Printable version  Printable version
666
Alsem en Uitwerp...
Blij met Gods oor...
Brood en wijn
Crowned With Oil
De drie dopen
Door de woestijn ...
Evening and Morning
Feed My Sheep
Gedenk de Sabbatd...
Gedoopt in Christus
Gemeenschap
Gods stem horen
Het erdeel van Jabez
Het Woord Gods
Job ed weg tot zoo...
Latent power of th...
Licht uit schaduwen
Mozes ed weg tot ...
Uw naam worde ge...
Van oost naar west
Vrijmaking vd geest
Wetten van geeste...
Witness Lee
    Cruciale punten - w1
    Cruciale punten - w2
    Cruciale punten - w3
    Cruciale punten - w4
    Cruciale punten - w5
    Cruciale punten - w6
    Cruciale punten - w7
    Studie v. Exodus - w1
    Studie v. Exodus - w2
    Studie v. Exodus - w3
    Studie v. Exodus - w4
    Studie v. Exodus - w5
    Studie v. Exodus - w6
    Studie v. Exodus - w7
    Studie v. Exodus - w8
    Studie v. Exodus - w9
    VenE - week 1
    VenE - week 2
    VenE - week 3
    VenE - week 4
    VenE - week 5
    VenE - week 6

Het Visioen en de Ervaring van Christus
in Zijn Opstanding en Hemelvaart

WEEK 1DAG 1

Joh 12:23-24 Maar Jezus antwoordde hun en zei: Het uur is gekomen dat de Zoon des mensen wordt verheerlijkt. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht.

Christus als de tweede persoon in de Drie-enige God bezat de goddelijke heerlijkheid al sinds de verleden eeuwigheid, en Zijn menselijkheid, Zijn vlees werd door Zijn vleeswording een omhulsel waarin de heerlijkheid van Zijn goddelijkheid werd verborgen. De heerlijkheid van de goddelijkheid van Christus werd bevrijd doordat het omhulsel van Zijn menselijkheid werd verbroken door Zijn dood (Joh. 12:24). De dood van Christus was een bevrijding. Toen Hij werd verheerlijkt was dat geen verhoging maar een bevrijding. Dit wordt duidelijk aangegeven door vers 24: “...als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht.” (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 14-15)

Als een tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen, en niemand weet wat er binnenin de korrel zit. Maar als de tarwekorrel sterft wordt de inhoud bevrijd. In Joh 12:24 vergelijkt de Heer Jezus zichzelf met een graankorrel. Toen Hij drieëndertig en een half jaar leefde in Zijn menselijkheid wist niemand, ook Zijn moeder niet, wie Hij was. Anderen zagen Hem als een gewone man, maar niemand wist wat Hij was in Zijn innerlijk wezen. Hij was een mens in het vlees, maar er was ook Iemand anders in deze mens. Deze andere Persoon was God Zelf, en God is heerlijkheid. Omdat God als heerlijkheid verborgen was in Zijn vlees als het omhulsel, had Hij de bevrijding nodig waarover wordt gesproken in Joh 12:24. Om bevrijd te worden en niet op zichzelf te blijven, moest de ene tarwekorrel in de aarde vallen en sterven. Door de dood van de Heer werd de heerlijkheid van Zijn goddelijkheid bevrijd.

Toen het omhulsel van de menselijkheid van de Heer was verbroken door Zijn kruisiging, door de doop waar Hij doorheen moest, werden alle elementen van Zijn goddelijkheid — Zijn goddelijke leven en Zijn goddelijke heerlijkheid — bevrijd. In Luk 12:50 zei de Heer Jezus: “Ik moet echter met een doop worden gedoopt, en hoe benauwt het Mij, totdat het is volbracht!” De doop van de Heer was Zijn kruisiging. Hij verlangde te worden gedoopt, te worden gekruisigd, om bevrijd te worden. Hij was samengeperst en opgesloten in Zijn vlees, en Hij verlangde ernaar te worden bevrijd door de doop van Zijn dood. Door het verbreken van het uiterlijke omhulsel van Zijn menselijkheid door Zijn dood, werd Zijn heerlijkheid bevrijd. Zijn bevrijding was Zijn verheerlijking.

In de hierboven uitgelegde betekenis zien we de dood van Christus als de leven bevrijdende dood waarbij tegelijk ook Zijn heerlijkheid werd bevrijd. We kunnen Zijn leven niet apart zien van Zijn heerlijkheid. Toen Zijn leven werd bevrijd, werd Zijn heerlijkheid ook bevrijd.

De bevrijding van de heerlijkheid van de goddelijkheid van Christus was Zijn verheerlijking door de Vader met de goddelijke heerlijkheid (Joh 12:23-24) in Zijn opstanding door Zijn dood (Luk. 24:26).

De bevrijding van de heerlijkheid van de goddelijkheid van Christus wierp vuur op de aarde. In Luk 12:49 zei Hij: “Vuur ben Ik komen werpen op de aarde, en wat wil Ik, als het al ontstoken is!” Dit vuur is het begin van het geestelijke leven, een impuls die voortkomt vanuit het bevrijde goddelijke leven van de Heer. Toen Christus werd gedoopt met de doop van Zijn dood aan het kruis werd de heerlijkheid van Zijn goddelijkheid bevrijd. Vanaf het moment van Zijn opstanding brandt er een vuur op aarde. Dit vuur begon in Jeruzalem en verspreidde zich over Judea en Samaria tot aan de uiteinden van de aarde. Vandaag brandt dit vuur over de hele aarde — in Amerika, Rusland, Roemenië, Polen, Brazilië, Afrika, Australia en Nieuw Zeeland.

Vandaag is Christus een brandend vuur. Wij worden allemaal verbrand door dit vuur; door dit vuur zijn wij samengebracht; en nu hebben wij de last dat dit vuur nog vele anderen gaat aansteken. Toen de verborgen heerlijkheid van de goddelijkheid van Christus werd bevrijd werd een goddelijk vuur op de hele aarde geworpen. Laat het vuur verder branden! Niemand kan dit stoppen. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 15-16, 11-12)

WEEK 1 DAG 2

Joh 17:1 Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen op naar de hemel en zei: Vader, het uur is gekomen: verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijkt.

Act 3:13 De God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob, de God van onze vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die u hebt overgeleverd en in bijzijn van Pilatus hebt verloochend, toen deze oordeelde Hem te moeten loslaten.

In Zijn menselijk leven bad Christus dat Zijn Vader Hem zou verheerlijken (Joh. 17:1). Het onderwerp van het grote gebed van Christus in Johannes 17 was Zijn verheerlijking door de Vader. Handelingen 3:13 (Act 3:13) was het antwoord van de Vader op het gebed van Christus in Johannes 17. De Heer Jezus bad dat de Vader Hem zou verheerlijken en de Vader antwoordde door Hem uit de dood op te wekken. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 16-17)

Handelingen 3:13 (Act 3:13) gebruikt de uitdrukking de God van Abraham, Izaäk en Jakob, wat erop wijst dat God de God is van opstanding. Een soortgelijke uitdrukking wordt gebruikt in Mat 22:31-32, waar de sadduceeën met de Heer Jezus redetwisten over opstanding. In Zijn antwoord lijkt de Heer te zeggen: “God is de levende God. Als de God van Abraham, Izaäk en Jakob is Hij de God van levende personen. Als jullie zeggen dat er geen opstanding is, dan zullen Abraham, Izaäk en Jakob in hun graf blijven. Maar God is de God van opstanding en deze drie voorvaderen zullen niet dood blijven maar zullen worden opgewekt ten leven.” Omdat God de God van de levenden is en omdat Hij de God van Abraham, Izaäk en Jakob wordt genoemd, zullen de dode Abraham, Izaäk en Jakob worden opgewekt.

Volgens de nieuwtestamentische gedachtegang is opstanding de bevrijding van leven en deze bevrijding van leven is een zaak van verheerlijking. Vlak voordat Hij gekruisigd zou worden, bad de Heer Jezus niet dat de Vader Hem zou opwekken, maar dat de Vader Hem zou verheerlijken. Zoals we al duidelijk hebben gemaakt is het antwoord van de Vader op dit gebed om verheerlijking de opstanding van de Heer Jezus. Verheerlijking is daarom een synoniem voor opstanding. Toch is verheerlijking er niet voor opstanding; veel meer is opstanding er voor verheerlijking. Opstanding is de oorzaak en verheerlijking is het gevolg.

Deze verheerlijking is een overdracht waarbij Christus wordt overgebracht uit de fase van Zijn vleeswording naar de fase van Zijn insluiting, waarin Hij, als de laatste Adam, de levengevende Geest werd in opstanding.

Door Zijn verheerlijking in Zijn opstanding werd Christus de eerstgeboren Zoon van God, en was Hij in het bezit van zowel goddelijkheid als menselijkheid; Hij werd de levengevende Geest, de pneumatische Christus, en bracht al Zijn gelovigen tot wedergeboorte om Gods kinderen te zijn, om deel te hebben aan Gods ras.

Hoe kon Christus, de eniggeboren Zoon van God in eeuwigheid, de eerstgeboren Zoon van God worden? Dit is een geheimenis dat in de traditionele christelijke theologie niet voldoende wordt belicht. De eerstgeboren Zoon van God en de eniggeboren Zoon van God zijn dezelfde persoon, maar toch is er een verschil tussen deze twee. De eniggeboren Zoon van God bezit goddelijkheid en geen menselijkheid, terwijl de eerstgeboren Zoon van God zowel goddelijkheid als menselijkheid bezit. De eniggeboren Zoon van God is God, maar de eerstgeboren Zoon van God is zowel God als mens. Toen Christus, die de ware God is, een mens werd, verloor Hij Zijn goddelijkheid niet. Hij behield Zijn goddelijkheid, maar zoals Filippenzen 2 aantoont, verborg Hij Zijn goddelijkheid in Zijn menselijkheid (vs. Phi 2:6-7). Door Zijn vleeswording werd Hij de God-mens, de Ene die volledig God is maar ook volmaakt mens. Vóór Zijn vleeswording was Hij de eniggeboren Zoon van God en als zodanig had Hij helemaal geen raakvlak met de mens. Toen Hij echter in het vlees was gekomen, werd Hij een mens, en was dus niet langer alleen God, maar was zowel God als mens.

Bovendien, in Zijn opstanding bracht Hij al Zijn gelovigen tot wedergeboorte om Gods kinderen te zijn, om deel te hebben aan Gods ras. In Zijn vleeswording werd Hij, de ware God, een mens, en in Zijn opstanding bracht Hij Zijn gelovigen, die mens zijn, tot wedergeboorte, en daardoor werden zij Gods kinderen. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 17-18, 22-23)

WEEK 1DAG 3

Joh 14:10-11 Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet vanuit Mijzelf, maar de Vader die in Mij blijft, Die doet de werken. Gelooft Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is; en zo niet, gelooft Mij om de werken zelf.

De gelovigen van Christus zijn gebracht in de eenheid van leven met de door een proces gegane Drie-enige God en vermengd met de voleindigde God tot één samengesteld geheel. Voorheen stonden wij veraf van God, maar door wedergeboorte zijn wij gebracht in de eenheid van leven met de door een proces gegane Drie-enige God. Eenheid, echter, is niet genoeg om ons met de Drie-enige God tot een eenheid samen te stellen. Om samengesteld te worden met de voleindigde God moeten wij met Hem worden vermengd. Door de verheerlijking van Christus zijn we dus niet alleen één geworden met de door een proces gegane Drie-enige God, maar ook vermengd met de voleindigde God tot één samengesteld geheel.

God in Zijn goddelijke Drie-eenheid is een samenstelling (Joh. 14:10-11). De drie van de goddelijke Drie-eenheid zijn een samenstelling zowel in wat Zij zijn als in wat Zij doen. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, p. 24)

De drie van de goddelijke Drie-eenheid zijn samengesteld door wederzijdse inwoning. Hierover zei de Heer Jezus: “Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?” (Joh. 14:10a). In vers 11a zegt Hij verder: “Gelooft Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is.” De Zoon is in de Vader en de Vader is in de Zoon door wederzijdse inwoning.

De drie van de goddelijke Drie-eenheid zijn ook samengesteld door samen te werken als één. In de verzen 10b en 11b zei de Heer: “De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet vanuit Mijzelf, maar de Vader die in Mij blijft, Die doet de werken....Gelooft mij...om de werken zelf.” Hier lijkt de Heer te zeggen: “Jullie zijn ooggetuigen van alles wat ik heb gedaan. Deze werken zijn niet door Mij gedaan, want ik heb nooit ook maar iets vanuit Mijzelf gedaan. Alles wat Ik heb gedaan was het werk van de Vader. De Vader en Ik werken wederzijds samen.” Dit samenwerken als één laat zien dat de goddelijke Drie-eenheid een samenstelling is.

De Geest, de derde persoon van de goddelijke Drie-eenheid als de andere Trooster is de werkelijkheid van de Zoon, de tweede van de goddelijke Drie-eenheid als de eerste Trooster en de belichaming van de Drie-enige God, verblijft niet alleen te midden van de wedergeboren gelovigen, maar woont ook in hen (Joh 14:16-17).

De Zoon als de eerste Trooster verliet Zijn gelovigen door de dood en kwam terug om de andere Trooster te zijn voor hen door Zijn opstanding om hen te laten leven met Hem (Joh 14:18-19). Daar zei Hij: “Omdat Ik leef, zult ook u leven” (Joh 14:19b).

De voleindigde Drie-enige God en de wedergeboren gelovigen werden een samenstelling in de opstanding van Christus. Joh 14:20 zegt: “In die dag zult u weten dat Ik in mijn Vader ben en u in Mij en Ik in u.” “In die dag”: Dit is de dag van de opstanding van de Zoon. “U zult weten dat Ik in mijn Vader ben”: De Zoon en de Vader zijn samengesteld tot één. “En u in Mij”: De wedergeboren gelovigen zijn samengesteld met de Zoon en bevinden zich in de Vader in de Zoon. “En Ik in u”: De Zoon in de Vader is samengesteld met de wedergeboren gelovigen. We zien hier drie keer het woordje 'in'. Joh 14:17 heeft nog een vierde 'in': “De Geest van de waarheid... omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn.” Het woordje 'in' van de Geest van de waarheid in vers 17 is de optelsom van de driemaal 'in' (Joh 14:20). Het woordje 'in' (Joh 14:17) is een algemene uitspraak terwijl de drie woordjes 'in' (Joh 14:20) ons de details laten zien.

De verheerlijking van Christus bracht iets voort — een samenstelling. De drie van de goddelijke Drie-eenheid zijn een samenstelling door wederzijdse inwoning en door samen te werken als één. Dit is het begin van de universele samenstelling, een samenstelling die begon bij God zelf. Gods bedoeling is dat al de gelovigen van Christus worden samengesteld met Zijn samenstelling om een vergrote samenstelling te zijn. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 24-26)

WEEK 1DAG 4

Joh 14:2 In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om u plaats te bereiden.

Joh 2:15-16 En hij maakte een zweep van touwen en dreef allen uit de tempel, ook de schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars stortte Hij uit en de tafels keerde Hij om; en tot hen die de duiven verkochten zei Hij: Neemt deze dingen van hier weg; maakt niet het huis van mijn Vader tot een huis van koophandel.

Er zijn drie aspecten aan de samenstelling van de voleindigde God met de wedergeboren gelovigen. Het eerste aspect is het huis van de Vader (Joh. 14:2). De hoofdstukken 14, 15 en 16 in Johannes zijn een uitgebreide boodschap gegeven door de Heer Jezus kort voordat Hij werd gearresteerd. Elk van deze drie hoofdstukken gaat in op één van de drie aspecten van de universele samenstelling. In Johannes 14 zien we het huis van de Vader; in Johannes 15 de wijnstok van de Zoon; en in Johannes 16 het kind geboren uit de Geest. Het huis van de Vader, de ware wijnstok van de Zoon en het kind van de Geest zijn de drie verschillende aspecten van de universele samenstelling als gevolg van de verheerlijking van Christus. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, p. 32)

Het huis van de Vader werd uitgebeeld door Gods tempel in Joh 2:16-21. Het huis van de Vader is een goddelijke en menselijke samenstelling van de door een proces gegane en voleindigde God samengesteld met Zijn verloste, wedergeboren en getransformeerde uitverkorenen. Het huis van de Vader is niet alleen maar een samenstelling — het is een vermenging.

Alle gelovigen in Christus, verlost door Zijn bloed, wedergeboren met Zijn leven door Zijn geest en getransformeerd met het goddelijke element door de levengevende Geest, zijn de "vele woningen" in het huis van de Vader [Joh. 14:2]. Als gelovigen in Christus en leden van het Lichaam van Christus zijn wij allemaal kamers, woningen, in het huis van de Vader.

Het huis van de Vader wordt opgebouwd door de voortdurende aanwezigheid van de Vader en de Zoon met de Geest bij de verloste uitverkoren; de Geest woont in de verloste uitverkoren om de wederzijdse woonplaats te zijn van de voleindigde Drie-enige God en Zijn verloste uitverkoren. In Joh 14:23 zei de Heer Jezus: “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren, en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken.” In Joh 14:2 staat dat het huis van de Vader uit vele woningen bestaat en in vers 23 staat dat deze woningen worden gebouwd doordat de Vader en de Zoon voortdurend tot hen komen die Hem liefhebben. De Geest wordt niet expliciet genoemd in vers 23 maar wel impliciet, want de Geest woont in de wedergeboren geest van hen die de Heer Jezus liefhebben.

Vanuit onze ervaring weten we dat de Vader en de Zoon ons voortdurend bezoeken. Al zijn we thuis, op school of op het werk, waar we ook zijn, de Vader en de Zoon zullen komen om ons te bezoeken om een werk van opbouw te doen in ons, om een woning te maken die zal dienen als de wederzijdse woonplaats voor de Drie-enige God en ons. Dit is het opbouwwerk van het huis van de Vader doordat wij voortdurend worden bezocht door de Drie-enige God.

Het huis van de Vader wordt gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten met Christus als hoeksteen, en het ontwikkelt zich tot de heilige tempel van de Heer, de woonplaats van God in de geest van de gelovigen (Eph 2:19-22). In dit opbouwwerk maakt Christus woning in de harten van de gelovigen die innerlijk worden versterkt door de Vader in overeenstemming met de rijkdommen van Zijn heerlijkheid, met de kracht van Zijn Geest tot de volledige uitdrukking van de voleindigde Drie-enige God (Eph 3:16-19).

Het huis van de Vader is ten eerste bedoeld voor de onzichtbare en verborgen Drie-enige God om een zichtbare en gedegen manifestatie te verkrijgen onder de mensen op aarde — de Gemeente (1 Tim. 3:15-16). Ten tweede is het huis van de Vader bedoeld voor de tevredenheid en rust van de door een proces gegane en voleindigde Drie-enige God.

Het doel van het huis van de Vader is ook voor de eeuwige en doelgerichte Drie-enige God om Zijn eeuwige economie ten uitvoer te brengen die voleindigt in het Nieuwe Jeruzalem als Zijn eeuwige doel voor Zijn eeuwige vergroting en uitdrukking. Het huis van God, dat is Gods woonplaats, is uiteindelijk het Nieuwe Jeruzalem, Gods eeuwige doel voor Zijn eeuwige vergroting en uitdrukking. (The Issee of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 32-35)

WEEK 1DAG 5

Joh 15:1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman.

Joh. 15:4-5 Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft. Ik ben de wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u helemaal niets doen.

Deze ware wijnstok (de Zoon) vormt samen met de ranken (zij die geloven in de Zoon) het organisme van de Drie-enige God in Gods economie. Dit organisme groeit met Zijn rijkdommen en brengt Zijn goddelijk leven tot uitdrukking. (Joh. 15:1, voetnoot 1 RcV)

De Vader als de landman is de bron, de auteur, de plannenmaker, de planter, het leven, het materiaal, de aarde, het water, de lucht, de zonneschijn en alles voor de wijnstok. De Zoon als de wijnstok is het middelpunt van Gods economie en de belichaming van al de rijkdommen van de Vader. De Vader werkt zichzelf met al Zijn rijkdommen in de wijnstok door de Zoon te cultiveren, en uiteindelijk is de wijnstok de uitdrukking van de Vader op een collectieve manier door middel van de ranken. Dit is de economie van de Vader in het universum. (Joh. 15:1, voetnoot 2 RcV)

Het tweede aspect van de vermenging van de voleindigde God met de wedergeboren gelovigen is de ware wijnstok. De Heer is geen hoge dennenboom maar een breed uitgegroeide wijnstok (Joh. 15:1-8, 16). De vrucht van de wijnstok is makkelijk te plukken en op te eten. Christus vandaag verspreidt zichzelf over de hele aarde. In 1985 zag ik een grote wijnstok die van de Britse koningin was. Het Britse volk was trots op deze wijnstok. Toen ze mij vroegen wat ik daar van vond zei ik dat ik een veel grotere wijnstok had gezien. De wijnstok die ik zag is Christus als de ware wijnstok. Deze wijnstok heeft de hele aarde nodig om verder te groeien. In Johannes 15 zei de Heer: “Ik ben de ware wijnstok” (Joh 15:1). Dit betekent dat feitelijk al de andere wijnstokken vals zijn; ook de wijnstok van de koningin. Slechts één wijnstok is de enige echte.

De ware wijnstok is een beeld van de allesomvattende Christus als het organisme van de door een proces gegane Drie-enige God. De ranken zijn de gelovigen in Christus, die vanuit de eigen natuur ranken waren van de wilde olijfboom en die zijn geënt op de edele olijfboom (Rom. 11:17, 24) door hun geloof in Christus (Joh. 3:15). Zowel de edele olijfboom als de ware wijnstok zijn een beeld van Christus. Geënt worden op de edele olijfboom is hetzelfde als geënt worden op de ware wijnstok. De geënte ranken zijn wedergeboren met het goddelijk leven, gebracht in de eenheid van leven met de gekruisigde en opgestane Christus en samengesteld met de door een proces gegane en voleindigde Drie-enige God. Dit alles heeft tot doel de onbegrensde vermenigvuldiging van de Drie-enige God als de vergroting van de onmetelijke Christus, de belichaming van de door een proces gegane en voleindigde Drie-enige God (Joh. 3:29-30), voor Zijn universele verspreiding door het vruchtdragen van de gelovigen van Christus als de ranken doordat ze trouw in Christus verblijven (Joh 15:4-5, 16) voor de verheerlijking van de Vader (Joh 15:8).

Een nieuw kind, een nieuwe mens, werd geboren uit de voleindigde Geest (Joh. 16:21, 13-15). Deze nieuwe mens werd geschapen door Christus aan het kruis doordat Hij in Zijn vlees de wet van de geboden die in inzettingen bestaat, teniet had gedaan had (Eph. 2:15). Toen Christus stierf aan het kruis schiep Hij de nieuwe mens. Deze nieuwe mens werd ook wedergeboren door de Vader met de opgestane Christus in Zijn opstanding (1 Pet 1:3; Rom 1:4) en werd geboren uit de Geest in de geest van de gelovigen (Joh. 3:6b). De eerste groep van gelovigen in Christus die het verlies van Christus meemaakte doordat Hij stierf was de barende vrouw (Joh. 16:20-21). De Christus die terugkwam in Zijn opstanding was het nieuwgeboren kind (Joh 16:22) om de nieuwe mens te worden (Col. 3:10-11). Nu behoren wij als gelovigen deze nieuwe mens aan te trekken door de vernieuwing van de geest van ons denken (Eph. 4:23-24). Dat wij de nieuwe mens aantrekken door de vernieuwing van de geest van ons denken is uiteindelijk de voleindiging van het Lichaam van Christus, en dit Lichaam van Christus, de Gemeente, voleindigt tenslotte in het Nieuwe Jeruzalem. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 45-46)

WEEK 1DAG 6

Joh 16:21-22 Wanneer een vrouw baart, heeft zij droefheid omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind heeft gebaard, denkt zij niet meer aan de benauwdheid, uit blijdschap dat een mens in de wereld is geboren. Ook u hebt dan nu wel droefheid; maar Ik zal u weerzien en uw hart zal zich verblijden en niemand neemt uw blijdschap van u weg.

We willen kijken naar de functies van de drie aspecten van de universele vermenging van de voleindigde God met de wedergeboren gelovigen. Christus is het huis voor God zodat Hij een wederzijdse woonplaats heeft voor Zijn rust, tevredenheid en manifestatie. Christus als de wijnstok is Gods vergroting voor Zijn vermenigvuldiging, verspreiding en verheerlijking. Ook is Christus de nieuwe mens om Gods eeuwige economie uit te voeren. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, p. 49)

God is de Bezitter van het hele universum, dus hoort er in dit universum een woning te zijn waarin Hij kan verblijven. Het huis van de Vader is bestemd voor de door een proces gegane en voleindigde God om een wederzijdse woonplaats te hebben samen met de wedergeboren en verloste gelovigen in Christus. Dit huis is ook bestemd voor Christus, de belichaming van de door een proces gegane Drie-enige God, zodat Hij woning kan maken in de harten van Zijn gelovigen die versterkt zijn in de innerlijke mens door de Vader met de rijkdommen van Zijn heerlijkheid, door de kracht van Zijn Geest tot de volheid (de uitdrukking) van de door een proces gegane Drie-enige God.

Het huis van de Vader is voor de onzichtbare en verborgen Drie-enige God om een zichtbaar en gedegen huishouden te hebben dat is samengesteld met de kinderen van God, het soort van God, met Zijn goddelijk leven voor hun groei in leven en voor Zijn rust, tevredenheid en manifestatie (Eph. 2:19). Het huis van God is de Gemeente (1Tim. 3:15) en de Gemeente is Christus omdat elk lid van de Gemeente eigenlijk Christus is (1Cor. 12:12; Col. 3:10-11). Het huis van de Vader is ook bestemd voor de onzichtbare en verborgen Drie-enige God zodat Hij een koninkrijk zou hebben, met de gelovigen in Christus als de inwoners (Joh. 3:3, 5; Rev 1:4, 6; Eph 2:19; Mat 16:18-19; Act 1:3), in twee aspecten. Ten eerste, het koninkrijk van God als het gemeenteleven in deze eeuw is voor de beoefening van de gelovigen en om hen toe te rusten met de goddelijke autoriteit (Rom. 14:17; Rev 1:9; Act 14:22; Mat. 18:18). Ten tweede, het koninkrijk van Christus in de eeuw van het koninkrijk (Rev 11:15; 2Pet. 1:11) is voor de overwinnende heiligen om te regeren met Christus over al de volken (Rev 20:4, 6; Rev 2:26).

De functie van de ware wijnstok als een beeld van de Zoon (Joh. 15:1-8, 16) is voor de Drie-enige God zodat Hij een organisme verkrijgt in de Zoon voor Zijn vermenigvuldiging, verspreiding en verheerlijking in Zijn goddelijk leven (vs. 8). Dit vindt plaats door het vruchtdragen van de gelovigen in Christus als Zijn geënte ranken, en door hun trouw om te verblijven in de organische wijnstok (Joh15:4-5, 16).

Het nieuwgeboren kind van de Geest (Joh. 16:13-15, 21) wordt de collectieve nieuwe mens als de vergrote Christus (Col. 3:10-11; Joh. 3:30). De functie van de nieuwe mens is het uitvoeren van Gods eeuwige economie door de beweging en het werk van de voleindigde levengevende Geest voor de opbouw van het Lichaam van Christus voor de voleindiging van het Nieuwe Jeruzalem.

De functies van het huis van de Vader, de ware wijnstok en de nieuwe mens vormen de inhoud van het Nieuwe Testament in de tweeëntwintig boeken vanaf Romeinen tot aan Openbaring. De Heer vertelde de discipelen in Johannes 16 dat Hij hen nog veel meer te zeggen had, maar dat ze dat niet konden dragen totdat de Geest van de waarheid is gekomen om hen al deze dingen duidelijk te maken. Deze profetie is vervuld en de openbaringen van de Geest zijn vastgelegd in de tweeëntwintig boeken. De inhoud van deze boeken zijn een openbaring van de unieke universele vermenging van de voleindigde God met de wedergeboren gelovigen in drie aspecten met een verschillende functie. God heeft een woonplaats nodig voor Zijn rust, tevredenheid en manifestatie; Hij heeft een boom nodig voor Zijn vermenigvuldiging, verspreiding en verheerlijking; en Hij heeft de mens nodig om Zijn eeuwige economie uit te voeren. (The Issue of Christ Being Glorified by the Father with the Divine Glory, pp. 49-51)