelfverloochening.

Het blijkt duidelijk dat al die deugden tot doel hebben ons eigen-ik-leven op te bouwen en te handhaven. Wanneer er inbreuk wordt gemaakt op dat leven, dan verdwijnen al die deugden. Daarentegen zijn alle deugden die uit tuchtiging ontstonden eerst onze eigendom nadat ons lelijke eigen-ik-leven teniet is gedaan. Waar God heeft afgedaan met uw eigen ik, daar worden pas ware deugden gezien. Hoe meer ons eigen ik verwond is, des te helderder straalt de ware vriendelijkheid. Daarom zijn dan ook natuurlijke vriendelijkheid en geestelijke vrucht twee totaal verschillende dingen.

Een laatste vermaning

Wij hebben het belang onderstreept van het verbreken van onze uitwendige mens. Maar laten wij er nu voor oppassen dat wij niet kunstmatig dit zelf gaan opknappen. Wij moeten ons onderwerpen aan de machtige hand van God en alles aanvaarden wat Hij nodig vindt. Wanneer de uitwendige mens verbroken wordt, wordt de inwendige gesterkt. Misschien vinden enkelen dat die inwendige mens nog maar zwak is. Bidt dan niet om kracht om dit te verbreken want de Bijbel gebiedt ons: “Weest krachtig”. Roep uit dat dit krachtig-zijn uw doel is. Het wonderbare is dat u, wanneer uw uitwendige mens eenmaal verbroken is, krachtig kunt zijn wanneer u maar wilt. Het probleem van kracht is gelijktijdig opgelost met het probleem van de uitwendige mens. Wanneer u krachtig verlangt te zijn, bént u dat. Niemand kan u meer in de weg staan. De Heer zegt: “Weest krachtig”. En de Heer zegt ook u: “Weest krachtig”. En u zult bemerken dat u krachtig bént. Pas nadat de uitwendige mens verbroken is, is de inwendige mens bevrijd. Dit is het geheim van uw dienst voor God.