Hoe is men het goddelijke oordeel

als eeuwig gaan beschouwen?

Origines

Rond het jaar 400 n.Chr. werd Origenes door enkele gewetenloze kerkbisschoppen helemaal afgebrand. Omdat hij over de jaren (202-253 n.Chr.) over vele onderwerpen had geschreven, had men vele mogelijkheden om tegen hem in te gaan. Toch werd er bij zijn basisvisie over de redding van alle mensen aan het einde der tijden door zijn tegenstanders pas veel later officieel vraagtekens gezet.

Dit kwam omdat de meeste kerkleiders en individuele christenen geloofden dat alle mensen gered zouden worden. Toch geloofden zij wel dat het merendeel van de mensheid als oordeel van God een doop van vuur moest ondergaan voordat zij volledig tot hun Schepper hersteld konden worden. In de vierde eeuw werd deze opvatting in feite openlijk verkondigd. Het was zo logisch en werd zo universeel aangenomen dat er geen 4e eeuwse Kerk Concilie geformeerd werd om eventuele verwarring op te helderen.

Theophilus van Alexandrië

De onrust ging zich pas voordoen toen het jaar 400 naderde. Bisschop Theophilus van Alexandrië verbande de geschriften van Origenes over de zaak of God nu een stoffelijk lichaam bezat of toch een geest was. Omdat de overgrote christelijke meerderheid en de kerkleiders Origenes enorm respecteerden bleek het nodig te zijn om nog meer geloofszaken van hem in twijfel te trekken om zo zijn populariteit te ondermijnen.

In die tijd was de Grieks-sprekende Kerk in het Oosten de dominerende kracht binnen het Christendom. Zij brachten bijna alle grote leiders en geleerden binnen de Kerk voort. Er werd maar weinig in het Latijn geschreven dat zich kon meten aan de verhandelingen en boeken die door de Griekse Vaderen werd geproduceerd. De Latijnse Vaderen konden in feite bijzonder vloeiend Grieks, dit omdat het Grieks na Alexander de Grote eeuwenlang de internationale taal was geweest.

Augustinus van Hippo

Nu was er echter in het begin van de vijfde eeuw een Latijnse Vader die niet echt het Grieks onder de knie had. Dit was Augustines van Hippo.

De historicus Peter Brown zegt ons op pag. 36 van zijn boek “Augustine of Hippo” het volgende:

Het gebrek van Augustinus om Grieks te leren was een gedenkwaardig ongelukkig voorval binnen het late Romeinse onderwijssysteem; hij zou de enige Latijnse filosoof van de oudheid worden die vrijwel onwetend was van het Grieks.

Hoewel hij niet de eerste was die geloofde dat de zondaren voor eeuwig gestraft zouden worden, was hij wel degene die deze opvatting populair maakte. Toch geeft hij toe dat er in zijn tijd “velen” waren die het niet met hem eens waren (Enchridion, 112). In zijn welbekende boek “De stad van God”, XXI, 17, schreef hij:

Ik ga nu inzien dat ik een zachtmoedig dispuut moet aangaan met zekere liefhebbende harten binnen onze eigen religie, die niet willen geloven dat een eeuwige straf zal worden toegebracht aan degenen die de rechtvaardige Rechter tot de pijnen van de hel zal veroordelen, maar die van mening zijn dat na verschillende tijdsperioden (tijdperken), gemeten naar de omvang van hun overtreding, zij ook die staat verlost zullen worden.

Hoewel Augustines de Griekse taal niet helemaal onder de knie had, probeerde hij wel over de definitie van de “aionian straf” met de andere Griekse Kerkvaders van mening te verschillen. Zijn hoofdzakelijk meningsverschil was gebaseerd op zijn interpretatie van Mattheüs 25:46, die de HSV als volgt vertaalt:

En dezen zullen gaan in de eeuwige[aionian]straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige [aionian] leven.”

De logica van Augustinus zegt hierover het volgende:

Want Jezus heeft het volgende op dezelfde plaats en beide in één en dezelfde zin gezegd: “En dezen zullen gaan in de eeuwige straf; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.” Als beide eeuwig zijn, moeten beide zeker worden gezien als ‘lang’, maar wel met een einde, of anders als ‘voor altijd’ zonder een einde, omdat beide aan elkaar gewaagd zijn. In één clausule eeuwige straf, in de andere eeuwig leven.” [De stad van God, XXI, xxiii]

De logica klinkt aannemelijk, maar is simpelweg onjuist. Het idee van aionian leven refereert aan de beloning van het leven (onsterfelijkheid) in Het Tijdperk, d.w.z. het Messiaanse Tijdperk, de toekomende eeuw. Het Messiaanse Tijdperk werd algemeen onderwezen en in de dagen van Jezus als waarheid beschouwd. Vandaag de dag noemen velen het, het duizendjarige Rijk. Het is het culminerende Tijdperk, de grote Sabbatdag van duizend jaar.

In Openbaringen 20 spreekt Johannes van dit duizendjarige Tijdperk, waarbij hij een eerste (gelimiteerde) opstanding voor deze tijd plaatst en een algemene opstanding erna. De beloning voor de rechtvaardigen is het ontvangen van de onsterfelijkheid in de eerste opstanding, zodat deze weinigen de zegeningen van onsterfelijkheid zullen genieten tijdens Het Tijdperk. Dit is aionian leven. Het “leven” spreekt van onsterfelijkheid; het woord “aionian”kent het aan een bijzondere beloning in een specifiek tijdperk toe.

Nu is er eveneens een aionian straf, want na het oordeel van de Grote Witte Troon zegt Johannes ons dat de ongelovigen in het laatste Tijdperk in de “vuurpoel” geworpen worden. Het Tijdperk zal niet ten einde komen totdat het Jubeljaar alle overblijvende aansprakelijkheden (schulden) voor de zonden zal annuleren.

Zo zien wij dat er zowel aionian leven als aionian straf is. Augustines begreep dit niet, maar de Griekse Kerkvaders wel, zoals Augustines zelf toegeeft. Dus moeten wij nu een Latijn-sprekende bisschop geloven of de overgrote meerderheid van Grieks-sprekende bisschoppen?

De Latijnse misleiding

De Bijbel van Augustines was geen Griekse, maar een oude Latijnse vertaling die twee woorden gebruikte om de Griekse term aionian te vertalen. Deze Latijnse woorden waren aeternus en seculum. In een voetnoot van Augustines’ “De stad van God”, XXII, i, zegt een geleerde ons:

De woorden ‘eeuwig’ en ‘eeuwigheid’ vanuit het Latijn aeternus, aeternitas, zijn verwant aan aevum, wat ZOWEL ‘oneindige tijd’ ALS ‘een tijdsperiode’ betekent; voor de tweede betekenis wordt doorgaans het woord aetas gebruikt.”

Hij gebruikte dus een vertaling van de Schrift als maatgevend om een leerstellige positie in te nemen. Zijn overtuiging kwam voort uit een (mogelijke) betekenis van het vertaalwoord in plaats van terug te gaan naar de betekenis van het oorspronkelijke Griekse woord.

Augustines koos ervoor om aeternus te interpreteren als oneindige tijd. Als het Nieuwe Testament oorspronkelijk in het Latijn was geschreven, dan zou hij betreffende dit punt waarschijnlijk sterk hebben gestaan. Maar het was niet logisch om Griekse woorden in het Latijn over te zetten om vervolgens een voorkeursmening van een Latijns woord aan te nemen en zo een afwijkende leerstellige positie in te nemen. Op dit punt dreef Augustines van de waarheid af.

Andere vetalingen

De “Cambrigde Bible Dictionary” zegt het volgende over Mattheüs 25:46,

eeuwige straf, d.w.z. straf behoord tot de toekomende eeuw, het betekent dus niet dat het eindeloos duurt. Eeuwig leven, d.w.z. het leven dat behoord bij de toekomende eeuw, het volle overvloedige leven in relatie met God.”

Op de volgende manier vertaalt “Young’s Literal Translation of the Holy Bible” Mattheüs 25:46:

En deze zullen gaan tot de tijdperk gedurende straf, maar de rechtvaardigen tot het tijdperk gedurende leven.”

Weymouth, een andere Bijbelvertaler, stemt op pagina 657 van “The New Testament in Modern Speech” in met Young:

Eeuwig: Grieks: “aeonion”, d.w.z. “de tijdperken”. Etymologische betekent dit bijvoeglijk naamwoord niet “tijdens”, maar “behorend aan” de aionen of tijdperken.

Beide stemmen in dat aionian tot een Tijdperk behoort en niet de betekenis van oneindig bezit, zoals Augustines ons doet geloven. De “Emphasized Bible” van Rotherham geeft het als “tijdperk verblijvend” weer. De “”Emphatic Diaglott” van Wilson ontwijkt het probleem geheel door het weer te geven als aionian.

Wie zullen we geloven, de Griekse geleerden of Augustines?