Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
    Aard vh Koninkrijk ...
    Begin van het Koni...
    De koninklijke mens
    Gods wil ih Koninkrijk
    Het Koninkrijk be...
    Het Koninkrijk ed wet
    Koninkrijk der he...
    Koninkrijk en de w...
    Koninkrijk Gods gr...
    Koninkrijk Gods zien
    Koninkrijk komt ni...
    Koninkrijk van God
    Nieuw denken ih Ko...
    Sleutels van het K...
Israel en Juda
Overig

Het Koninkrijk Gods
komt niet door kracht
of door geweld

"Niet door kracht of door geweld,
maar door Mijn Geest, zegt de Heer der heerscharen"
(Zach.4:6)

"Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon"
(Op.3:21)

Overgenomen van: Verborgen Manna

UW KONINKRIJK KOME …

In deze studie komt aan de orde, dat het Koninkrijk Gods (Gr.: basileia=koningschap) niet komt door menselijke inspanning, "niet door kracht of door geweld, maar door de Geest van de Heer van de hemelse legermachten" (Zach.4:6).

We hebben het er al over gehad, dat het Koninkrijk der hemelen niet van deze wereld is en dat het niet komt met uiterlijk vertoon zoals bij aardse koningen en keizers. God heeft Zijn koningschap verborgen in de mens (Mat.13:44, Luc.17:20-21). Wie het zoekt, zal het vinden (Mat.7:7-8, Luc.11:13). Het is namelijk Gods eer iets te verbergen, maar de eer van koningen het te ontdekken (Spr.25:2).

Inmiddels hebben we ook ontdekt, hoe het Koninkrijk Gods begint, wat men er voor moet overhebben, wanneer men het kan zien en binnengegaan en hoe het in ons groeit. Er zijn tal van vergelijkingen gemaakt. Exodus beschrijft hoe God Zijn volk roept uit Egypte (=het domein van het vleselijke, Ex.4:22-23, Hos.11:1, Mat.2:15). Het doel was dat het volk Hem als Zoon zou dienen, het beloofde land zou beërven (=het Koninkrijk Gods) én Zijn heilige berg (=Zijn koninklijke macht, Jes.57:13b). Obadja beschrijft het binnengaan van het Koninkrijk Gods als het "bestijgen van de berg Sion, om over het gebergte van Esau (=de macht van het ik) gericht te oefenen" (Ob.1:21).

Jezus zegt, dat de komst van goddelijk koningschap in Gods volk een wordingsproces is, een geboorteproces uit Woord en Geest (Joh.3:3-5). En in tal van beelden en gelijkenissen maakt Hij allerlei aspecten duidelijk van de komst van het Koninkrijk der hemelen.

IN BEELDEN EN GELIJKENISSEN

Trouwens, Jezus sprak over het Koninkrijk der hemelen altijd in beelden en in gelijkenissen (Joh.16:25, Mat.13:34). Hoe zou je hemelse realiteiten op een andere wijze moeten verwoorden? Je moet er ogen voor hebben om ze te kunnen zien en oren om ze te kunnen horen (Luc.8:8, 14:35). Omdat Zijn discipelen die hadden, leerden zij de geheimenissen ervan te verstaan terwijl anderen er niets van snapten (Mat.13:11). "Want", zei Jezus tot Zijn discipelen, "het hart van dit volk is vet geworden, hun oren zijn hardhorend en hun ogen hebben ze toegesloten. Maar jullie ogen zijn zalig, omdat ze wel zien" (Mat.13:15-16). Ja, ze zouden overvloedig ontvangen (Mat.13:12).

"Het hart van dit volk is vet geworden", zegt Jezus. Alles glijdt langs hen heen. Als het gaat om de waarheden van het Koninkrijk der hemelen, dringt er niets tot hen door. Vergis u niet! Over wie had de heer het? Over Gods eigen volk, dat stekeblind was, inclusief haar leidslieden. Jezus noemde die blinde wegwijzers, blinden die blinden leidden (Mat.15:14, 23:16). Vandaar dat iedereen van hoog tot laag werd opgeroepen zich te bekeren (metanoia= anders gaan denken) en zich te heiligen, omdat het Koninkrijk der hemelen onder handbereik was gekomen (Mat.3:2).

Dat geldt óók voor het volk van God en haar leiders nu. Zo vaak loopt het Hem in de weg met allerlei eigen ideeën, projecten en werk. Er is een andere denkwijze nodig, om Zijn koningschap te zien komen. Men moet uit God geboren worden en de dingen die boven zijn bedenken (Col.3:2). Men moet leren uit God te ontvangen en te doen wat Hij wil. Daarvoor moet men wél tot stilstand komen. Want koningschap komt niet door denken en doen, maar door de Geest van de Allerhoogste.

GAAN ZITTEN

Het Koninkrijk der hemelen is namelijk als een sleepnet. Het wordt opgetrokken uit de "zee" (ons eigen religieuze leven, Mat.13:52). Het blijkt van alles en nog wat te bevatten (Mat.13:47). En om te weten wat er in zit, moet ieder gaan zitten om in alle rust onze godsdienstige kennis uit te sorteren (Mat.13:48). Want om tot koninklijk priesterschap te komen, moet er eerst onderscheid kunnen worden gemaakt tussen goed en niet goed (vgl. Ez.44:23). We moeten door Gods Geest leren wat goed is (Gr.: kalos=mooi, goed, gezond, bruikbaar) en wat slecht. En wat goed is, moeten we koesteren en bewaren als een schat in de hemel (Mat.6:19). En wat is het goede? Het is de heilige Geest (vgl. Mat.7:11 met Luc.11:13). Goed is, wat van de Geest is. En wat niet uit Gods Geest is, is ondeugdelijk voor koningschap Gods en zal, als we Zijn Koninkrijk willen zien komen, moeten worden weggedaan (Mat.13:48).

Wat zou voor het Koninkrijk der hemelen ondeugdelijk kunnen zijn? (Gr.: sapros=verrot, vuil, slecht). Alles wat uit de mens is (Mat.15:19, 1Cor.15:50). En alles wat van deze wereldorde is (Joh.18:36). Paulus noemde het allemaal vuilnis (Fil.3:8). In de jarenlange stilte na zijn bekering was ook hij gaan uitsorteren en hij had in die stilte geleerd, wat in Gods ogen niet meer bruikbaar was en wat goed, wat oud was en wat nieuw (Gal.1:11-17).

Wat doen we weg als vuilnis? Wat zijn tijd heeft gehad. Bijvoorbeeld een eens zo'n heerlijk jasje, dat je zó lekker zat, maar waar je nu niets meer mee kunt, omdat het is versleten. Paulus deed alle versleten mantels weg, alle godsdienstige status, waarmee hij zijn ego lange tijd had bekleed (Fil.3:4-11). Hij deed dat om de prijs van de roeping Gods niet te missen (Fil.3:14). Die prijs is Christus' heerlijkheid in ons hart (Col.1:27). Het is de openbaring van de Zoon in ons wezen, koningschap van de hemel in ons eigen leven hier op aarde (Gal.1:15).

"Hij zet zich neer", zegt Jezus in de gelijkenis van het sleepnet (Mat.13:48). Dat is: hij komt tot rust, tot zichzelf, alleen met zijn sleepnet. Hij gaat nu eens niet denken en werken voor anderen, maar uitsorteren voor zichzelf. En voor wie daarbij bidt: "Vader, Uw koningschap kome ook in mij" (Gr. entos=binnenin, Luc.17:21), gelden heerlijke beloften. "Uw ogen zullen de Koning in Zijn schoonheid zien én een wijd uitgestrekt land" (het Koninkrijk der hemelen, Jes.33:17). "Ze zullen (het hemelse) Jeruzalem zien als een veilige woonplaats, als een tent die niet verplaatst wordt" (Jes.33:20). Leven we daar, dan is God onze heerlijke Koning! (Jes.33:21-22). Aan wat ons ego wil, komt een eind. Gods wil kan dan in en door ons geschieden. Vervuld wordt: "Uw Koninkrijk kome en Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde".

Dus om als zonen te worden aangenomen en Zijn koningschap te beërven (lees Romeinen 8), moeten kinderen van God zich bekeren van aards denken en van alle daaruit voortkomende ijdele woorden, dode werken en lege gewoonten (Mat.12:36, Hebr.6:1, Jesaja 1). Ze moeten gaan zitten, opdat waarheid in hen gestalte kan krijgen. Want alleen door zich te houden aan de waarheden (aletheia =geestelijke realiteiten) die de Geest der waarheid toont, wordt men zoon, erfgenaam van God, medeërfgenaam van Christus (Ef.4:15, Rom.8:12-17). Niemand wordt koning naar Gods hart door menselijke kracht en inspanning, maar door Zijn Geest!

We lezen van Mozes, "dat hij de Heer kende van aangezicht tot aangezicht en dat er in Israël geen profeet zoals hij meer is opgestaan" (Deut.34:10). Maar wat was daaraan vooraf gegaan? Ook hij moest eerst stil worden en inzien, dat je door eigen kracht en inspanning geen helper kunt zijn voor Gods volk in slavernij (Ex.2:11-22). Hij leverde alles in: zijn status als Egyptische prins, zijn gezag op grond van zijn kennis en zijn bekwaamheden. Hij was "onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en machtig in woorden en werken" (Hand.7:22). Maar dat bleek vuilnis te zijn. God maakte hem tot herder, een voor Egyptenaren gruwelijke, minderwaardige bezigheid (Gen.46:34). Veertig jaar lang zou hij herder blijven, in de stilte van Midian (40=testen, beproeven). Probeer het u maar eens voor te stellen!

Terwijl Mozes werd toebereid in de stilte van de woestijn, zuchtte het volk van God voort onder het juk van Egypte. Hij zou op Gods tijd tot Israël komen om het te verlossen. En ook nu worden, in de stilte, Mozessen klaargemaakt, "verlossers, die de berg Sion bestijgen" (Ob.1:21). Hun ik sterft (Sion=verdorde plaats). Het sterft om weer te verrijzen door Gods Geest tot "volle kennis van de Zoon Gods, tot mannelijke rijpheid, tot de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:13). Dan zal God hen zenden op Zijn tijd om het volk uit te leiden. Dienstknechten van de Heer moeten altijd eerst gaan zitten en zich ontledigen, ook nu. Er wordt op hen gewacht! Israël wachtte op Mozes. Nu wacht "met reikhalzend verlangen de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods" (Rom.8:19).

Maar wie aardsgericht blijft draven en ploeteren voor zijn eigen zaken en niet hoger gaat denken, zal dat koninklijke leiderschap nooit kennen (Hag.1:9, Mat.18:3). Wie zich wél bekeert en in de ogen van de wereld met haar dadendrang verachtelijk klein wil worden, zal uiteindelijk voortdurend de Vader zien, die in de hemelen is (Mat.18:10). Hij wordt een herder als Mozes, als ziende de Onzienlijke van aangezicht tot aangezicht (Heb.11:27).

IS DE GEMEENTE HET KONINKRIJK GODS?

De Farizeeën dachten, dat het Israël van toen het Koninkrijk Gods was. Maar zij waren zo aardsgericht, dat ze niets van het Koninkrijk der hemelen en de Koning moesten hebben. Nu hebben velen identieke gedachten als ze denken dat de gemeente het Koninkrijk van God is. Maar is dat zo?

Een gemeente, die in stand wordt gehouden door menselijke initiatieven en inspanningen, is religieus mensenwerk met het etiket gemeente van Christus. Zulk werk verrijst met kracht en geweld, om vroeg of laat weer in te storten (Gen.11:1-9). Want "als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1).

Gemeenten, waar God door Zijn Geest kan werken, zijn als een geestelijk gezin, of als een school. God gebruikt er apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars (Ef.4:11). Door hen wordt men opgevoed, opgebouwd, toegerust (Ef.4:12). Maar het echte leven in geest en waarheid als mondig discipel van Jezus moet nog komen (Ef.4:13-15).

De smalle weg eindigt namelijk niet in een geestelijk gezin of school. Ze leidt verder, ten leven (Mat.7:14). Daarmee wordt het onvernietigbare leven bedoeld, dat alles op aarde overstijgt (Heb.7:16). Op die smalle weg volgen schapen de goede Herder, omdat ze Zijn stem kennen (Joh.10:4). Hij maakt hen tot één kudde (Joh.10:16). En die éne kudde is de "grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volken en stammen en natiën en talen vóór de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen" (Op.7:9).

Maar koningschap reikt nóg verder. Daarvoor moet men het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat. Uit de grote kudde vóór de troon kiest Hij "144.000" getrouwe discipelen die met Hem op de troon zullen zijn. Zij zouden het Koninkrijk Gods zoeken én het vinden (Mat.5:2, 6:33, 7:7). Tot de gemeente zegt Hij dan ook: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon" (Op.3:21).

Dat betekent: wie van de gemeente zich bekeert, Hem volgt als Lam en overwint, zal met Hem koning zijn. Aan wie overwint geeft Hij Zijn koningschap hier op aarde. Zij gaan er de geheimenissen van kennen en er de kracht van ervaren (Mat.13:11, Mar.9:1). Zij zullen op Gods tijd met Hem verschijnen in heerlijkheid (Col.3:4, 2Thes.1:10). Zij hebben het Lam gevolgd waar Hij ook heen gaat en zullen, als alles nieuw gemaakt wordt, "op tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten" (Mat.19:28). Zij hebben volhard en zullen met Hem als koningen heersen (2Tim.2:12, Op.20:6).

De Farizeeën verwachtten het Koninkrijk Gods dus in hun land, in Israël. Maar toen de Koning kwam en Zijn koningschap manifesteerde, wilden ze Zijn domein niet zijn, laat staan, dat ze zelf gemaakt wilden worden tot koningen van Zijn rijk. Ze bleven van deze wereld. Dat blijft ook ieder, die blijft pretenderen in het Koninkrijk Gods te zijn, omdat hij lid is van een kerk en daarin actief is. Door niets van deze wereld, ook niet door een religie, kerk, gemeente of opwekkingsbeweging, kan het Koninkrijk der hemelen worden binnengegaan. Goddelijk koningschap is uit God.

Trouwens, waar wacht de schepping op? Op de gemeente? Op een opwekking in de gemeente, waarop zoals bij eerdere opwekkingen al vrij snel weer een inslaping volgt? Nee, er wordt gewacht op de openbaring van koningen, van zonen die uit God zijn (Rom.8, Joh.1:13). Ja, die komen wel uit "de vrouw" (=de gemeente) voort (Op.12:5a). Maar er wordt niet met smart gewacht op de "vrouw", wel op de "mannelijke zoon die meteen wordt gevoerd naar de troon" (Op.12:5b). Dat is het "Lichaam" van de Zoon met de zonen, de Koning met de koningen, de Heer met de heren. Ze waren allen daartoe geroepen én uitverkoren, én ze bleken volledig trouw te zijn (Op.17:14b, letterlijk). Ze komen op de troon om de schepping te verlossen en alle natiën te hoeden (Op.12:5).

DE WEG TOT DE TROON

De innerlijke ontwikkeling van wie tot koningschap wordt geroepen, is van "vroeger in de duisternis" tot "thans licht in de Heer" , om te groeien tot "volle kennis van de Zoon Gods en tot mannelijke rijpheid" (Ef.4:13, 5:8). Een prachtig beeld van die weg tot koningschap vinden we in de tabernakel, later in de tempel. God roept de Zijnen een weg te gaan via de deur, door de voorhof en het heilige tot op de troon in het binnenste heiligdom.

In het "oude" verbond dient men de Heer op het "aardse" vlak. Daar zien we mensen zichtbare tempels bouwen voor God (b.v. 1Kon.5:3-5). Maar in het "nieuwe" verbond bouwt God de geestelijke en ware en eeuwige tempel. Hij doet dat met levend materiaal, met levende stenen (1Pet.2:5). De deur is niet van stof of hout. Het is een levende Deur: Jezus (Joh.10:7). Hij roept voortdurend: "Kom tot Mij". "Wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet wegsturen" (Mat.11:28, Joh.6:37). Het volk van God mag nu door Hem de voorhof binnen.

In de zichtbare voorhof stond een koperen wasvat en een brandofferaltaar. Dat wijst heen naar de levensheiliging en opofferingsgezindheid, die nodig zijn om verder te kunnen in Gods Huis. Wie zich laat "reinigen door het waterbad met het Woord" (rhema= het tot ons persoonlijk gesproken Woord, Ef.5:26) en zich "stelt als een levend, heilig en Gode welgevallig offer" (Rom.12:1), mag de weg tot koninklijk priesterschap vervolgen. God roept hem dan tot een verborgen priesterdienst in het heilige (1Pet.2:5). In de aardse tempel gebeurde dat bij het licht van de zevenarmige kandelaar, in de nieuwe in het licht van de heilige Geest.

In het heilige komen dus priesters. Maar Jezus kan nóg verder gevolgd worden, tot op de troon, "tot in het heilige der heiligen, waarheen Hij voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek" (Heb.6:20). "Daarom, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus" (Heb.3:1). Want wie het Lam volgt, waar Hij ook heen gaat, komt waar Hij is: op de troon. Daar dien je de Heer niet bij zonlicht of licht van de kandelaar, maar in het licht van Gods heerlijkheid. Dat is in het licht van de shekinah-wolk boven het verzoendeksel (Ex.30:6b, Lev.16:2). Daar is de troon. Daar is nu het Lam (Op.7:17). Alleen de weg van het Lam komt uit bij goddelijk, hemels koningschap. Wie God volkomen is toegewijd en de hemelse roeping hoort, gaat deze weg ten leven (Mat.7:14). Die weg gaat via de voorhof en het heilige tot koninklijk priesterschap in het heilige der heiligen (Op.20:6).

De plaats waar God destijds troonde te midden van Zijn volk in de woestijn was het heilige der heiligen van de tabernakel. Het was een kubus. Vierkant spreekt in de bijbel van volmaaktheid, een kubus van volheid. In de tabernakel in de woestijn was het heilige der heiligen 10x10x10 el (Ex.26:16). In de tempel te Jeruzalem werd dat 20x20x20 el (1Kon.6:20). Deze aardse heiligdommen vinden hun vervulling in de laatste kubus, die in de bijbel wordt beschreven: het hemelse Jeruzalem.

De afmetingen van dit hemelse heilige der heiligen zijn veelbetekenend: het is een kubus van 12.000x12.000x12.000 stadiën. "En hij mat de stad met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk" (Op.21:16). Eén stadie is 231 el. Het heilige der heiligen van de tabernakel was 10 el hoog, dat van de tempel 20 el, dat van het nieuwe hemelse Jeruzalem maar liefst 2.772.000 el, ruim 1.660 kilometer! Er zijn christenen, die geloven, dat deze structuur uit de hemel van God zal neerdalen in de staat Israël, 1660 kilometer lang, 1660 breed en 1660 kilometer hoog.

Maar in het in-geest-en-waarheid-domein gelden geen aardse tijds- en ruimtematen. Alles is er engelenmaat (Op.21:17). Als daar een kubus wordt gemeten van 12.000x12.000x12.000 stadiën, is dat een geestelijke realiteit, een hemelse waarheid. We moeten daarom weten, wat de geestelijke betekenis is van 12.000.

Twaalf duidt op roeping tot priesterlijk koningschap, 10x10x10 op numerieke volheid. Er staan veel broeders als koninklijke priesters bij het Lam op Sion: "12x12x10x10x10" (Op.14:1-5). "144.000"! Er komt een nog nooit eerder gekend koningschap op aarde, een totaal nieuwe regeringsvorm! Geen tirannie, geen plutocratie of democratie, maar een theocratie, een Godsbestuur. Zijn koninkrijk komt! Hij zal regeren in gerechtigheid en liefde door vele zonen.

Dat God liefde is, blijkt overduidelijk uit het feit, dat Hij in het hemelse Jeruzalem "goed is voor allen en Zijn barmhartigheid over al Zijn werken" (Ps.145:9). De eerstelingen maakt Hij er tot priesters en koningen (Op.5:10). De gemeente is een blijde, ontelbare schare van geredde zondaars voor de troon, "bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen" (Op.7:9). Alle anderen stromen binnen door twaalf poorten om genezen te worden (Op.22:2-3). Al die massa's wassen hun gewaden om ook in te kunnen gaan in de stad van God (Op.22:14).

De poorten ervan blijven altijd open (Op.21:25). God is immers liefde. Hij heeft gezegd: "Zo waarachtig als Ik leef, voor Mij zal alle knie zich buigen en alle tong zal Mij loven" (Rom.14:11). Tot iedereen, ook tot wie nog buiten staat, zal "de Geest en de bruid zeggen: Kom! Wie dorst heeft, mag komen en wie wil, mag het water des levens nemen om niet" (Op.22:15-17). Want elk, die wil mag komen, als hij maar berouw toont van zijn missers en God oprecht om vergeving vraagt.

NIET DOOR KRACHT, NOCH DOOR GEWELD

De weg tot de troon is onmogelijk te gaan in eigen kracht en met menselijke inspanning. Om dienst te mogen doen in de tempel moesten de priesters zich omkleden. In de tempel mocht geen wol worden gedragen, alleen fijn, wit, getweernd linnen (Ex.28:42-43, Ex.39:28 Ez.44:19). Als wij tot God naderen om Hem te dienen, mogen ook wij geen wol dragen (Ez.44:15-18). Wol duidt op werk, linnen op rust. Niets van mensenwerk is in Zijn Huis op zijn plaats. God bepaalde ook, dat wol en linnen nooit samen mochten gaan (Num.22:11). Dus in Zijn Huis: alleen wit linnen, reinheid, rust (vgl.Heb.41-13).

Vanzelfsprekend moet ieder in de wereld hard werken. Laten we ons best maar doen, om een goede boterham te verdienen. Haal alles maar uit de kast om een goede vader of moeder te zijn. Bekleed u in deze wereldorde maar in wol. Maar in het Koninkrijk van God geldt: "Niet door kracht of door inspanning, maar door Mijn Geest! "Wie de Heer verwacht, zal het land beërven en Zijn heilige berg bezitten" (Ps.37:9, Jes.57:13). We komen tot hemels koningschap als we "tot rust komen van ónze werken" (Heb.4:10). Dan pas kan God in ons Koning zijn en Zijn werken doen. Dan "geeft Hij het Zijn beminden in de slaap" (Ps.127:2b). Mensenwerk brengt het koningschap van God geen stap dichterbij (Ps.127:2a). Vlees en bloed kunnen het niet verwerven of beërven (1Cor.15:50). Het is nu eenmaal niet van deze wereld (Joh.18:36).

Niet alleen de priesterkleding, maar alle kleden en gordijnen in het huis van God waren van getweernd fijn linnen (Ex.26:1,31,36, 27:9 en 16). Wat is dat, getweernd? Een getweernde stof is geweven met een dubbele draad, met twee draden in één. Het getal twee duidt op de volheid van Christus, op de Zoon en de zonen. Er zijn twee cherubs die één zijn met het verzoendeksel (Ex.25:18-19), twee zilveren trompetten (Num.10:2), twee goede verspieders (Num.14:6), twee olijfbomen (Zach.4:3), twee getuigen (Op.11:3). Getweernd linnen. Gods rust is niet alleen in de Zoon. Ook in de zonen, die één met Hem zijn.

Eens zag Johannes de "twee" in een visioen. Hij zag een wit paard met als ruiter de Getrouwe, de Waarachtige, het Woord Gods (Op.19:11,13). "En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen" (Op.19:14). Hij zag de Zoon en de zonen, de Koning en de koningen, samen in volmaakte rust. Jezus ging vooraan. Hij overwon als eerste. Hij had op aarde zodanig de weg tot de troon afgelegd dat God in al Zijn volheid in Hem kon wonen (Col.1:19). Het is de hogepriester die de hemelen is doorgegaan (Hebr.4:14, 8:1).

De "heerscharen die in de hemel zijn, volgen Hem in wit en smetteloos fijn linnen" (Op.19:14). Ook zij zijn als ware priesters Gods rust ingegaan (Heb.4:3). Ze staan "vóór Hem, om Hem te dienen en om in Zijn naam te zegenen tot op deze dag" (Deut.10:8). Jezus heeft ook hen tot koningen gemaakt (vgl. Op.5:10 met 19:12). Ook zij doen niets uit eigen kracht, maar alles door Gods Geest, door het scherpe zwaard dat uit de mond van het Woord komt (Op.19:13,15).

Vaak wordt er gezegd: "Maar dat is toch voor later, in de hemel!" Ja, én voor het eeuwige nu! Wie Jezus kent als Opstanding, is met Hem opgewekt. Hij leeft dan nu reeds in hemelse gewesten in Christus Jezus (Ef.2:6). En hem leert Jezus te bidden: "Vader, Uw koningschap kome, gelijk in de hemel, alzo ook nu op aarde".

WIE OVERWINT

Jezus overwon. De Vader gaf Hem macht over al het menselijke in Zijn leven, over alle vlees (Joh.17:2). Bovendien liet Hij Zich nooit leiden door déze wereldorde, want Hij overwon ook de wereld (Joh.16:33). De Bron, waar Hij Zijn leven lang uit putte, was God. Daarom trok Hij Zich vaak terug, de woestijn in, een berg op, of naar een eenzame plaats. Hij zou alleen doen, wat Hij eerst de Vader had zien doen (Joh.5:19). Hij liet Zich alleen leiden door Gods Geest, want zo leeft een Zoon Gods (Rom.8:14). Hij was Hemelkoning op aarde, mens met koninklijk, goddelijk gezag (Luc.4:36, Col.2:9).

Ook van de Zijnen liggen alle bronnen in het hemelse (Ps.87:7). Ook zij overwinnen hun ego en laten Gods koningschap komen. Voor hen geldt: "Niet meer mijn ik, maar Hij leeft in mij". En voor zover ze nu nog in het vlees leven, is dat door het geloof in de Zoon (Gal.2:20). Door het geloof in Zijn opstandingsleven "zijn ze in dit alles meer dan overwinnaars door Hem", "verlost uit (ek = van, vanuit) het lichaam van deze dood door Hem" (Rom.8:37, 7:24).

Ook zij overwinnen hier en nu de wereld, omdat ze door Woord en Geest zijn voortgebracht (Joh.1:12-13, 3:3-5). "Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld" (1Joh.5:4). Ze worden zoon, erfgenaam van God, koning (Rom.8:12-17). Ook door hen zal God Zijn werken doen (Joh.14:12-14). Want "het koningschap over de wereld komt aan onze Heer (=Jezus Christus, de Zoon) en aan Zijn Gezalfde" (=de volheid van Christus, de zonen, Op.11:15). Ze zwoegen niet langer buiten de tempel, in een aardsgezind religieus "wereldje". Ze dienen niet alleen het volk in de voorhof. Ze zijn gemaakt tot priesters naar de ordening van Melchisedek én tot koningen der gerechtigheid. Ze hebben Jezus gevolgd tot binnen het voorhangsel (Heb.6:18-19). Dat is een proces van het natuurlijke, via het geestelijke tot in het hemelse.

Dat is toch niet te bevatten! Klopt! En juist daarom moet het worden geloofd. Nicodémus, leraar van Israël, begreep ook niet wat het Woord (=Jezus) en de Geest getuigden van het hemelse. Jezus zei, dat hij het moest aannemen, geloven (Joh.3:10-12). Doen we dat niet, dan blijven we "van beneden, van deze wereld" (Joh.8:23). Dan blijven we bezig met het in stand houden van "onze wereldjes". Ons denken blijft dan aardsgericht. We blijven het Woord interpreteren langs natuurlijke lijnen, net zoals in Jezus' dagen de schriftgeleerden dat deden. Want hoewel ze naarstig uitzagen naar "de Koning en Verlosser van Israël" (Jes.44:6a), herkenden ze Jezus als zodanig niet (vgl. Joh.12:13, Marc.15:32).

Jezus klom tijdens Zijn leven als Zoon des mensen op naar de hemelse troon (Joh.3:13). Hij was toen van boven (Joh.8:23). Dat deed Hij dus op aarde. En ook Zijn Koninkrijk is van boven (Joh.18:36). Het is aletheia, waarheid, geestelijke realiteit , voor ieder die geboren wordt uit God, uit Woord en Geest (Joh.1:17, 6:38, 8:23).

Jezus' wijsheid was méér dan die van Salomo (Mat.12:42), Zijn koningschap verhevener dan dat van David. Het was hemels. En van die orde zijn ook Zijn knechten (Joh.18:36). Ze zijn in de wereld, maar niet van de wereld. Ze zijn "heerscharen in de hemel" (Op.19:16). Ze hebben allen overwonnen gelijk Jezus heeft overwonnen.

Daarom belooft Hij hun Zijn hemels Koninkrijk, het koningschap van God met de kroon des levens in het nieuwe paradijs (Op.2:7, 10b, 3:11). Het is een koningschap in witte priesterkledij (Op.3:5, 21). Deze koningen zullen de heidenen (ethnos =natiën) hoeden vanuit het heilige der heiligen (Op.2:17, 26). "Ja", zegt Jezus, "wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel van Mijn Gods, Ik zal hem maken tot iemand met een geweldige draagkracht" (Op.3:11).

IN HET HEDEN VAN ELKE TIJD

Geloof, dat uitsluitend op de Heer Jezus van 2000 jaar geleden is gericht, is goed, maar is geestelijk wat onvolwassen. Velen leren Hem ook in de toekomst te verwachten en dat is beter. Maar de ure komt én is nu, dat we onze "hoofden omhoog moeten heffen, opdat de Koning der ere kan binnenkomen" (Ps.24:9-10). De tijd is gekomen om Hem als Koning te ontvangen. We mogen Hem leren zien (=kennen), zoals Hij is: de Koning, de levendmakende Geest, de Trooster (Gr. parakletos= de Helper), de Opstanding en het Leven (1Cor.15:45, Joh.11:25). Wie Hem zo kent, heeft deel aan de eerste opstanding. En wat is dát een voorrecht, om het beste te kennen: Jezus én de kracht van Zijn opstanding (Fil.3:10). Ja, "zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding (=de opstanding vanuit de levend-doden om ons heen, nu). Zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen" (Op.20:6).

Om het Koninkrijk Gods te zien en te ervaren moeten we dus worden vernieuwd in ons denken denken en uit Woord en Geest geboren worden (Mat.4:17, Joh.3:3-5). Het zijn beide processen. De vernieuwing van ons denken is een voortdurend leerproces, waarin we al het ware, echte, geestelijk reële, hemelse en blijvende van het Koninkrijk Gods leren zien (Col.3:1-2). In het geestelijke geboorteproces worden we gemaakt naar Gods beeld (2Cor.5:17, Gal.6:15).

De gedachte, dat wedergeboorte en dus het zien en het binnengaan van het Koninkrijk der hemelen een proces is, dat in het eeuwige nu voortduurt, werd vaak benadrukt door Oswald Chambers. Ter afsluiting iets, wat hij hierover schreef:

"Wedergeboorte is Gods werk, even geheimzinnig als de wind, even wonderlijk als God Zelf. We weten niet waar het begint; het gaat schuil in de diepten van ons innerlijk leven. Het 'van boven geboren zijn' is een onafgebroken, voortdurend en eeuwig begin. Het is een dagelijks open-zijn in denken en in spreken en in leven, een steeds verrast zijn over het leven met God, een wakker-zijn. Het eerste teken van inslapen, van het verlies van de verbinding met God, is: "Ik zou dit moeten doen, anders gebeurt het nooit". Zijn we dan nog wel open voor wat uit God komt, of gaan wij dan dingen doen? Uit Woord en Geest geboren worden betekent veel meer dan we gewoonlijk denken".

(Uit: "Geheel voor Hem", dagboeklezing 20 januari)

"Onze Vader in de hemel. Laat Uw Koninkrijk komen en Uw wil geschieden ook op de aarde ....". "Niet door kracht of door geweld, maar door Uw Geest ...." (Zach.4:6).
"Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon" (Op.3:21).