De rijke man en Lazarus

De opvatting dat Hades een plaats van straf is komt grotendeels uit de Griekse mythologie voort. De enige rechtvaardiging die christelijke leraren hebben in hun overname van die theorie van straf komt uit de gelijkenis van Lazarus en de rijke man (Luk. 16:19-31). Om deze theorie kloppend te krijgen maken dergelijke leraren deze gelijkenis tot een letterlijke gebeurtenis, in plaats van het te bezien binnen de context van andere gelijkenissen van Jezus over het Koninkrijk. Jezus vertelde vele gelijkenissen om te illustreren hoe het Koninkrijk van God van de Joden afgepakt zou worden en aan een ander gegeven zou worden (Mat. 21:43).

In deze gelijkenis ging de rijke man gekleed in purper en zeer fijn linnen, gelijk de tempelpriesters die over het volk heersten. De rijke man kan dus geïdentificeerd worden met de regeerders over de Judese natie. Een ander teken van identificatie voor de rijke man was het gegeven dat hij vijf broers had (Luk. 16:28). De aardsvader Juda had vijf broers, zie Gen. 29 en 30. Dit waren Ruben, Simeon, Levi, Issaschar en Zebulon. De rijke man vierde elke dag feest (op het Woord).

Lazarus vertegenwoordigt aan de andere kant ten eerste het verloren huis van Israël, dat, zoals dat in die tijd werd gezegd, “voor zijn poort neergelegd [ballo, geworpen] werd”. Het Griekse woord ballo wordt in het Nieuwe Testament doorgaans met “geworpen” vertaald. Zo zien wij bijvoorbeeld in Mat. 3:10 dat een boom die geen vruchten voortbrengt, in het vuur “geworpen” wordt. In Mat. 7:6 wordt ons gezegd geen parels voor de zwijnen te “werpen”. Deze uitdrukking beeldt niet uit dat iemand liefdevol en zorgzaam parels voor de zwijnen neerlegt. Zo beeldt ook de gelijkenis niet uit dat Lazarus zorgvuldig voor de poort van de rijke man werd gelegd. Het beschrijft Lazarus als iemand die daar “neergeworpen” is.

Lazarus stelt het huis van Israël voor, dat van 745-721 v.Chr. neergeslagen en uit het land geworpen werd. In 2 Koningen 17:20 lezen we hierover,

Toen verwierp de HEERE het hele nageslacht van Israël. Hij vernederde hen en gaf hen in de hand van plunderaars, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had.

Lazarus stelt dus het huis van Israël voor, dat vele eeuwen voor de komst van Christus weg was geworpen. Hij was de bedelaar in de poort, die slechts enkele kruimels van de tafel van de rijke man kon krijgen, want in die tijd werden zij grotendeels onthouden van het Woord van God.

De gelijkenis vermeldt dat zowel Lazarus als de rijke man sterft. Omdat deze mannen Israël en Juda vertegenwoordigen toont de gelijkenis het uiteindelijke lot van de beide naties nadat deze naties verwoest werden. Het huis van Israël zou net zoals Lazarus tot de schoot van Abraham hersteld worden (de belofte van God, het Nieuwe Verbond). Het merendeel van het huis van Juda, die Jezus verwierpen, zouden een tijd van “smart” ingaan, hetgeen zijzelf continu bevestigen.

De rijke man wilde dat iemand naar zijn nog levende broers zou gaan om hen te waarschuwen. Maar we lezen echter in Luk. 16:31,

Maar Abraham zei tegen hem: Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zich ook niet laten overtuigen, als iemand uit de doden zou opstaan.

Op een andere plaats in de Schrift, in Johannes 5:46-47 zei Jezus het volgende tegen de ongelovige Joden die tegen Hem opstonden,

Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?

En dit voorval deed zich ook voor. Toen Jezus uit de dood was opgestaan kenden de tempelpriesters de waarheid, maar geloofden zij deze niet. Zij waren in feite verantwoordelijk voor de verblinding bij de rest van de Judeeërs, namelijk zij die in Christus hadden geloofd als hun leiders hen niet bedrogen hadden. Mat 28:11-15 zegt,

Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was. 12 En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen gezamenlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven, 13 en zij zeiden: Zeg: Zijn discipelen zijn 's nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. 14 En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent. 15 Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag.

De gelijkenis van de rijke man en Lazarus is slechts een van de vele gelijkenissen over het koninkrijk die in essentie hetzelfde zeggen, echter wel op andere manieren. Een complete studie over de gelijkenissen van Jezus is binnen deze korte studie niet haalbaar, maar het is aan te bevelen om ook de andere gelijkenissen te lezen die leiden tot de climax van de gelijkenis van de rijke man en Lazarus. Deze bieden ons een context waarbij wij verzekerd kunnen zijn van onze interpretatie.

De gelijkenis van het verloren schaap

De gelijkenissen die leiden tot de gelijkenis van de rijke man en Lazarus beginnen in wezen in Lukas 15:3-7. Het is de gelijkenis van het verloren schaap, het huis van Israël.

En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zei: 4 Welk mens onder u die honderd schapen heeft en er één van verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt? 5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouders. 6 En als hij thuiskomt, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was. 7 Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben.

Ondanks dat Jezus het in het bijzonder op het individu toespitst, is het motief zelf afkomstig van een nationale situatie van het verloren schaap van het huis van Israël. Daarom is die gelijkenis ook zeker in dat opzicht toepasbaar. Ezechiël was een tijdgenoot van Jeremia, zij profeteerden echter afzonderlijk van elkaar tot een ander volk. Jeremia verbleef in Juda en Jeruzalem en richtte zijn profetieën hoofdzakelijk tot hen. Ezechiël werd echter als afgezant opgedragen om tot het huis van Israël te gaan, tot de ballingen van Tel-Abib, die bij de rivier de Kebar woonden (Ezechiël 3:15). Dit was de plek waar enkele ballingen van Israël leefden. In 2 Koningen 17:6 lezen we,

In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assyrië Samaria in en voerde Israël weg naar Assyrië. Hij liet hen wonen in Halah en in Habor [hetzelfde als Kebar], aan de rivier Gozan en in de steden van Medië.

In Ezechiël 34 profeteerde de profeet tegen de “herders van Israël”, ofwel de priesters en de oversten, die zich wel met het wol van de schapen kleedden, maar hen niet weidden. Een deel van het oordeel kwam over hen omdat zij “het verlorene niet zochten” (34:4).

In Deut. 22:1-2 zegt de goddelijke wet,

U mag niet het rund of het schaap van uw broeder zien als ze afgedwaald zijn, en u vervolgens aan uw plicht onttrekken. U moet ze beslist naar uw broeder terugbrengen. 2 En als uw broeder niet dicht bij u woont, of als u hem niet kent, dan moet u het binnen in uw huis brengen, zodat het bij u is totdat uw broeder het zoekt en u het hem terug kunt geven.

Verloren schapen vielen onder de verantwoording van alle herders. Herders mochten verloren schapen niet negeren. Als we dit toepassen op het verloren schaap van het huis van Israël, dan is het altijd de verantwoording van de Herders geweest om de verloren schapen van God te vinden. Zo staat geschreven in de goddelijke wet. Toch schepten de meesten er genoegen in om de andere kant op te kijken. Verder zegt Ezechiël in 34:6,

Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel. Over heel het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid. 11… Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan. 12 Zoals een herder op zoek gaat naar zijn kudde op de dag dat hij te midden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik op zoek gaan naar Mijn schapen. Ik zal ze redden uit alle plaatsen waarheen ze verspreid zijn op de dag van donkere wolken.

Dit is het bronmateriaal van Jezus’ gelijkenis over het verloren schaap. Hij kwam als de grote Herder (Heb. 13:20), de goede Herder (Joh. 10:11) en de Opperherder (1 Pet 5:4). Hij kwam om Zijn verloren schapen terug te vinden, maar in Zijn zoektocht nam Hij ook andere schapen mee die niet uit die schaapskooi kwamen. Dit is het onderwerp van andere gelijkenissen, zoals degene in Mattheüs 13:44.

In Hosea 2:19-20 zegt de profeet ons dat het gescheiden huis van Israël zich opnieuw met Christus zou verloven terwijl zij zich nog in de woestijn bevinden – ofwel, buiten het oude land. Ook dit is belangrijk om te begrijpen met het oog op het feit dat Lazarus tot de schoot van Abraham werd gedragen – d.i. hersteld worden tot het verbond met Abraham.

De verloren penning

De volgende gelijkenis die tot de rijke man en Lazarus leidt is de gelijkenis van de verloren penning in Lukas 15:8-10. Er wordt gezegd dat dit geen gewone penning was, maar een onderdeel van een huwelijksarmband die in die dagen veel voorkwam. Als dit klopt dan is er geen twijfel mogelijk dat het bronmateriaal van Jezus uit Exodus 19:5 kwam, waar God het volgende tegen Israël zei,

Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom [“bijzondere schat”, King James Version] zijn, want heel de aarde is van Mij.

De profeten spraken over Israël als Gods vrouw, in het bijzonder in de context van Zijn scheiding van haar in latere jaren (Jer. 3:8-14; Hosea 2:2). Dus wederom kwam Christus om de verloren penning te zoeken, hetgeen het verloren huis van Israël vertegenwoordigt.

De verloren zoon

De verloren zoon is de volgende gelijkenis die aan het einde van Lukas 15 opgetekend is. De verlorene was het huis van Israël (en wordt in Hosea 11:1 “Mijn zoon” genoemd), terwijl de andere broer met de misgunnende houding Juda was. Zolang het huis van Israël verloren is (in de ogen van hen die weigeren hen te zoeken), zijn de Joden meer dan gelukkig om een claim te leggen op het erfdeel van het geboorterecht. Maar de dag van Israëls terugkeer zal aanbreken.

Dit zal op meerdere niveaus gebeuren. Zij zullen “terugkeren” in de zin van als volk gevonden worden; en zij zullen “terugkeren” in de zin van bekering en terugkeren tot de HEERE. Laat ons, wanneer die dag aanbreekt, hen dit niet misgunnen zoals de oudere broer in de gelijkenis dit wel deed.

Tot slot

Dit alles is noodzakelijk om te zien dat de gelijkenis van de rijke man en Lazarus niet beschouwd moet worden als een letterlijk geschiedkundige optekening van een individu die naar Hades ging, maar deel uitmaakt van het doorlopende onderwijs dat Jezus door Zijn gelijkenissen van het Koninkrijk gaf. De tegenwerping dat het verhaal over Lazarus niet specifiek als gelijkenis wordt bestempeld is ongeldig, want Lukas 15 en 16 is een serie gelijkenissen, beginnende met Lukas 15:3, waar staat: “En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zei…” Vanaf dat punt worden de andere gelijkenissen niet specifiek meer benoemd als gelijkenissen. Maar wie van ons zegt nu dat het verhaal van de verloren zoon geen gelijkenis is, alleen maar omdat het niet als gelijkenis wordt benoemd? Houd daarbij in gedachten dat de hoofdstukindeling in de oorspronkelijk tekst niet bestond, maar later toegevoegd is.

Wij concluderen dus dat de gelijkenis van de rijke man en Lazarus bedoeld was om de staat van “kwelling” uit te drukken die de Joden in de 1900 jaar van verbanning na de verwoesting van Jeruzalem zouden meemaken. Deze gelijkenis dient er dus niet toe om te leren dat rijke mensen – of enige andere mensen – na de dood in Hades door een letterlijk vuur gekweld zullen worden. Wij hebben de tijd genomen om deze gelijkenis in meer detail uit te leggen, omdat het voor veel mensen een struikelblok is.