Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
    666
    Alsem en Uitwerp...
    Blij met Gods oor...
    Brood en wijn
    Crowned With Oil
    De drie dopen
    Door de woestijn ...
    Evening and Morning
    Feed My Sheep
    Gedenk de Sabbatd...
    Gedoopt in Christus
    Gemeenschap
    Gods stem horen
    Het erdeel van Jabez
    Het Woord Gods
    Job ed weg tot zoo...
    Latent power of th...
    Licht uit schaduwen
    Mozes ed weg tot ...
    Uw naam worde ge...
    Van oost naar west
    Vrijmaking vd geest
    Wetten van geeste...
    Witness Lee
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

Gemeenschap

door T. Austin-Sparks

Hoofdstuk 1

En zij bleven volharden bij … de gemeenschap” (Hand. 2:42)

U te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes” (Ef. 4:3)

Lezen: Joh. 17:20-23; Hand. 2:42-47; 1 Cor. 1:9,10; 2 Cor. 13:13

Over gemeenschap heeft de Heer een bepaald verlangen uitgesproken. Wij hoeven niet ver in de bijbel te zoeken om te weten dat het de wil van de Heer is dat Zijn kinderen gemeenschap met elkaar hebben. Maar dat is niet alles. De Heer spreekt dikwijls in schijnbaar eenvoudige taal over een zaak, maar wij moeten nooit denken dat omdat Hij dat doet de zaak zelf eenvoudig is. De waarde van wat gezegd wordt, is helemaal afhankelijk van wie het is die spreekt. Aan de woorden van sommige mensen schenken wij niet te veel aandacht, omdat wij hen kennen. Wij voelen dat we hen niet ernstig kunnen nemen, en daarom kennen we weinig waarde toe aan wat zij zeggen. Maar als de Heer iets zegt, kunnen wij het nooit hoog genoeg waarderen. Wij kunnen altijd vooropstellen dat de waarde en het belang van alles wat van de Heer komt, evenredig is met Zijn wezen. De Heer werkt nooit op het gevoel. De Heer zegt de dingen niet om ze maar te zeggen, of alleen maar voor een poosje. De Heer is eeuwig en oneindig en universeel, en alles wat van de Heer komt, ontleent zijn karakter aan Hem en is daarom van eeuwige betekenis, van oneindige waarde, van universeel belang. Met die achtergrond in gedachten moeten wij ons dus op alles wat Hij zegt instellen, en als wij over gemeenschap spreken, moeten wij onszelf nooit toestaan te denken dat de bedoeling van de Heer nu alleen maar is dat Zijn kinderen op goede voet met elkaar leven, dat zij goed samen op kunnen schieten, zonder wrijving en gekrakeel, omdat dat het prettigste en gelukkigste bestaan is. Dat is een heel kleine gedachte. Het is allemaal wel goed, maar erg klein. Als de Heer over gemeenschap spreekt, heeft Hij dingen van oneindige betekenis en waarde in Zijn gedachten, als achtergrond van Zijn uitingen. Wij moeten leren om alles in het Woord van God op die grond te benaderen – om dus nooit tevreden te zijn met onze eerste indruk van een zaak, maar te zien wat erachter staat – het grote gebied van goddelijke betekenis, waarde en belang, dat achter het eenvoudigst schijnende ding ligt. Zolang wij dat niet zien, hebben wij geen juiste indruk van wat God zeggen wil. Als dat ergens voor geldt, is dat wel voor gemeenschap.

In de evangeliën wordt alles heel eenvoudig voorgesteld, omdat het niet de bedeling van de heilige Geest was en de mensen daarom nog niet toebereid waren om innerlijk Gods volle gedachten tot zich te nemen. Later, door de innerlijke verlichting van de heilige Geest, leerden zij de veel grotere betekenis van deze dingen verstaan, zodat wij in de brieven de diepere zin van gemeenschap vinden.

Met één samengesteld woord dat in de brieven gebruikt wordt, het woord “tezamen”, staan de grootste dingen in verband waarmee wij ooit te maken kunnen krijgen: het voorvoegsel “sun” (Gr.) dat “samen” betekent, is verbonden met de meest levende en verreikende begrippen die onze verhouding tot God raken.

Ik wil u aan enkele ervan herinneren; niet om er nader op in te gaan en ze te bestuderen, maar alleen om er de nadruk op te leggen hoe belangrijk dit alles is.

Het woord “tezamen” voert ons terug tot voor de grondlegging der wereld. Er wordt ons gezegd dat wij tezamen in Christus uitverkoren zijn eer de wereld was. Dat wordt heel duidelijk gezegd, onder andere in Efeziërs 1:4. Gemeenschap is dus niet iets toevalligs. Het is niet iets dat voor dit tijdelijk bestaan is bedoeld, om het in dit leven samen goed te hebben. Het grijpt terug naar Gods eeuwige raadsbesluiten, en daar zijn wij uitverkoren tezamen met Christus. Laat dit goed tot ons doordringen. Het betekent niet alleen dat wij uitverkoren zijn in Christus, en ook niet alleen dat wij uitverkoren zijn tezamen met Christus, maar dat wij tezamen uitverkoren zijn in Christus. Dat betekent dat wij beschouwd worden als één in Christus. Wij waren tezamen, niet Christus Jezus en wij als individuen samengebracht, maar wij waren tezamen gevoegd in Christus, in de gedachten en bedoeling van de God van alle eeuwigheid. Gods eeuwige gedachte, vóór wij in het aanzijn kwamen, was dus een tezamenheid van de Zijnen. Nu kunnen we begrijpen waarom de vijand zoveel moeite doet om de gemeenschap van Gods volk te vernielen – als God die van zo’n geweldig groot belang heeft geacht dat Hij haar gemaakt heeft tot een bepaald deel van Zijn plan, Zijn bedoeling, en haar vóór de tijden der eeuwen in gedachten heeft gehad.

In dit tijdelijk bestaan wordt Gods gedachte tot uitdrukking gebracht, en wij worden tezamen geroepen in Christus. Daarop volgt alles wat met deze tezamenheid in verband staat. Er wordt van ons gezegd dat wij één plant geworden zijn in de gelijkmaking van Zijn dood (Rom. 6:5 S.V.). De volle betekenis hiervan is niet alleen dat wij persoonlijk één plant geworden zijn met Christus, maar dat wij tezamen, met elkaar, in Christus geplant zijn in de gelijkmaking van Zijn dood. Dat is niet alleen iets persoonlijks, het is collectief. Wij zijn allen samen in de dood van Christus. Wij zijn samen verbonden in Zijn dood.

Daarna zijn wij tezamen met Hem opgewekt. Onze vertaling geeft alleen de kracht van het ene woord “met” Hem, maar in het Grieks is het kleine voorvoegsel “en” (= in) ook gebruikt, en dat beheerst het hele vers. Wij zijn opgewekt tezamen in Hem, niet alleen met Hem.

Bovendien zijn wij in hemelse gewesten gezeten tezamen met Hem, wij zijn tezamen met Hem tot één vergaderd, tezamengevoegd, tezamen verbonden, en in één gezindheid strijden wij tezamen.

De waarde van gemeenschap, zoals zij in het Woord van God beschreven wordt, zou ik in drie verklaringen samen willen vatten.

Gemeenschap staat in verband met de verhoging van de Here Jezus

De Here Jezus is, als soeverein Hoofd, onmiddellijk en ten nauwste verbonden met de gemeenschap van Zijn volk, of, om het anders te zeggen, de gemeenschap van Gods kinderen hangt ten zeerste samen met het Heer en Hoofd zijn van Christus, met het feit dat Hij soeverein is. Dat betekent aan de andere kant, dat door gebrek aan gemeenschap, zwakheid, verdeeldheid, gespannen verhoudingen, onafhankelijkheid, scheidingen, geïsoleerd zijn, de soevereiniteit van de Here Jezus direct geraakt wordt en dat al deze dingen schade toebrengen aan de heerlijkheid van Zijn soevereine heerschappij.

Toen David de troon besteeg in Jeruzalem, werd de grote stap, het aanvaarden van de hele heerschappij, genomen te Hebron. Hebron betekent gemeenschap, en daar waar gemeenschap zegeviert, is onmiddellijk verbinding met de troon, hier dan in verband met David. Zo gebeurde het:

Toen kwam geheel Israël samen bij David te Hebron, en zei: Zie, wij zijn uw eigen vlees en bloed. Reeds vroeger, reeds toen Saul koning was, waart gij het, die Israël deed uittrekken en weer terugbracht; en de Here, uw God, sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden en vorst zijn over mijn volk Israël. Dus kwamen alle oudsten van Israël bij de koning te Hebron, en David sloot met hen voor het aangezicht des HEREN te Hebron een verbond; daarop zalfden zij David tot koning over Israël, naar het woord des HEREN door de dienst van Samuël” (1 Kron. 11:1-3).

Hebron betekent gemeenschap, een verbond, en deze mannen vergaderden allen met één doel, als één man, om David koning te maken. Op welke grond? “Wij zijn uw eigen vlees en bloed.” Dat is organische eenheid, geen georganiseerde vereniging! Dat is iets innerlijks, iets wat in het samenstel der dingen bestaat. Davids koningschap was dus in de eerste plaats gevestigd op een innerlijke eenheid.

“Toen Saul koning was, waart gij het, die Israël deed uittrekken en weer terugbracht.” In de tweede plaats was Davids koningschap gevestigd op zijn praktische waarde als leider. Ik daag u uit, in de tegenwoordigheid van onze Here Jezus, is Hij door Zijn leiderschap waardig om Koning te zijn? Wij kunnen ook zeggen: “Wij zijn Zijn vlees en bloed.” Onze verwantschap is die van een innerlijke organische eenheid. En dat Hij waardig is, heeft Hij bewezen. Ja, Saul was koning, maar Saul bewees dat hij het koningschap niet waardig was. “Toen Saul koning was, waart gij het, die Israël deed uittrekken en weer terugbracht.” Hier zien wij uitgebeeld dat het oppergezag van Christus gebaseerd is op Zijn eigen bekwaamheid.

De Heer zei: “Gij zult vorst zijn.” Dan, in de derde plaats, als het fundament waarop de troon staat: de goddelijke aanwijzing. De Heer had gesproken door Samuël en het volk stemde in met het goddelijke besluit, en zalfde David tot koning.

Hebron drukte innerlijke eenheid uit, het recht van koningschap wegens de uitnemendheid van de persoon, en het recht van koningschap wegens de goddelijke aanwijzing. Zo, op die drievoudige grond, kwam David te Hebron, in de gemeenschap met zijn volk, tot het koningschap en hij ging naar Jeruzalem voor de verdere uitwerking daarvan.

Dat is maar een voorbeeld, een type, maar het geestelijk beginsel is waar. De heerschappij van de Here Jezus wordt onmiddellijk en diep geraakt door de gemeenschap van Zijn volk, door de eenheid, en Hij wordt van veel beroofd als die eenheid, die gemeenschap, er niet is.

Gemeenschap houdt onmiddellijk verband met de betekenis van Christus’ kruis

Het is misschien geen nieuwe gedachte dat het kruis van de Here Jezus niet alleen te maken heeft met zonde en met de satan op zichzelf. Het is niet alleen een verzoening voor de zonden, maar het doet het werk van de satan door de zonde, teniet. Maar één van de werken van satan door de zonde was de vaneenscheiding van de schepping, het veroorzaken van tweedracht dwars door de schepping, zodat zij in haar gevallen staat als het ware in stukken ligt.

Er is geen harmonie. Er is geen eenheid. Er is een element van strijd, er zijn gespannen verhoudingen, conflicten, wrijvingen, en al dergelijke dingen, die leiden tot een toestand van voortdurende onrust. Dat kan nooit tenietgedaan worden door de beraadslagingen van mensen. Met alles wat bereikt kan worden door uitstel en door om de moeilijke punten heen te gaan, zullen onze vergaderingen en ronde tafels nooit de kwestie kunnen oplossen van dat onveranderlijke element, dat nu in de gesteldheid van de schepping zelf aanwezig is. Tot het einde toe zullen er oorlogen zijn, en ze zullen steeds erger worden. Het ligt in de aard der dingen, niet alleen in de mens, maar in het ganse heelal. De eenheid van het menselijk geslacht heeft de satan tenietgedaan door de zonde van de mens. Nu betekent het kruis van de Here Jezus de vernietiging van de werken van de duivel, en daarom bidt de Here Jezus in Johannes 17, als het ware vóór het kruis staande, in de tegenwoordigheid van het altaar waarop Hij Zichzelf ten offer brengt, binnengaande in de schaduwen van bet kruis, dit gebed: “Dat zij allen één zijn!” Daar gaat het om. Het kruis gaat dat bewerken, en door het kruis maakt God in Christus een eind aan het werk van de duivel, een eind aan de scheiding, de verdeeldheid, de spanning , de strijd, die nu in de aard der dingen ligt.

De opstanding van de Here Jezus, waarin wij allen tezamen in Hem zijn, is er het getuigenis van dat dat werk van de duivel vernietigd is, en dat hier nu een volk gevonden wordt dat één is. Zo komt het dat zij, toen na Zijn opstanding de Geest kwam, onder andere volhardden in de gemeenschap, en die gemeenschap, die zo’n kostbaar deel uitmaakte van het goddelijk plan, werd bet doel van de onvermoeide aanval van de duivel, omdat zij het klare bewijs en het getuigenis is van de volkomen vernietiging van zijn werken door het kruis van de Here Jezus. Wij weten heel goed dat als er verdeeldheid komt, en gespannen verhoudingen, de enige weg om te overwinnen is dat het kruis verder toegepast wordt op de oude schepping. Persoonlijke rechten, persoonlijke gevoelens, jaloersheid –het moet allemaal komen onder de kracht van het kruis, waar ze tenietgedaan zijn, voordat er een terugkeer tot die volkomen gemeenschap mogelijk is.

Gemeenschap vereist en openbaart een leven in de geest

Zoals wij zagen kan de mens-op-z‘n-best niet overwinnen zonder goddelijke liefde. Onze menselijke liefde-op-haar-best loopt stuk op zekere situaties waarin we terechtkomen. Niets dan de machtige liefde van God, door de heilige Geest in ons gewerkt, zal werkelijk overwinnen; en dat betekent een leven in de Geest. Als u en ik op de een of andere wijze in het vlees leven, betekent dat verdeeldheid en verlies van gemeenschap. Alleen als u en ik in de Geest leven en gesterkt worden door de Geest, zal deze gemeenschap onbezoedeld bewaard kunnen worden door de bewarende kracht van de heerschappij van de Here Jezus. De mate van gemeenschap openbaart de mate waarin wij leven in de Geest.

Gemeenschap bepaalt de mate en de waarde van de volheid van leven en de vruchtbaarheid van de dienst

Volheid van leven wordt bepaald door gemeenschap. Dit is ook geen nieuwe waarheid, maar telkens moet er weer de nadruk op gelegd worden dat afzonderlijke personen nooit tot de volheid van Christus kunnen komen. Noch u noch ik zullen, als enkelingen, ooit tot de volheid van Christus komen. De hele gemeente, het hele lichaam van Christus, is daarvoor nodig. De gemeente is immers de volheid van Hem, die alles in allen volmaakt. U en ik kunnen tot de volheid van Christus komen alleen in gemeenschap met alle andere leden van Zijn lichaam. Als wij onszelf isoleren beperken we eenvoudig onze geestelijke groei; wij begrenzen onmiddellijk onze eigen geestelijke ontwikkeling. Wij groeien naarmate we in gemeenschap leven. Ons gezamenlijk geloof, onze wederkerige liefde, onze onderlinge hulpvaardigheid, betekent vermeerdering van alles. Soms bent u misschien geneigd te denken dat u veel meer voortgang zou maken en veel sneller zou groeien als u maar weg kon komen en alleen kon zijn. Geloof me, u zou uzelf beperken, en het zou niet lang duren of u zou verlangen om terug te keren tot Gods kinderen. De vijand probeert ons altijd alleen te zetten; niet maar voor een poosje, een dag of twee – het kan soms heel goed zijn om een paar dagen met de Heer alleen te zijn – maar helemaal, voorgoed. Vraag maar eens aan iemand die het geprobeerd heeft en hij zal u vertellen dat hij veel sneller groeide in gemeenschap met anderen, hoewel die gemeenschap soms veel kost, soms inspanning vereist en er dikwijls de grootste strijd en de grootste overwinningen mee gepaard gaan. Lees de hoofdstukken in de brieven over deze zaak, in Efeze, in Corinthe, en u zult zien dat op deze wet de grootste nadruk gelegd wordt, namelijk op de wet dat ieder bij moet dragen tot de opbouw en groei van allen door gemeenschap.

Vruchtbare dienst wordt door dezelfde wet beheerst. Wij zullen de volste en vruchtbaarste dienst niet kunnen vervullen als wij onafhankelijk zijn. Dan gaat alles maar tot zover en niet verder. Daar kan het in zijn geestelijke volheid en zijn werkelijke vruchtbaarheid niet bovenuit reiken. Maar wanneer met de waarheid, de werkelijkheid, van het lichaam van Christus gerekend wordt, dan is er groei: dan is de Heer erin en er is voortgang. Gemeenschap betekent niet alleen maar dat mensen voor u bidden als u aan de arbeid gaat, of dat mensen geld geven voor uw onderhoud. Gemeenschap is heel wat groter en houdt ontzaglijk veel in. Zij is organisch – ze kan niet georganiseerd worden. Ze is een zaak van het innerlijke leven en haar waarde is machtig groot. Als ze er niet is, betekent dat zeer veel verlies.

Kosten verbonden aan gemeenschap

Alles wat slechts persoonlijk is, moet losgelaten worden. Er moet een onderwerpen zijn van onszelf aan elkander in de Heer. Maar zo is er winst, en het is altijd gevaarlijk om in de dienst van de Heer uit te gaan, om de vijand in het christelijke leven te ontmoeten, als u niet in levende, organische gemeenschap met Gods volk bent; niet alleen dat zij u verzekeren dat zij voor u zullen bidden, maar zo dat er door innerlijke, werkelijke gemeenschap eenheid is. Als de vijand u apart kan zetten, zal hij u breken.

Wij behoren met heel ons hart naar gemeenschap te zoeken en geïsoleerd zijn, onafhankelijkheid en alles van dien aard te vermijden. Als wij daartoe onze eigen neigingen, onze eigen gevoelens, moeten bestrijden, laten we volharden, opdat het positieve aspect van gemeenschap er komt en laten we proberen erin te zijn met de Heer. En alles wat maar enigszins opzijgezet kan worden om dit tot verwerkelijking te doen komen, betekent groei en vermeerdering voor ieder en veel grotere vruchtbaarheid van het werk van de Heer.

Moge de Heer u helpen, zodat het voor uw hart even belangrijk wordt als voor het Zijne.

Hoofdstuk 2

Lezen: Fil. 2:1

Wij hebben getracht enige van de grote dingen naar voren te brengen die met de gemeenschap van Gods kinderen samenhangen. Als wij onszelf rustig de tijd zouden geven om hierover na te denken, zouden wij meer en meer onder de indruk komen van het grote belang van geestelijke gemeenschap. Het lijkt wel alsof de meeste van onze problemen eigenlijk hiermee in verband staan en dat het samenhangt met talloze andere dingen. Ik geloof dat, als wij voldoende het belang ervan erkennen en van de noodzaak om beslist de strijd voor gemeenschap te strijden en er ernstig aandacht aan schenken, heel veel van onze problemen, onze moeilijkheden, en andere geestelijke belangen, daardoor beïnvloed zullen worden.

Misschien beseft u niet wat dit alles inhoudt, maar bij de overdenking ervan zult u toch wel onder de indruk komen van het feit dat door alle eeuwen heen een geweldige strijd is gevoerd onder Gods kinderen, in verband met geestelijke gemeenschap.

Het beroep dat op ons gedaan wordt in betrekking tot gemeenschap

Als wij alleen maar de brieven van Paulus lezen, vinden we al genoeg dat ons treft. Bijna elk van zijn brieven noemt op een of ander punt gemeenschap als iets waarnaar gestreefd moet worden, en waarvoor men strijden moet, dat men ter harte moet nemen en zeer ernstig moet betrachten. En als dat ons op het terrein van geestelijke strijd voert, is dat stellig een bewijs van de waarde die de vijand aan gemeenschap onder Gods kinderen toekent. Het is een bewijs dat de vijand zich onvermoeid en onophoudelijk hiermee bezighoudt en wij moeten ons nooit op een lager plan begeven en deze gemeenschap beschouwen als alleen maar prettig omgaan met elkaar. Zij is van een oneindig grotere betekenis.

Zelfs in de brief aan de Filippenzen komt dit onderwerp ter sprake, terwijl de apostel zich toch zo over hen verblijdde en zulke heerlijke dingen over hen zei, vol lof en waardering. Het schijnt dat geen vergadering van Gods kinderen te heilig is om belaagd te worden door de geesten die scheiding willen brengen, en zo vinden we dit weergaloze fragment van het door de heilige Geest ingegeven Woord in het tweede hoofdstuk van de Filippenzenbrief. Het is de moeite waard om er goed op te letten hoe het begint, omdat het de grondslag vormt van de oproep tot gemeenschap die de apostel aan de Filippenzen doet: “Indien er dan enig beroep op u gedaan mag worden in Christus …”, enzovoort.

Het herhaalde “indien” is een poging van de apostel om weerklank te vinden. Het is alsof een dokter een geval behandelt dat zover gevorderd is dat alle middelen beproefd moeten worden om resultaat te bereiken. Van alles wordt geprobeerd. En zo gebruikt de apostel herhaaldelijk dit woord “indien”. Zullen wij erop ingaan? Het eerste indien wil zeggen: indien er in Christus iets is dat een beroep op u doet, als uw ervaring in Christus u iets te zeggen heeft, als u zo’n ervaring in Christus bezit dat die ervaring u aanspreekt! Het geeft het verschil aan tussen vormchristenen, bij wie de relatie met Christus helemaal niets tot hun hart te zeggen heeft, en degenen die een ervaring van Christus hebben en die, door die ervaring, tot de ontdekking komen dat juist deze kennis die zij van Christus hebben een beroep op hun hart doet. De apostel wil zeggen: indien u in zo’n persoonlijke betrekking tot Christus staat – dat ik u deze zaak maar voor hoef te leggen om u te doen zeggen: ja, de ervaring die ik van Christus heb eist dit van mij! Of: kunt u koud-vormelijk blijven, als iemand die niet zo’n innerlijke persoonlijke ervaring van Christus heeft? Doet uw verhouding tot de Heer een levend beroep op uw hart? Het betekent eigenlijk: indien u wakker bent voor de stem van Christus in uw hart.

“… indien er enige bemoediging is der liefde …” Wij zouden ook kunnen zeggen: indien er enige overredingskracht der liefde is: dat wil zeggen: als liefde enige kracht heeft om u op te wekken naar mij te luisteren. Wat stelt de apostel hen nu op de proef! Als wij dáár niet op ingaan, wat voor gelovigen zijn wij dan? Heeft liefde kracht om ons te bewegen?

“… indien er enige gemeenschap is des geestes …” Dat woord gemeenschap kan ook vertaald worden – en misschien is dat zelfs veel nauwkeuriger – met “deelgenootschap”. In het Woord zien wij dat de heilige Geest naar een zeker doel toewerkt. Hij is de Geest van de eenheid van het lichaam. Hij is de Geest die uit de verbrokkeling een volmaakt geheel tevoorschijn brengt, die uit de chaos orde schept, en uit verdeeldheid eenheid. Met dat doel werkt de heilige Geest. Daarvoor is Hij hier. De Geest van het ene lichaam, door wie wij allen in dat ene lichaam gedoopt worden, werkt. De apostel zegt dus eigenlijk: “...indien er enig deelgenootschap is in de Geest”. Wij zijn medewerkers met de heilige Geest tot dat doel, en Paulus vraagt: Bent U dat? Indien u deelgenoot bent, doe dan wat ik zeg! Het is een geweldig beroep. Zijn we in deelgenootschap met de heilige Geest? Zijn we in gemeenschap met de heilige Geest tot het bereiken van Zijn doel? Zijn wij deelgenoten met de heilige Geest in Zijn arbeid om het lichaam tot vastheid en tot hechtheid te brengen?

“… indien er enige ontferming en barmhartigheid is …”. Met het woord “barmhartigheid” bedoelt hij het medelijden zelf. Het ene is het orgaan van de barmhartigheid, datgene waaruit de barmhartigheid voortkomt, en het ander is de barmhartigheid zelf. Eigenlijk zegt hij: “indien u een hart hebt, en als er in uw hart enige barmhartigheid is …” Wat een uitdaging! Als een geneesheer in zijn kliniek, komt hij tot het behandelen van dit geval en beproeft het. Heeft het een hart of is het harteloos? En als het een hart heeft, wat is er dan in dat hart? Is er enige barmhartigheid in dit hart? Als u een hart hebt, en als er in dat hart enig medelijden is, vervul mijn vreugde en wees van één gedachte.

Ziet u wat er allemaal met gemeenschap samenhangt? Als u enig bewustzijn heeft van de stem van de Heer in uw hart, van enige vermaning, als er enige overtuiging is van liefde, als er enig deelgenootschap is met de heilige Geest, als u een hart heeft en in dat hart enige barmhartigheid – wees van één gedachte. Vindt dit beroep weerklank in ons hart? Beantwoorden wij eraan? Dat bepaalt direct onze geestelijke toestand. Op deze grond wordt een beroep op ons gedaan. De apostel zegt niet: Nu, probeer nu maar goed met elkaar op te schieten, jullie christenen! Ruim de verschillen uit de weg! Kijk over elkaars onvolmaaktheden heen! Laat het u niet hinderen als u het niet in alles eens bent! Nee, hij brengt de dingen op een hoog vlak, in de volle betekenis van ons zijn in Christus. Vandaar de kracht van dit beroep.

De verreikende achtergrond van gemeenschap

Dan brengt Paulus dat allemaal over naar een veel wijdere en grotere achtergrond, die van de gezindheid van Christus. Hij zegt: “Wees eensgezind.” “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was …” Wat een achtergrond! Als u alles wat op deze zin volgt over de gezindheid die in Christus Jezus was, overdenkt, zult u zien hoe verreikend en hoe diep gemeenschap en alles wat ermee samenhangt, is. In wat de apostel verder zegt, zien we dat Christus elk element van de zondeval en daarom van verdeeldheid, heeft tenietgedaan. Laten we dat eens rustig samen lezen.

“Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht …! (Fil. 2:5,6). Wat houdt dit in, in samenhang met het geheel gezien? In de gestalte Gods te zijn en Gode gelijk te zijn, betekent absolute volheid: Hij was vervuld met al de volheid Gods. En wat deed Hij met die volheid, toen de val van de mens teleurstelling had gebracht aan het Vaderhart en God beroofd was van veel dat Hem had kunnen eren? Hij wilde die volheid niet voor Zichzelf behouden als iets persoonlijks. Het Woord zegt: “Hij heeft Zichzelf ontledigd.”

Persoonlijke volheid! Lag dat niet aan de wortel van de val? En lag dat niet aan de wortel van de verdeeldheid? Volheid, vastgehouden door een persoon. Zo zegt de apostel dat wij niet op ons eigen belang moeten letten. De Here Jezus, die met al de volheid Gods vervuld was, hield die niet vast voor Zichzelf, maar ontledigde Zichzelf om het kwaad dat ontstond tengevolge van de val, teniet te doen.

Het is een beginsel van het verlossingswerk en daarom, als de gemeente als Zijn lichaam het kanaal, het vat is, Zijn getuigenis, het getuigenis van Zijn grote verlossingswerk, dan moet de gemeente ook dit beginsel in zich dragen, zodat niemand zoekt naar volheid voor zichzelf, om die voor zichzelf te behouden. Hij ontledigde Zichzelf.

Hij nam de gestalte van een dienstknecht aan. Hij nam, zoals de Engelse kanttekening zegt, de gestalte van een slaaf aan. Dat verzekert ons stellig dat het kwaad van de val in de richting lag van een verlangen naar persoonlijke heerlijkheid. Of Adam in zijn gedachten zo redeneerde of niet, de geestelijke elementen die in hem werkten, kwamen hier op neer. Waarom zou ik een dienstknecht zijn, als ik een heer kan wezen? Waarom zou ik de slaaf van God zijn, als ik gelijk aan God kan zijn? Die gedachte had de slang naar voren gebracht. Waarom zou ik dienen als ik heer kan zijn? Het was een in-opstandzijn tegen het moeten gehoorzamen, en toen hij zo rebelleerde, was de vrucht van zijn daad het bederf van Gods wereld, de ondergang van wat God had bedoeld. Maar de Here Jezus nam de gestalte van een dienstknecht aan om dit alles teniet te doen; daarom geen voor Zichzelf gezochte heerlijkheid. De gemeente moet dat ook niet kennen. Gemeenschap vereist dat daar volkomen mee afgedaan wordt. Wij zijn een groep dienstknechten, slaven.

Hij is de mens gelijk geworden. Wat wilde Adam? Kwam hij in opstand tegen het feit dat hij maar een mens was? Streefde hij ernaar om God te zijn? Uit het Woord kunnen wij opmaken dat dat het doel van de vijand was. Hij wilde zichzelf in de plaats van God zetten. Maar Hij die God was, nam, ofschoon Hij nooit heeft opgehouden God te zijn, de gedaante van een mens aan. Wonderbaar! Dat God Zich verwaardigt om de gestalte van een mens aan te nemen. Ik denk niet dat één van ons zou zeggen dat hij God zou willen zijn, maar door de zondeval is er in ons wezen iets dat de ereplaats wil hebben. Wij willen zo graag wat zijn. Wij haten het om genegeerd te worden. Wij haten het om als afval beschouwd te worden. Het kan zijn dat wij in onze vrome momenten zeggen dat wij wel een deurmat willen wezen, maar laten de mensen het maar eens proberen en kijk dan maar eens of wij erbij blijven! Er is wel iets dat het een tijdje vroom vol kan houden, maar als we op de proef gesteld worden, blijkt pas of het echt is. Er is iets van trots in ons wezen dat graag wil dat er iets van ons gemaakt wordt, dat wil dat wij erkenning vinden. De voornaamste strijd in vele levens ligt in die richting. De Here Jezus nam de gestalte van een mens aan; Hem die God was, werd voor een tijd geen eer toegebracht. Hij gaf die vrijwillig op. Ziet u wat Hij in plaats van aanbidding ontving? Een doornenkroon, een rietstaf, bespot en bespuwd worden. Vreemde eredienst voor de God van het heelal! Die gezindheid, die bereidheid afstand te doen, de laagste plaats in te nemen, de gezindheid die zichzelf niet zoekt, dat is de gezindheid van gemeenschap. Slechts als u en ik deze gezindheid hebben, zal gemeenschap mogelijk zijn. “In Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd.”

Wij hoeven niet stil te staan bij het verlangen naar eer en verhoging dat in de een of andere vorm in elk menselijk hart bestaat. Heel weinig mannen en vrouwen willen werkelijk graag nederig zijn. Is het niet daardoor, dat er zoveel moeite is ontstaan en zoveel verdeeldheid en scheiding onder Gods volk? Gebrek aan nederige gezindheid, aan ootmoed van hart, en aan de andere kant een verlangen naar eer, een verlangen naar verhoging, een verlangen om iets te zijn. De Here Jezus vernederde Zichzelf, en werd gehoorzaam: dat is het tegenovergestelde van orders geven, van heerschappij voeren.

Gehoorzaamheid tot de dood, ja, tot de dood des kruises! Niets is er dat meer van alle waardigheid berooft dan het kruis. Waardigheid! Dat raakt ons. Wanneer het kruis in ons werkt, wordt zo dikwijls onze waardigheid geraakt. Wij moeten zo dikwijls sterven wat betreft onze waardigheid.

Wij hebben slechts oppervlakkig een en ander genoemd, maar u zult opmerken dat waar de apostel zo sterk op aandringt en waartoe hij vermaant hierop neerkomt, dat dit alles nodig is om tot gemeenschap te komen en onmisbaar is om gemeenschap in stand te houden.

Gemeenschap is iets geweldig groots in het doel dat God heeft. Die gemeenschap van de Geest, waarvoor de apostel zo lang en trouw gestreden heeft, en waarvoor hij deze oproep doet, kan slechts in zijn velerlei vorm in ons verwerkelijkt worden als deze gezindheid in ons is die in Christus Jezus was – geen persoonlijke volheid, geen eigen heerlijkheid, geen meesterschap of leiderschap in de kracht van eigenwil of zelfverheerlijking, geen zelfaanbidding, geen zelfverheffing of eer, geen eigen waardigheid. Het is het eigen ik dat het kwaad uitmaakt. Onze waardigheid kan soms erg veel voor onszelf betekenen, maar wat maakt ze voor anderen uit. “Ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen” (Fil. 2:4).

Van nature vinden wij het heerlijk om over anderen te heersen en gezag uit te oefenen, maar Hij die wist wat het is om Gode gelijk te zijn, streefde daar niet naar, maar kwam onder ons als één die dient. Iemand moet altijd lijden als ons eigen ik zich op de één of andere manier opdringt. De prikkel van het eigen ik is zelfzucht, en die doet altijd iemand pijn. Dit zijn sterke woorden, maar niet te sterk met het oog op het grote dat voor ons ligt. Wij wijzen nog op één ander punt, maar we zullen daar niet bij stil blijven staan. Het heeft betrekking op de positieve kant. God heeft altijd, in elk vat dat Hij gebruikt, de geest van gemeenschap geëist. Wij zullen nooit ten volle bruikbaar zijn in de dingen van God, tot de geest van gemeenschap in ons gewerkt is. Misschien zijn wij leiders, maar in ons leiderschap moeten wij de geest van gemeenschap bezitten. Er is geen plaats voor despotisme. U kunt een door God aangesteld leider zijn en toch de volste gemeenschap hebben en werken naar het beginsel van samenwerking.

Dat betekent niet dat wij allen op eenzelfde vlak moeten komen te staan. God stelt leiders aan en Hij richt werktuigen op, maar Hij brengt ze niet tot zelfvoldaanheid of trots op hun roeping. Hij houdt ze altijd op de plaats van gemeenschap om gebruikt te kunnen worden. Moge Hij ons ermeer van leren, en het in onze harten leggen om niet slechts te proberen prettig met elkaar om te gaan, maar om sterk in de Heer te staan tot een leven van ware gemeenschap, gemeenschap overeenkomstig de wil van God.

Hoofdstuk 3

Lezen: Hand. 2:42; Fil. 2:1; 2 Cor. 13:14

Wij zagen in het tweede hoofdstuk van de brief aan de Filippenzen, die de heilige Geest met zo’n geweldige oproep inleidt, dat gemeenschap zoals de apostel haar stelt, eensgezindheid, gebaseerd is op het uitdrijven en uitschakelen van persoonlijke elementen in elke richting. De weg van het “Gode gelijk zijn” van Jezus tot de “gehoorzaamheid tot. de dood, ja, tot de dood des kruises”, doorloopt verschillende stadia en in elk daarvan is er het een of andere aspect van zelfontlediging met betrekking tot iets wat persoonlijk vastgehouden zou kunnen worden, tot het doel bereikt is waar alles wat een persoonlijk karakter draagt, opzijgezet is. Dat is de achtergrond van het geweldige beroep dat de apostel op ons doet: “… laat die gezindheid bij u zijn …” Het is duidelijk dat persoonlijke elementen, van welke aard ook, moeten verdwijnen om de gemeenschap van de Geest te hebben.

Het leegmaken van gekozen vaten

Als de Here Jezus het voorbeeld is waarheen God altijd werkt, dan kunnen wij verwachten dat dat beginsel in ieder toegepast en uitgewerkt zal worden die in gemeenschap met Hem gebracht wordt om Zijn voornemen te bereiken. Het zal voor de dienstknecht noodzakelijk zijn de weg van de Meester te gaan, en hoewel geen dienstknecht zich ooit zo zal vernederen, omdat geen dienstknecht ooit zo’n hoge plaats heeft ingenomen en zo’n grote volheid bezeten heeft, toch zal het voor ons als mensen noodzakelijk zijn dat met alles wat een persoonlijk karakter draagt, afgerekend wordt. Zo kunnen wij de werking hiervan nagaan in het leven van ieder op wie God op enigerlei wijze beslag heeft gelegd met betrekking tot Zijn doel. Wij zullen dit nu in het kort nagaan in de levens van bekende mannen uit de bijbel, die zelf typen zijn geworden van het grote Antitype, typen voor ons van Gods wegen met mensen die levend verbonden zijn met Hem tot het bereiken van Zijn doel.

Abraham

Wij beginnen met Abraham. De lessen van Abrahams leven zijn talrijk, maar temidden van alle andere dingen die door zijn leven tot ons komen en die ons tot lering zijn, is er dit ene, namelijk. hoe God Abraham ontledigd heeft van het persoonlijk element. Het kan bij een gelegenheid een persoonlijke neiging geweest zijn of een gevaar tot die neiging, of bij tijden kan de dreigende neiging actueel geworden zijn, maar God zag erop toe dat die niet bleef en zich ontwikkelde, zoals het geval had kunnen zijn. Alles waarin Abraham in relatie stond tot God, hield voor hem verband met Isaäk. Wij weten dat Isaäk onmogelijk langs de natuurlijke weg kon komen en dat hij daarom de gift van God was, de uitkomst van bovennatuurlijke werkzaamheid. God bracht alles voor Abrahams leven en toekomst met Isaäk in verband. Toen kwam de dag waarop de Heer aan Abraham het bevel gaf om Isaäk te offeren en door het opvolgen van dat goddelijk bevel werd Isaäk gebracht tot de plaats waar hij zo goed als dood was. Er was slechts de tijd om de hand snel omlaag te brengen nodig, en Isaäk zou dood geweest zijn. In Gods ogen was het zo goed als gebeurd. De apostel heeft dus ten volle gelijk als hij zegt dat Abraham hem eigenlijk uit de dood terug heeft ontvangen.

Zo nam God zelfs iets dat door Hemzelf gegeven was, uit de sfeer van het persoonlijk vasthouden van de mens weg. Ongetwijfeld was Abrahams hart zo naar Isaäk uitgegaan dat hij, op z’n zachtst uitgedrukt, geneigd was om Isaäk heel dierbaar te houden voor zichzelf, om Isaäk aan zichzelf te binden, en de Heer wilde Isaäk stellen boven alle bezitsdrang van de mens van nature. Hij wilde Isaäk in een sfeer brengen waar hij ten volle en alleen van God was.

Wij kunnen heel duidelijk zien dat dit een les is die een diepe betekenis heeft, in ‘t bijzonder in verband met de dingen die ons door God gegeven zijn: een openbaring, een roeping, iets dat ongetwijfeld van de Heer is gekomen. Het kwam niet uit onszelf voort, en wij hebben het niet gezocht; wij zouden er nooit uit onszelf aan gekomen zijn; het was van de Heer: een roeping, een bediening, een openbaring of iets anders, zonder twijfel door God gegeven! Dan komt de dag dat het, door een daad van de Heer zelf, weggenomen wordt, op het altaar gebracht, en het niet meer van God schijnt te zijn. Het lijkt alsof Hij Zichzelf tegenspreekt in ons leven, en wij komen op een punt waar wij het moeten laten gaan. Wij weten dat wij door God uitgedaagd worden en dat wij met God te maken hebben; het is geen toeval, en niet maar de uitwerking van natuurlijke omstandigheden. God heeft ons ontmoet, en hoewel misschien niet in dezelfde woorden, maar toch even beslist, weten wij in ons hart dat God heeft gezegd: “Neem nu uw openbaring, uw roeping, of wat het ook is, en geef het helemaal over. Laat het gaan, geef het terug!” Heel dikwijls is dat omdat de Heer het in een sfeer wil brengen waar het persoonlijk vasthouden ophoudt. Het kan alleen maar beperkend werken als wij enig persoonlijk belang hebben in het werk van de Heer, of in de dingen van de Heer. Om het in de sfeer van de onbegrensdheid, het eeuwige, te brengen, op de plaats waar de dood het niet raken kan, waar geen aardse macht zich erin kan mengen, moet het totaal gescheiden worden van onze natuurlijke, persoonlijke greep erop en onze beheersing ervan. Het moet worden gebracht in de sfeer waar alleen God bezit en vasthoudt en beheerst.

Dat is een heel belangrijke zaak voor elk kind van God, en in het bijzonder voor ieder van Zijn dienstknechten. Het loopt als de belangrijkste waarheid door alles wat in betrekking staat tot de Heer. Vroeg of laat zal de Heer van allen die de hele weg met Hem gaan, eisen dat zelfs dingen die Hijzelf gegeven heeft, Zijn eigen kostbare gaven, door ons losgelaten worden, zodat wij ze alle in de Heer bezitten. Als wij er zelf naar grijpen en het voor ons persoonlijk houden, verliezen wij iets; wij beperken het, wij beroven God van iets en wij beroven onszelf. Slechts dat wat wij in God bezitten, heeft deel aan het geestelijke, het hemelse, de eeuwige goddelijke dingen, en alleen dat bereikt Gods volle doel. Dus zelfs dat wat onze Isaäk is, door God ons gegeven, moet uit de sfeer genomen worden waar wij het vasthouden, waar wij er de hand in hebben, waar het persoonlijk element eraan raakt.

Als de Heer zo met ons handelt, kan dat inbreuk maken op een natuurlijke gang van zaken waar op zichzelf niets kwaads in is, niets zondigs, maar waarin, als het ons werkelijk om Gods belang gaat, de uitwerking gevoeld wordt van een volledig sterven van het eigen ik, van wat persoonlijk is, zoals in een leven op lager niveau en op een terrein van minder belang misschien niet noodzakelijk zal zijn.

Jacob

Nu willen wij naar Jacob kijken. Daar is de les zo duidelijk dat wij er nauwelijks bij stil hoeven staan. Als ooit een mens beheerst werd door het persoonlijk belang, dan was het wel Jacob. Vanaf het begin zien wij hem plannen maken voor zichzelf. Door het geboorterecht stonden die plannen in verband met persoonlijk bezit, persoonlijk voordeel. Alle bedriegerij bij Laban diende om persoonlijke doeleinden te bereiken, persoonlijke voordelen te behalen. En toen hij Laban verliet en op weg naar huis was, dacht hij nog in de sfeer van persoonlijke winst – God ontmoette hem bij de Jabbok – en die nacht raakte God het symbool van zijn kracht aan, zijn heupbeen, en ontwrichtte dat.

Na die nacht liep Jacob nooit zonder staf en toen hij aan het eind van zijn leven kwam en zijn zonen zegende, deed hij dat leunende op zijn staf. Tot het eind van zijn leven was er het symbool van zijn eigen zwakheid en van zijn afhankelijkheid van iets buiten hemzelf. God raakte de eigen kracht van Jacob, zodat in de geschiedenis kan staan: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob.” God is nooit de God van de mens van eigen kracht, eigen voldaanheid, eigen voordeel, van de mens die zichzelf zoekt. Hij is de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die Zichzelf ontledigde.

Jozef

Van Jacob komen we bij Jozef, één van de uitnemendste typen van Christus. U weet wel hoe de geschiedenis van Jozef begint. Hij had een droom, waarin hij alle schoven zag buigen voor zijn schoof. Ja, de hemellichamen zelf buigen zich voor hem. Alles buigt zich voor de jonge Jozef. Hij is een jonge man, en jonge mannen hebben dikwijls dromen die gekleurd zijn met gedachten waarin zij zichzelf op een ereplaats zien. En, jong als hij was, vertelde Jozef zijn droom aan zijn broers. Het was heel ondoordacht en onverstandig om aan al zijn broers te gaan vertellen: jullie hebben allemaal voor mij gebogen! Natuurlijk maakte het hen boos! Maar er was meer in de droom dan vaak het geval is: daar was een goddelijke bedoeling, een goddelijk doel: deze dromen werden op wonderlijke wijze waar gemaakt. Het gebeurde ook dat de broers zich bogen en Jozef gehoorzaamden. Maar kijk nu eens naar de dingen die er gebeurden in de tijd tussen de droom en zijn vervulling. Hij werd in een kuil neergelaten; hij werd er weer uitgehaald en verkocht voor dertig zilverlingen; hij werd naar een vreemd land gedreven; hij werd in de gevangenis geworpen; het ijzer drong zijn ziel binnen, en het Woord des Heren stelde hem op de proef. Hij werd ontledigd van het eigenik, zodat hij zich er niet over verheugde toen de broers zich voor hem bogen, en niet zei: “Ik wist wel dat het zover zou komen; zij zijn nu in mijn macht; zij geloofden mij niet, maar nu gebeurt het toch!” Nee! Jozef kon zich niet weerhouden te wenen. Hier is een groot man, en een groot man is altijd iemand die van zichzelf ontledigd is. Daar had God voor gezorgd.

God brengt een mens nooit tot Zijn goddelijk doel tot hij ontledigd is van het persoonlijk element.

Mozes

Van Jozef gaan we door naar Mozes. Er wordt ons verteld dat Mozes onderwezen was in al de wijsheid der Egyptenaren. Hij werd grootgebracht in Farao’s huis. Hij was een groot man, naar de wereld, en op de één of andere manier kwam hij te weten dat God een bijzonder doel met zijn leven had, dat hij zijn volk zou moeten verlossen. En toen trad hij in de grootheid van deze wereld, van haar positie, haar voordelen, naar voren om zijn goddelijke roeping in werking te brengen. Wij weten wat hij deed, en wij weten het resultaat. Terwijl hij in eigen kracht, in zelfgenoegzaamheid Gods werk trachtte te doen, trof hem een ramp. Daarop volgde onmiddellijk de woestijn, en wel veertig jaar lang. Aan het eind van de veertig jaar kwam de opdracht direct, definitief, afdoende! Maar hoe? Door de eenvoudige braamstruik in de woestijn, de braamstruik die niet verteerd werd hoewel hij in vlammen stond, leerde God Mozes op een nooit-te-vergeten wijze hoe een mens een hemelse roeping vervult. Niets is er in hemzelf, geen trots, geen eigen kracht, en toch is in dat wat in zichzelf niets is een kracht die van God komt, en de gewone braamstruik, die in gewone omstandigheden vergaan en gestorven en vernietigd zou zijn, blijft staan in de kracht van een leven dat alles verdraagt omdat God erin is. “Wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons” (2 Cor. 4:7). Dat is het beginsel. De braamstruik was Mozes, en de kracht, het vuur, was God. Dat was het waardoor Mozes het uit kon houden en tot het einde verdroeg. Op grond daarvan komt de opdracht. Mozes is ontledigd van zichzelf: “Ik kan niet spreken”! Wat een andere Mozes is dit dan veertig jaar geleden. Met de persoonlijke kant van de dingen is afgehandeld en nu zegt God: “Ik ben”, en, eigenlijk: “Ik kan”!

David

Nu komen we bij David. We hebben weinig te zeggen over het ontledigd worden van David, maar het is één van de mooiste dingen in zijn leven. Daar waren zijn broeders, en Samuël was een beetje geïmponeerd door hun indrukwekkend voorkomen. Toen hij de prachtige gestalte van Eliab, Davids oudste broer bezag, zei hij: “Zeker staat hier voor de HERE zijn gezalfde” (1 Sam. 16:6). Toen moesten alle broers voorbijgaan, en er was nog geen teken van de Heer om één van hen te zalven. Zoals U weet werd tenslotte iemand binnengebracht die, naar de schatting van deze wereld, te gering geacht werd, en de Here zei: “Sta op, zalf hem, want deze is het” (1 Sam. 16:12).

We zien door Davids leven heen dat prachtige ontledigd zijn van zichzelf. Toen hij met de voorbereiding voor de tempelbouw begon, en mannen van kracht en invloed, zelfs koningen, hem materiaal voor de tempel zonden, waren Davids woorden: “Wie ben ik, Here HERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?” (2 Sam. 7:18). De Here zei tot David: “Ik heb u gehaald uit de weide van achter de schapen, om vorst te zijn over mijn volk, over Israël.” De Heer herinnerde hem aan zijn nederige afkomst, en door de afwezigheid van het persoonlijke element in Davids leven, kon de Here zeggen dat hij een man was naar Zijn hart, die Zijn wil kon doen in alles.

Paulus

Wij gaan naar het Nieuwe Testament, naar Paulus, en zien de uitwerking van het beginsel in een man die eerst vol van zichzelf was – eigen kracht, eigen doel, eigen belang, zelfgenoegzaamheid, zelfwerkzaamheid. Christus nam hem aan en hij werd tot in het stof ontledigd, tot hij kon zeggen: “Wij hebben deze schat in aarden vaten.” “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.” “Ik roem in zwakheden … opdat de kracht van Christus over mij kome” (2 Cor. 4:7; 12:9,10). Het zou teveel tijd nemen om alles te noemen wat in Paulus’ woorden wijst op de afwezigheid van eigenbelang. Hij was op machtige wijze van zichzelf ontledigd en daarom op even machtige wijze vervuld van God.

Wij hebben velen niet genoemd, zoals Jesaja, Jeremia, en anderen, maar wij hebben genoeg gezegd om te kunnen zien dat het wegdoen van het eigen ik, het persoonlijk element, voorwaarde is voor het bereiken van Gods grote doel, en in een levend verband staat met gemeenschap. Wij weten zo goed dat de dingen die gemeenschap bederven of onmogelijk maken, of op zijn minst beperken, altijd persoonlijke elementen zijn. Als het gaat om mij en het mijne, als er één of ander verborgen bezorgdheid is voor onze eigen plaats, ons eigen werk, voor alles wat van onszelf is, staat dat de heilige Geest in de weg; het verzwakt ons in de verhoudingen waarin wij door God geplaatst zijn, het beperkt de volheid van Christus in ons.

Dit alles doet een sterk beroep op ons om voortdurend in het gebed voor de Here te zijn, opdat Hij de volle erfenis in ons zal hebben en opdat, als er een persoonlijk element in ons is, de Heer het ons kan tonen en wijzelf genade mogen ontvangen om het op de plaats te brengen waar ermee afgerekend kan worden. Hij ontledigde Zichzelf. De Heer geve ons genade om in Zijn tegenwoordigheid ontledigd te worden, opdat Hij ons vullen kan: “Indien er enige gemeenschap is des geestes … maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon …