Printable version  Printable version
Beeldspraak
Commentaren
    De Tien Geboden
    Deut.- Toespraak 3
    Openbaring 1
    Psalmen
    Voedeselwetten
Getallensymboliek
Woordenlijst

De Tien Geboden

'Hoe God lief te hebben boven alles
en je naaste als jezelf
'

door Dr. Stephen E. Jones

www.Gods-Kingdom-Ministries.net

© Copyright The Lockman Foundation

1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995

Gebruikt met toestemming

Het is toegestaan om kopieën te maken en vrijuit te citeren

uit deze publicatie voor niet-commerciële doeleinden

© copyright 2013
All Rights Reserved

De bijbelteksten in deze uitgave

zijn ontleend aan de NBG-vertaling 1951

© Nederlands Bijbelgenootschap 1951.

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk 1 - Het eerste gebod: Eén God

Hoofdstuk 2 - Het tweede gebod: Afgoderij

Hoofdstuk 3 - Het derde gebod: Heiligschennis

Hoofdstuk 4 - Het vierde gebod: De sabbatswet

Hoofdstuk 5 - Het vijfde gebod: Vader en moeder eren – Zoonschap en Huwelijk

Hoofdstuk 6 - Het zesde gebod: Doodslaan

Hoofdstuk 7 - Het zevende gebod: Echtbreuk en Echtscheiding

Hoofdstuk 8 - Het achtste gebod: Vergoeding en Herstel

Hoofdstuk 9 - Het negende gebod: God correct representeren

Hoofdstuk 10 - Het tiende gebod: Begeren

Inleiding

Paulus vertelt ons in 1Cor 13:13.

Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.

Hij vertelt ons ook in Rom 13:10,

De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet.

Men zou aan de tien geboden moeten denken als aan tien wetten die de denkwijze van deze God van Liefde samenvatten. De eerste vijf vertellen ons kortgezegd hoe we God moeten liefhebben, terwijl de laatste vijf ons kortgezegd vertellen hoe we onze naaste moeten liefhebben als onszelf.

De kortste van alle studies over de wet wordt vanzelfsprekend gevinden in Jezus' bewering over het grootste gebod, waaraan Hij een tweede vergelijkbaar gebod verbindt. Mat 22:35-40 zegt,

… en een van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken: 36 Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. 38 Dit is het grote en eerste gebod. 39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

Het grootste gebod wordt gevonden in Deu 6:5, terwijl het tweede gebod gevonden wordt in Lev 19:18. Tussen deze twee worden de tien geboden perfect samengevat. Iedere vraag over hoe deze twee grote geboden vervuld moeten worden, wordt als eerste gezien in vijf principes die aan ieder van deze tien geboden toegeschreven worden.

Onze kijk op de tien geboden is ook erg belangrijk. Wanneer we ze beschouwen door de ogen van het Oude Verbond, begrijpen we ze als bevelen. “Gij zult niet doden”; “Gij zult geen overspel plegen”; “Gij zult niet stelen”. Dit zijn godelijke bevelen waaraan de mensheid geacht wordt zich te houden.

Echter, wanneer we de tien geboden bekijken uit het perspectief van het Nieuwe Verbond, zien we ze als tien beloften. “Gij zult niet doden” is Gods belofte aan ons. “Gij zult geen overspel plegen” is nog een belofte. “Gij zult niet stelen” is nog weer een belofte. Met andere woorden, er komt een dag, zegt God, wanneer de Heilige Geest Christus in jou tot volledige geboorte zal hebben gebracht, zodat je niet meer zult doden, of zelfs niet meer je broeder zal haten. Eveneens zul je dan geen overspel meer plegen, zelfs niet meer met een lustvolle blik. Ook zul je nooit meer stelen. Je zult volmaakt zijn als Jezus Christus, die ook zonder zonde was (Heb 9:28).

De geboden worden omgevormd tot beloften, omdat de Geest van God in onze harten werkt om 'Christus in u' tot volle wasdom te brengen, zodat Hij in de wereld geboren en geopenbaard mag worden door ons. Onder het Oude Verbond (overeenkomst, of contract) werd de mens geboden om gehoorzaam te zijn; onder het Nieuwe Verbond heeft God de verantwoordelijkheid op Zichzelf gelegd om ons te veranderen naar Zijn beeld.

Het Oude Verbond faalde omdat het afhankelijk was van de gehoorzaamheid van mensen. Het Nieuwe Verbond kan niet falen omdat het afhankelijk is van Gods acties binnenin ons. En daarom, terwijl het Oude Verbond in Exo 19:5 zei “… indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart ...”, zegt het Nieuwe Verbond in Jer 31:33 “… Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven ...

Het Oude Verbond zegt “indien gij zult ...”, maar het Nieuwe Verbond belooft “Ik zal”. Om deze reden zijn de tien geboden van het Oude Verbond ook de tien beloften van het Nieuwe Verbond.

Om een beter begrip te krijgen van ieder gebod moet men de rest van de wetten, voorschriften en oordelen bestuderen. Het is ook noodzakelijk om geleid te worden door de Heilige Geest die alleen de nodige openbaring kan geven om de volle denkwijze van God te kunnen begrijpen.

Hoofdstuk 1 – Het eerste gebod

Mozes schreef de tien geboden op stenen tafelen en daarna opnieuw in zijn boek Exodus. Jaren later herhaalde hij ze tot Israël in een serie toespraken, die samengevoegd zijn in het boek dat Deuteronomium genoemd wordt. Deu 5:5-7 zegt,

… en Hij zeide: 6 Ik ben de Here [Yahweh], uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. 7 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

Vers 6 identificeert Yahweh als de enige ware bron van elke legitieme wet. Hij is de God die Israël uit Egypte had gebracht. Als de wetten van enig andere god of mens de wet van Yahweh tegenspreken of verkeerd uitleggen, dan worden de rechten van God of die van mensen overtreden, en wordt onrecht verankerd onder de naties.

Gods rechten als de Verlosser

Vers 6 geeft ons de wettige reden waarom God het goddelijke recht heeft om de natie te regeren en om Israëls nationale maatstaf van gerechtigheid vast te stellen. Hij verloste Zijn eerstgeboren zoon die in slavernij in Egypte was. Later in Deu 7:8 zei Mozes, “… de Here u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het diensthuis ...

De wetten op verlossing maken duidelijk dat een verloste slaaf zijn verlosser, die hem gekocht heeft, moet dienen. Lev 25:40 zegt,

Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden.

Zodoende was Israël gebonden om de God te dienen die hen uit slavernij had verlost. Lev 25:42 geeft de reden hiervoor,

Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid ...

De wetten op verlossing bepalen Gods recht om Israël te regeren en om die gehoorzaamheid te verwachten, die ieder mens mag verwachten van zijn dienstknecht. God heeft Zijn goddelijke recht om Israël te regeren volgens de wetten op verlossing doen gelden, maar vanzelfsprekend had God, hieraan voorafgaand, gebaseerd op Zijn scheppingsrechten al het recht om alle mensen te regeren. God bezit wat Hij heeft gemaakt. Hoe dan ook, het eerste gebod is vandaag de dag nog net zo relevant als in de dagen van Mozes.

De Nieuwtestamentische kerk werd uit het Judaïsme gehaald – een ander slavenhuis. God verloste deze kerk en heeft zodoende hetzelfde recht om gehoorzaamd te worden. Wanneer de doop met vuur doordringt in de harten van de gelovigen, leren ze gehoorzaamheid totdat ze hierdoor stap voor stap aankomen op de plaats waar de wet in z'n geheel op hun harten geschreven is. Dat betekent dat ze in volledige overeenstemming met God zijn gekomen. Dan zijn ze niet langer dienstknechten, maar vrije zonen.

Dan zullen ze niet langer God dienen uit gehoorzaamheid, maar zich schikken door overeenstemming met Zijn wil, omdat het dan deel van hun natuur is geworden. Het is Gods doel om ons tot die geestelijke volwassenheid te brengen, waar God niet langer ons hoeft te bevelen dingen te doen die tegen onze menselijke natuur in gaan. Het herstel van alle dingen is bereikt wanneer er geen weerstand (vijandschap) tot Zijn wil bestaat (d.i. Zijn wet). Dan heeft God volledige verzoening in Zijn schepping bereikt.

Religieuze vrijheid

In het Koninkrijk van God bestaat er geen recht om andere goden te dienen of andere wetten te gehoorzamen (die de wet van Yahweh tegenspreken), zoals ze geïnterpreteerd en toegepast worden door Jezus Christus. Als iemand een inwoner van het Koninkrijk van God wil worden, moet hij of zij trouw zweren aan Jezus Christus met het begrip dat Zijn wetten gehoorzaamd moeten worden.

In essentie is het zo dat, om burgerschap van het Koninkrijk van God te verkrijgen, men een toewijding moet maken, zoals ook Ruth gedaan heeft toen ze in Ruth 1:16 zei, “Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.” Dit is de essentiele voorwaarde voor Koninkrijksburgerschap, en om dit burgerschap te behouden moet men zich schikken naar de wetten van het Koninkrijk. Overtreding van de wet zal worden geoordeeld en rechtgetrokken.

Binnen deze context hebben mensen gewetensvrijheid. Maar de mens kan het geweten niet gebruiken als een excuus om de wet te overtreden. Zulke wetbrekers zijn Koninkrijkscriminelen. Er kan maar één wet bestaan voor de hele natie en alle mensen zijn gelijkwaardig gebonden om gehoorzaam te zijn aan de wet van God. Mensen hebben het recht om fout te zijn in doctrinale zaken, zolang ze het eerste gebod niet overtreden.

Het Koninkrijk van God is nooit ingesteld onder de natiën, zelfs niet in de tijd van Mozes of Jozua. Geen enkele natie heeft ooit ten volle beantwoord aan de eisen van Gods wet. Israël onder Mozes kwam het dichtst bij het bereiken van de maatstaf van het Koninkrijk van God, maar zelfs die generatie was in een constante staat van rebellie, zoals hun geschiedenis laat zien. Het probleem is dat de vleselijke denkwijze van de mens in een onbewuste staat van oorlog is met de wet van God (Rom 7:23). Daarom, ondanks dat de wet van God volmaakt is (Psa 19:7), is de neiging van de gevallen mens om zijn eigen weg te zoeken en om te leven naar zijn eigen maatstaf voor het juiste gedrag.

Ondertussen is, zoals Jezus zei, het Koninkrijk van God in ons (Luk 17:21), want het wacht nog op de uiterlijke manifestatie ervan onder de natiën. God werkt in de harten van mensen door Zijn Geest, opdat ieder mag leven volgens de wetten van het Koninkrijk van God, naar die mate waartoe ze in staat zijn volgens hun eigen geestelijke groei.

In het verleden hebben mensen met beperkt succes geprobeerd om bijbelse wetten ten grondslag te leggen aan hun maatschappij. Vroegere Amerikaanse wetten bevatten vaak bijbelse referenties, net als de wetten van koning Alfred de Grote, die in de laat achtste eeuw over Engeland regeerde. Maar om een natie volgens zulke wetten te kunnen besturen, moet het volk deze wetten kennen en ermee instemmen. Het probleem is altijd geweest dat rebellie zich in het hart van de mens bevindt. Deze rebellie verleidt de mens om deze wetten te overtreden ten gunste van zichzelf of om zijn eigen vleselijke verlangens te vervullen.

De kern van het probleem is, sinds Adam, de vleselijke neiging van de mens om zichzelf als god te zien. Hij denkt dat hij het recht heeft om zijn eigen wetten te maken en daarmee te veronderstellen dat hij wijzer is dan God.

Een ander probleem is dat, wanneer een natie gevormd wordt, het altijd veel niet-gelovigen omvat. Zelfs wanneer het lukt om een grote menigte ware gelovigen te verzamelen, ieder met een verlangen om Koning Jezus en Zijn wetten te volgen, krijgen ze vast en zeker vele kinderen die in opstand komen en die het er niet mee eens zijn dat God het recht heeft om gehoorzaamd te willen worden. Zelfs Israël, terwijl ze alle wonderen van God in de woestijn met eigen ogen hadden gezien, liep tegen dit probleem aan. We lezen in Richteren 2:10-12 (Judg 2:10-12),

Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israel gedaan had. 11 Toen deden de Israelieten wat kwaad is in de ogen des Heren en gingen de Baals dienen. 12 Zij verlieten de Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna ...

Als Israël al niet in staat was geweest om het Koninkrijk van God te vestigen – hoewel zij bevrijd waren met grote wonderen onder leiding van Mozes en Jozua – hoe zou enig andere natie het beter kunnen doen? En inderdaad, geen enkele andere natie heeft het beter gedaan. Zodoende zet de apostel Paulus een pessimistisch beeld neer van de vleselijke mens in de eerste hoofdstukken van de brief aan de Romeinen.

Desaltniettemin moedigt Christus ons aan, ondanks onze zwakheid en onze natuurlijk neiging tot rebellie, om de principes van het Koninkrijk in ons hart te houden. Wij moeten deze zaken leren, en als we geleid worden door de Geest, worden de wetten van God op ons hart geschreven.

Zij die getrouw zijn, hoewel zij slechts een overblijfsel zijn, worden uit elke generatie getrokken, tot die dag van de eerste opstanding wanneer ze het Koninkrijk zullen ontvangen als hun erfenis. Dan zullen zij met Christus regeren (Ope 20:4-6 – Rev 20:4-6). Als deel van Zijn regering zullen ze gebruikt worden om anderen te trainen in de wegen van het Koninkrijk.

Het Koninkrijk van God zal dan oprijzen uit de harten van het overwinnende overblijfsel en overgebracht worden op de gemeenschap. God zal een volmaakte regering vestigen met onsterfelijke bestuurders en volmaakte wetten, ook al zal de overgrote meerderheid van burgers nog onvolmaakt zijn en sterfelijk. In eerste instantie zullen enkele natiën het voorbeeld zijn voor de rest van de wereld, enige tijd later zullen vele natiën afgezanten sturen om Gods wegen te leren, zodat ze het kunnen dupliceren in hun eigen land. Jes 2:3 (Isa 2:3) zegt,

… en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.

Deze natiën zullen de denkwijze van God kunnen leren door deze onsterfelijke, onbedorven leiders. Zij zullen weten hoe ze de wet op de manier van Jezus moeten interpreteren. Alle overige leerstellige onenigheden zullen naar verloop van tijd vanzelf opgelost worden.

Dan 2:35 profeteert over het Koninkrijk van God in het beeld van een Steen die tot een 'gebergte' (Concordante Vertaling) zal groeien tot het de hele aarde vult. Een berg is een koninkrijk en dus is een gebergte een serie van koninkrijken. In dit geval profeteert Daniël dat het Koninkrijk van God zal toenemen tot het alle natiën omsluit en de hele aarde vult.

Welke God is Koning van de aarde?

Per definitie kan zo'n koninkrijk niet geregeerd worden door vele goden, maar alleen door de ene God van de hemel, waarvan wij geloven dat het dezelfde God is als die Israël uit Egypte heeft gebracht in de dagen van Mozes. Deze God, geïdentificeerd als Yahweh in Exo 6:2, kwam later naar de aarde als een mens genaamd Jezus Christus (Yeshua), zoals dit geprofeteerd was in Exo 15:2,

De Here [Yahweh] is mijn kracht en mijn psalm, Hij is mij tot heil [Yeshua] geweest [geworden]. Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik, de God mijns vaders, Hem prijs ik.

De profeet Jesaja refereert hieraan in Jesaja 12:1-3 (Isa 12:1-3), en voegt eraan toe dat we met vreugde water zullen scheppen “uit de bronnen van Yeshua. Jezus citeerde dit in Joh 7:38 en paste dit toe op Zichzelf. Zelfs toen Jezus nog een baby was, begreep Simeon dat de naam van de Messias Yeshua zou zijn, want hij las de profetieën over 'heil' (yeshua) en wist dat de Schriften deze naam aan de Messias hadden gegeven. Zodoende zei hij in Luk 2:29-30, toen hij eindelijk Jezus zag in de tempel en hoorde dat hij de naam Yeshua had,

Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil [Yeshua] gezien.

Jezus maakte zelf vaak gebruik van de betekenis van Zijn naam. Hij vertelde de Samaritaanse vrouw bij de bron in Joh 4:22, “Yeshua is van de Judeeërs.” Nadat Jezus Zichzelf had uitgenodigd in het huis van Zaccheüs, bekeerde de belastinginner zich van zijn diefstal en Jezus zei in Luk 19:9, “Heden is redding [Yeshua] tot dit huis gekomen.” In ieder instantie gebuikte Jezus Zijn eigen naam met een dubbele betekenis om zowel Zichzelf te identificeren als Zijn missie tot redding/heil.

Als we dit verband tussen Jezus en het concept van heil en redding begrijpen, zien we dat de Schriften door het hele Oude Testament heen duizenden keren profeteren over Jezus. Dit omvat Exodus 15:2 en Jesaja 12:1-3 (Isa 12:1-3) waar staat dat Yahweh Yeshua zou worden bij Zijn vleeswording in het stadje Bethlehem.

Het punt is dat het eerste gebod Yahweh identificeert als de Enige God, wiens wet gehoorzaamd moet worden in het Koninkrijk van God en dat Yahweh aan ons geopenbaard is in de persoon van Yeshua, die wij kennen als Jezus Christus.

De wet op het slachtoffer

Alle slachtofferwetten wijzen naar Jezus, Die alleen het ware en laatste Offer voor zonde was. Deze wetten zijn zodoende allemaal gebaseerd op het eerste gebod. Het feit dat we onder het Nieuwe Verbond een beter Offer hebben, welke niet dagelijks herhaald hoeft te worden, betekent niet dat deze wetten weggedaan zijn. De wet is nog steeds toepasbaar, maar met een beter Offer.

Iedere keer dat iemand uitdrukking geeft aan zijn geloof in Jezus Christus, vervult die persoon de wet op het slachtoffer. Eigenlijk, als zijn geloof slechts in Jezus is als een profeet of leraar, zal zijn geloof niet resulteren in rechtvaardiging. Een ware gelovige in Christus zijn betekent hem te erkennen als het ware Lam van God, het laatse Offer waardoor de straf op zonde is betaald.

Landwetten

De meest basale landwet in de Schriften is ook gebaseerd op het eerste gebod, want het erkent God als de Schepper en zodoende de Eigenaar van alles wat Hij schiep. Lev 25:23 zegt,

En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij.

Gods eigendomsrecht van al het land is de basis van de wetten volgens welke we het Koninkrijk van God beërven. Dit patroon is gevestigd toen Jozua eerst het land verdeelde volgens stammen (of staten) en dan volgens families. Er was geen indidvidueel landbezit, noch bezat enige familie het land dat ze geërfd hadden. God bezat al het land en de mensen waren 'vreemdelingen en bijwoners' bij Hem.

Landbezit was dus een privilege onder God. Omdat niemand, zelfs geen koning, iemands landbezit mocht afnemen, werd gezegd dat mensen het recht hadden land te bezitten, maar zulke rechten waren relatief voor mensen, maar niet voor God.

Vanwege deze wet heeft God het recht om mensen uit Zijn land te verstoten wanneer ze Zijn eigendomsrechten weigeren te erkennen. Toen het volk Juda in dit opzicht faalde informeerde de profeet Jeremia de mensen over het goddelijke oordeel in Jer 27:5-6,

Ik heb de aarde, de mens en het gedierte, dat op het oppervlak der aarde is, door mijn grote kracht en mijn uitgestrekte arm gemaakt, en Ik geef ze aan wie het Mij goeddunkt. 6 Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnessar, de koning van Babel, mijn dienaar, gegeven; ja, zelfs het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem dienstbaar te zijn ...

Hier beoefent God Zijn eigendomsrecht op grond van dat Hij de aarde, en al wat er op is, had geschapen. Toen de mannen van Juda weigerden om Gods recht op het besturen van de natie te erkennen, stond God in Zijn recht om hen te verwijderen uit het land op grond van het eerste gebod.

Amerika's onafhankelijkheidsverklaring van 1776 erkende God als de Schepper en schreef Hem alle mensenrechten toe. Ze verklaarden 'dat alle mensen begiftigd zijn door hun Schepper met bepaalde onvervreemdbare rechten, waaronder leven, vrijheid en het nastreven van geluk.' Het nastreven van geluk werd later door het Hooggerechtshof gedefinieerd als iemand recht op werk zonder dat dit werk belast werd. Op God-gegeven rechten kon geen belasting geheven worden; alleen privileges die door de overheid toegekend of erkend worden, konden worden belast.

Toen grondwettige regering eindigde en in 1933 vervangen werd door de wereldse democtratie begon men God te verwijderen van elk bestuursgebied, in overtreding op het eerste gebod. Op een bepaald moment zullen Koninkrijksgezinde gelovigen moeten weten hoe het eerste gebod weer teruggebracht kan worden in ons bestuur, waardoor God weer erkend wordt als Eigenaar en Bestuurder van alles wat Hij heeft geschapen.

De wetten op tienden en offergaven

Het bijbelse belastingsysteem, wat we verderop in meer detail zullen behandelen, is ook gebaseerd op het eerste gebod. Tienden zijn de bijbelse belasting die God iets teruggeven van Zijn oorspronkelijke investering. De mens mag 90% van de productie van het land houden als beloning voor zijn inspanningen en de overige 10% is voor Gods werk, toen Hij de grond, regen, lucht maakte, en alle andere dingen die wij mogen gebruiken om rijkdom te creëren en om in ons onderhoud te voorzien.

God heeft vanzelfsprekend onze tiende niet nodig voor Zijn eigen welzijn en comfort, en daarom heeft Hij het toegewezen tot ondersteuning van Zijn Koninkrijksbestuur. Echter, de Schrift laat zien hoe de Israëlieten andere goden gingen aanbidden en hen hun tienden en offergaven gaven. God plaatste hen daarop in gevangenschap onder de heerschappij van die andere goden, zodat ze zouden gaan zien dat het juk van de ware God licht is vergeleken met de grote last onder de valse goden.

God plaatste ook Amerika een eeuw geleden onder het geheimenis Babylon, en onder deze gevangenschap kwam de toenemende inkomstenbelasting welke Karl Marx had bepleit. De hoge belastingen die geëist worden door de wereldse socialistische regeringen zal niet eerder worden beëindigd dan dat het volk de terugkeer van Jezus Christus zal eisen als enige Koning over Amerika.

Een regering van overwinnaars

Duizenden jaren lang hebben regering nagelaten om het eerste gebod te erkennen. Toch heeft God Zichzelf ook geopenbaard aan ieder van deze aan Daniël geopenbaarde zogenoemde 'beest-regeringen'. De koning van Babylon werd weggestuurd om gras te eten totdat hij de soevereiniteit van God erkende (Daniël 4). De koning van Medo-Perzië werd evenzo geleid tot het uitvaardigen van een onherroepbaar decreet waarin de God van Daniël uitgeroepen werd als de ware God van zijn koninrkijk (Dan 6:25-27).

Toch hebben menselijke regeringen uiteindelijke allemaal gefaald om Gods soevereine rechten over de natiën tot het eind te blijven erkennen. Daarom zijn ze allemaal op een bepaald moment gevallen voor weer andere natiën, die van God dezelfde kans kregen om goddelijke autoriteit over de aarde uit te oefenen. Hoewel ze in het verleden allemaal hebben gefaald, heeft God in elke generatie een overwinnend overblijfsel getraind om de natiën te besturen als deel van Zijn lichaam. De overwinnaars hebben geleefd en zijn gestorven zonder deze erfenis te ontvangen, maar de tijd nadert dat God klaar is met het trainen van de laatste overwinnaar. Dán zal er een opstanding van de doden plaatsvinden, waarbij alle overwinnaars van de voorbijgegane eeuwen op aarde samenkomen om hun rechtmatige posities in te nemen onder het hoofdschap van Jezus Christus.

Deze overwinnaars zullen het eerste gebod steunen en zullen een permanente regering van God vormen op aarde, want ze zullen onsterfelijk en onbedorven zijn (1Cor 15:22). Als deze rechtvaardige regering eenmaal ingesteld is, zullen de natiën die trouw zweren aan Jezus Christus en Zijn wet, een voorspoed ervaren zoals nooit tevoren op aarde gezien is. Hun voorspoed zal zelfs uitstijgen boven dat van Salomo's koninkrijk.

Vele natiën zullen dan komen om Zijn wegen te leren (Jes 2:2-4 – Isa 2:2-4), want ze zullen met eigen ogen de reden van deze voorspoed, blijdschap en vrede willen zien. Om die reden zal het Koninkrijk van God groeien wanneer het de ene natie na de andere omsluit, totdat het de hele aarde vult (Dan 2:35).

Niet alle gelovigen zullen onder de overwinnaars gevonden worden. Alle ware gelovigen zullen burgers zijn van het Koninkrijk, maar de bestuurders zullen allemaal overwinnaars zijn. Het model hiervoor wordt gevonden in Israël, waar het merendeel van het volk bestond uit burgers, terwijl alleen de Levieten het volk bestuurden als rechters en overheidsdienaren. De Levieten hadden geen landserfenis, want hun erfenis was God Zelf, zoals we kunnen lezen in Num 18:20-21,

En de Here zeide tot Aaron: In hun land zult gij geen erfdeel hebben en een stuk land zal u onder hen niet ten deel vallen; Ik ben uw deel en uw erfdeel onder de Israelieten. 21 Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun alle tienden in Israel als erfdeel, een vergoeding voor de dienst die zij verrichten, de dienst van de tent der samenkomst.

Gods regering wordt bestuurd door de Koning-Priester Jezus Christus, die naar de orde van Melchizedek is. De priesters onder Hem zijn daarom niet langer alleen uit de stam van Levi (zoals onder het Levitische priesterschap), maar worden uit alle talen en natën genomen (Ope 5:9-10 – Rev 5:9-10). Dit zijn degenen die op de aarde zullen regeren, want hun erfenis is in Christus.

Hoofdstuk 2 – Het tweede gebod

Als het eerste gebod Gods recht bepaalt om te heersen en om gehoorzaamd te worden, dan opent het tweede onze oren om Zijn woord te horen zonder bemoeienis van de afgoden van het hart. Deu 5:8-10 zegt,

Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

Vers 8 laat ons zien hoe we moeten interpreteren wat Paulus schreef in Filippenzen 2:10 (Phil 2:10),

... opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn.

De term 'onder de aarde' was een Hebreeuws idioom (idioom = eigenaardigheden van een taal) waarmee de zee bedoeld werd. Dit werd ook 'de diepte' genoemd, of 'de afgrond' (Gen 8:2; Job 41:31). Met andere woorden Paulus sprak over mensen die hun knie buigen, ook al waren ze verloren op zee. Mozes zegt geen beeld te maken van God dat gebaseerd is op enig schepsel in de hemel, op aarde of in de zee.

Goddelijke bezoeking

Deu 5:9 vertelt ons dat God “een jaloers God” is, “die de ongerechtigheden van de vaderen bezoekt aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten.” Dit wordt herhaald in Exo 20:5; Exo 34:7 en Num 14:18. Wat betekent om te BEZOEKEN?

In mijn boek 'De bijbelse Betekenis van Getallen', merkte ik op dat het nummer 9 het nummer van bezoeking is. Ik legde dit woord daar als volgt uit:

'Dit is een Hebraïsme welke God uitbeeldt als een Onderzoeker die een persoon, stad of natie 'bezoekt' om de harten bloot te leggen, bewijsmateriaal te verzamelen en als het ware uit eerste hand te 'zien' wat de waarheid achter een zaak is. Het lijkt sterk op een goddelijke rechtszaak waar het bewijs getoond wordt aan de rechter om dat te beoordelen.'

Daarna citeerde ik Luk 19:43-44, waarin Jezus weeklaagde over Jeruzalem, “omdat gij de tijd van uw bezoeking niet herkend hebt.” Jeruzalems tijd van bezoeking bestreek de eenjarige bediening van Johannes de Doper en nog eens de drie jaar van Jezus' bediening, waarin ze zochten naar 'vrucht' (Luk 3:9; Luk 13:6-9). Er zijn negen gaven en negen vruchten van de Geest. Juda's tijd van bezoeking was als een goddelijk onderzoek om de waarheid naar boven te halen en om te zien of de natie vrucht had voortgebracht.

Het onderzoek begon met Johannes de Doper, die op 30-jarige leeftijd, in het 15de jaar van Tiberius Caesar, begon te preken (Luk 3:1). Tiberius besteeg de troon toen zijn vader Augustus stierf op 19 augustus van het jaar 14 A.D. Zijn 15de jaar liep van augustus 28 A.D. tot augustus 29 A.D. en Johannes' bediening begon in de lente van het jaar 29 A.D.

Een jaar later, op het Pascha van het jaar 30 A.D., werd Johannes geëxecuteerd door Herodes en zette Jezus de volgende drie jaren het onderzoek voort, op zoek naar vrucht, zoals Luk 13:7 ons vertelt, tot Zijn kruisiging op het Pascha van het jaar 33 A.D. Dit was zodoende een onderzoek, of 'bezoeking', dat precies 4 jaar heeft geduurd.

Natuurlijk droeg Juda geen vrucht, want het was een verdorde vijgeboom met een grote mate van hypocriete tentoonspreiding van bladeren (Mat 21:19). Om deze reden sprak Jezus het goddelijke oordeel uit over de natie, “Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid!

Later, in hetzelfde hoofdstuk, sprak Jezus een gelijkenis waarin hij de overpriesters en de oudsten van de tempel zichzelf liet oordelen. De gelijkenis ging over de wijngaard en zijn pachters die weigerden om God de vruchten te geven die Hij als Eigenaar eiste. In plaats daarvan sloegen en stenigden ze de profeten en ze doodden zelfs de Zoon. Mat 21:40-41 leest dan als volgt,

Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? 41 Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren.

Het oordeel kwam 40 jaar later, zoals Jezus had geprofeteerd. Zelfs toen de tijd van bezoeking geëindigd was in een uitspraak van oordeel tegen hen, gaf God hen nog een genadeperiode van veertig jaar om zich te bekeren dankzij de voorbede van Ezechiël in Eze 4:6.

De wet op jaloersheid

De wet op Gods jaloersheid stelt dat Hij de ongerechtigheid van de kinderen bezoekt aan het derde en vierde geslacht van hen die Hem HATEN. Jezus zei in Joh 15:23, “Wie Mij haat, haat ook mijn Vader.” Vers 25 citeert Psalm 69:4, zeggende, “Ze hebben Mij zonder reden gehaat.

Deze dingen zijn geschreven in de Evangeliën om te laten zien dat de wet in Deu 5:9 toepasbaar was op Juda en Jeruzalem, en dat het oordeel rechtvaardig was toen God de Romeinen gebruikte om de stad en zijn tempel te verwoesten (Mat 22:7).

We hebben nog een ander voorbeeld van hoe deze wet toegepast is in de profetische geschiedenis. Koning Joram van Juda was een slechte koning die in Jeruzalem regeerde. Hij trouwde Atalja, de dochter van koning Achab en Izebel van Israël. Izebel was zelf de dochter van Ethbaäl, de koning-priester van Tyrus, en zodoende was Atalja, de koningin van Juda, ook de kleindochter van Ethbaäl.

Koning Joram was dus beïnvloed door zijn Baäl-aanbiddende vrouw. Het verhaal van Joram wordt gevonden in 2 Koningen 8:17-18 (2 Kin 8:17-18),

Hij was tweeendertig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde acht jaar te Jeruzalem. 18 Hij wandelde in de weg van de koningen van Israel, zoals het huis van Achab deed, want hij had een dochter van Achab tot vrouw; hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren.

Ons wordt dan de reden verteld waarom God een officieel bezoek bracht aan Juda – een 'bezoeking' was van start gegaan welke zou voortduren tot in de vierde generatie.

2Ko 8:19 Maar de Here wilde Juda niet verderven ter wille van zijn knecht David, aan wie Hij immers had toegezegd hem te allen tijde een lamp voor zijn zonen te zullen geven.

God had David beloofd dat hij altijd een zoon op de troon zou hebben zitten. Deze belofte was onvoorwaardelijk. Echter vanwege de slechtheid van deze bepaalde generaties, ging God van start met een ander plan waarmee Hij oordeel kon brengen zonder Zijn belofte aan David te breken.

Klaarblijkelijk probeerden Joram en Atalja de tempel van Salomo om te toveren in een heiligdom van Baäl. We lezen hierover in 2 Kro 24:7,

Want de zonen van de goddeloze Atalja hebben in het huis Gods ingebroken en zelfs al de geheiligde voorwerpen van het huis des Heren voor de Baals gebruikt.

Koningen waren van Juda; priesters van Levi. De koningen van Juda mochten het huis van God niet betreden, met uitzondering van het Melchizedek priesterschap, welke een Koning-Priester orde was. David was een Melchizedek priester (Psalm 110:4). Om deze reden was het voor hem geoorloofd van de toonbroden te eten toen hij en zijn mannen honger hadden (1 Sam 21:6).

Blijkbaar probeerden Joram en Atalja een namaak Melchizedek priesterschap op te zetten in Jeruzalem door het patroon van hun grootvader Ethbaäl, de koning-priester van Tyrus, te kopiëren. Hij en zijn zonen matigden zichzelf het recht aan om de tempel binnen te gaan, alsof ze zowel priesters als koningen waren. Maar de Melchizedek-orde is niet gebaseerd op genealogie, zoals Heb 7:3 ons duidelijk maakt. Dus zelfs directe afstammelingen van David zijn niet per definitie gekwalificeerd, niet meer dan enig andere man of vrouw.

Legitieme Koning-Priesters van de Melchizedek-orde kwalificeren zich alleen via geestelijke afstamming van Jezus Christus, die de Hogepriester is van die orde (Heb 7:26).

Joram en zijn zonen waren overduidelijk niet gekwalificeerd als legitieme koning-priesters van de orde van Melchizedek. Daarom, hun poging om die positie in de tempel van Jeruzalem onrechtmatig in bezit te nemen, schreeuwde om een goddelijk onderzoek en uiteindelijk om een oordeel tegen hen tot in het vierde geslacht, zoals de wet voorschrijft.

Jorams zoon Achazja (2 Kon 8:25-26 – 2 Kin 8:25-26) regeerde slechts één jaar. Toen hij gedood werd door Jehu (2 Kon 9:24 – 2 Kin 9:24) besloot zijn moeder zelf de troon te bestijgen en daarom doodde ze al haar zonen (2 Kon 11:1 – 2 Kin 11:1). Joas echter, de jongste, nog slechts een kleuter, werd verborgen door de goede priesters in de tempel en ontkwam zo aan de afslachting.

Atalja regeerde zes jaar en werd toen omvergeworpen door de priesters, die Joas op zevenjarige leeftijd op de troon plaatsten. Atalja werd geëxecuteerd.

Joas regeerde 40 jaar (2 Kon 12:1 – 2 Kin 12:1). Hoewel hij een tamelijk goede koning was, verwijderde hij niet de afgodenaltaren van Baäl die door zijn vader en moeder waren opgericht. Toen hij stierf regeerde zijn zoon Amasja nog 29 jaar (2 Kon 14:1-2 – 2 Kin 14:1-2). Amasja was de vierde generatie vanaf Joram, door wie de goddelijke 'bezoeking' begonnen was.

Om die reden zien we dat God in het geslachtsregister van Mattheus Jorams zoon, kleinzoon en achterkleinzoon uitgewist heeft van de genealogie die leidt tot Christus. Mat 1:8 zegt, “Joram verwekte Uzzia.” In werkelijkheid verwekte Joram Achazja, die Joas verwekte, die Amasja verwekte, die Uzzia verwekte.

Deze koningen zijn weggestreept uit de bijbelse verslaglegging volgens het oordeel dat bereikt werd in de goddelijke rechtbank, nadat God Juda had bezocht tot in het derde en vierde geslacht. Het was een goddelijke wassing. Het bijbelse nummer voor wassing/reiniging is 76, zoals ik hoofdstuk 8 van mijn boek 'Geheimen van Tijd' heb laten zien. Het totaal aantal jaren dat deze drie koningen hebben geregeerd (inclusief koningin Atalja) was daarom precies 76 jaar.

Achazja regeerde 1 jaar

Atalja regeeerde 6 jaar

Joas regeerde 40 jaar

Amasja regeeerde 29 jaar

We hebben specifieke passende bijbelse voorbeelden in de geschiedenis van Israël gekregen, die laten zien wat het betekent, toen God Zijn wil openbaarde, dat Hij het onrecht van de vaderen zal 'bezoeken' tot in het derde en vierde geslacht.

Wie is het die liefheeft?

Deu 5:10 zegt,

... en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

Jezus citeerde dit in Joh 14:15, zeggende,

Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren.

En weer in Joh 14:21,

Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.

In deze verzen zegt Jezus dat de geboden Zijn geboden zijn. Met andere woorden, Hij is de vleeswording van de Ene die Zich geopenbaard heeft aan Mozes als Yahweh. Kennelijk gebruikte Jezus de term 'liefde' hier in een beperktere zin dan in Joh 3:16, “Alzo lief heeft God de wereld gehad...” De wereld als geheel heeft Yahweh-Jezus op dit moment niet lief en toch heeft God de wereld lief. Maar in Joh 14:21 hierboven spreekt Jezus over een meer gelimiteerde vorm van liefde uitdrukken, welke gegeven wordt aan hen die Zijn geboden bewaren.

Aan deze kleinere groep wordt de openbaring van Hemzelf gegeven en de openbaring van het woord, de wet, de profeten, de Psalmen en de evangeliën. We zien dit specifiek bij Johannes zelf, die in Joh 21:20 “de discipel welke Jezus liefhad” genoemd wordt. Zo'n bewering zou betekenisloos zijn als Hij alle mensen – of zelfs alle discipelen – evenveel liefhad. Dit geeft aan dat Hij Zijn hart meer aan Johannes openbaarde dan aan de andere discipelen. Met andere woorden, Johannes begreep de denkwijze van Christus beter dan de anderen, omdat Christus Zijn hart aan hem op een grotere manier openbaarde.

Dit dan is de belofte voor hen die 'Zijn geboden bewaren'. Maar het bewaren van Zijn geboden is meer dan Hem gehoorzamen. Het Hebreeuwse woord shema betekent beide, horen en gehoorzamen. Gehoorzaamheid is het resultaat van horen. Horen komt eerst. Horen is niet mogelijk los van dat Christus Zichzelf ontsluit (d.i. Zijn denken en Zijn hart). Wanneer Christus ziet dat horen de vrucht van gehoorzaamheid heeft voortgebracht, openbaart Hij Zijn hart.

Gesneden beelden

Het tweede gebod in Deu 5:8-9 zegt,

Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; ...

Het tweede gebod verbiedt het aanbidden van gesneden beelden. Het verbiedt echter niet het normale gebruik van beelden, plaatjes of afbeeldingen van natuurlijke dingen. In Numeri 21 zond God vurige slangen om oordeel te brengen over het volk. Toen ze zich bekeerden gaf God Mozes instructies om een gesneden beeld te maken van een slang, deze op een paal te plaatsen en zichtbaar vóór de mensen neer te zetten om naar op te kijken en daardoor genezing te vinden voor de effecten van hun zonde. We lezen in Num 21:8-9,

De Here dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven. 9 Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven.

Deze koperen slang profeteerde van Christus, die gekruisigd moest worden tot genezing voor de mens van hun zonde, zoals we lezen in Joh 3:14-15,

En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe.

Christus werd afgebeeld als een slang, niet omdat de slang iets goeds is (zoals men in sommige culturen gelooft), maar omdat Hij voor ons tot zonde gemaakt is (2 Cor 5:21). Door onze zonde op Hemzelf te nemen, werd Hij de 'slang' alsof Hij in die zin 'van de duivel' was, terwijl Hij op hetzelfde moment Zijn gerechtigheid overbracht op zondaren.

De vraag is waarom, in het licht van het tweede gebod, God Mozes vertelde om een gesneden beeld te maken van een slang? Kennelijk overtrad deze koperen slang niet het tweede gebod. Evenzó was het geen overtreding om het voorhangsel in het Allerheiligste met Cherubim te versieren (Exo 26:31).

Zelfs Salomo's tempel was versierd met gelijkenissen van aardse dingen, want we lezen in 1 Kon 6:29 (1 Kin 6:29),

En op al de muren van het huis rondom, die van de binnenste en van de buitenste zaal, bracht hij ingesneden beeldwerk aan: cherubs, palmen en open bloemknoppen.

De pilaren waren aan de top (de kapitelen) lelievormig en werden ook versierd met granaatappelen en vlechtwerk (1 Kon 7:18-19 – 1 Kin 7:18-19). De zee (wasbekken) werd op twaalf beelden van runderen geplaatst, per drie in verschillende richtingen wijzend (1 Kon 7:25 – 1 Kin 7:25). Er waren ook leeuwen en Cherubim om het wasbekken te verfraaien (1 Kon 7:29 – 1 Kin 7:29).

Geen van deze worden veroordeeld in de Schriften, ook al waren het overduidelijk gesneden beelden. Pas wanneer deze beelden veranderen in objecten van aanbidding zie je dat de profeten schuld constateren bij Israël. Op die manier werd de koperen slang een afgod en moest het vernietigd worden door koning Hizkia, volgens 2 Kon 18:4 – 2 Kin 18:4),

Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de Israelieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan.

Het goede dat onder Mozes gemaakt werd, werd op deze manier tot een afgod. We kunnen hieruit leren dat Gods doel met het tweede gebod niet was om kunstwerken te verbieden, maar veeleer om aanbidding ervan of misbruik te verhinderen.

Afgoden van het hart

Mensen hebben duizenden jaren lang, in overtreding van het tweede gebod, gesneden beelden aanbeden. Zulke afgoderij is niet gelimiteerd tot het gebruik van fysieke objecten. Feitelijk zijn de fysieke afgoden slechts een uiterlijke weergave van een dieper hartsprobleem met afgoderij.

God openbaarde dit op een dag aan de profeet Ezechiël toen enkele oudsten van Israël tot hem kwamen om te vragen naar een woord van God. God vertelde hem in Eze 14:3,

Mensenkind, deze mannen dragen hun afgoden in het hart en hebben vlak voor zich gesteld wat hun een struikelblok tot ongerechtigheid is; zou Ik Mij dan nog door hen laten raadplegen?

Met andere woorden, de oudsten van Israël wilden een woord van God, maar ze hadden al een woord ontvangen van de afgoden in hun hart. De vraag was of God zich druk moest maken om tot hen te spreken of niet, omdat ze hun conclusies al hadden getrokken. Als iemand goddelijke openbaring wil, moet men raadplegen met een open hart, zodat de vraag oprecht is. Als iemand eenvoudig wil dat God zijn eigen mening goedkeurt, zal hij net zoveel profeten raadplegen als nodig is om het antwoord te krijgen dat hij verlangt.

Zou God tot zulke mensen moeten spreken? Ja, God zegt…

Eze 14:4 … Ik, de Here, zal hem bij zijn komst van antwoord dienen met zijn vele afgoden, 5 opdat Ik het huis Israels in het hart grijp, dat zich met zijn afgoden in zijn geheel van Mij heeft afgewend.

Met andere woorden, God zal hen het antwoord geven dat ze zoeken, opdat ze zullen vallen samen met hun volgelingen.

Dit komt ook weer duidelijk terug in 1 Kon 22:12 (1 Kin 22:12), wanneer de profeten van de koning profeteren wat koning Achab van Israël wilde horen. Achab wilde oorlog voeren tegen Syrië en de profeten bevestigden allemaal het verlangen Achabs hart. Maar koning Jehosafat van Juda was er niet gerust op, omdat hij de woorden van deze profeten niet vertrouwde. Daarom vroeg hij om een woord van een onafhankelijke profeet, een die niet op zijn loonlijst stond en die zodoende niet Achab als afgod in zijn hart had.

De profeet Micha werd opgeroepen. Hij kwam en gaf hetzelfde woord dat de andere profeten hadden gegeven. Jehosafat onderscheidde dat dit niet een waar woord van God was, daarom bezwoer hij de profeet om hem de waarheid te zeggen. In de bijbelse wet betekende bezweren dat een persoon onder ede stond om de waarheid te spreken, de gehele waarheid en niets anders dan de waarheid.

1 Kon 22:17 (1 Kin 22:17) Daarop zeide hij: Ik zag geheel Israel op de bergen verstrooid als schapen, die geen herder hebben, en de Here zeide: dezen hebben geen heer, een ieder kere in vrede naar zijn huis.

Dus Micha zei onder ede dat God wilde dat ze naar huis zouden terugkeren en niet op zouden trekken tegen de koning van Syrië. Maar omdat Micha bezworen was om de waarheid te spreken moest hij de openbaring voortzetten tot hij de gehele waarheid van de zaak had weergegeven.

1 Kon 22:19-23 (1 Kin 22:19-23) Micha zeide: Daarom, hoor het woord des Heren. Ik zag de Here op zijn troon zitten, terwijl het ganse heer des hemels aan zijn rechterhand en aan zijn linkerhand stond. 20 En de Here zeide: wie zal Achab verleiden, zodat hij optrekt en sneuvelt te Ramot in Gilead? De een zeide dit en de ander dat. 21 Toen trad er een geest naar voren en stelde zich voor de Here en zeide: ik zal hem verleiden. De Here vroeg hem: waarmede? 22 Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het. 23 Nu dan, zie, de Here heeft een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u, en de Here heeft onheil over u besloten.

Dus de gehele waarheid van dit verhaal was dat koning Achab de Here had geraadpleegd met een afgod in zijn hart. D.w.z. hij eiste dat de profeten zijn eigen verlangen zouden bevestigen. En dat deden ze. Zelfs Micha voegde zich in eerste instantie bij hen, want God geeft ons het valse woord dat we verlangen, als we dit echt willen.

Pas toen Micha bezworen werd om de waarheid te spreken, vertelde hij hen de volle waarheid. Micha werd gevangen gezet totdat de koningen als overwinnaars teruggekeerd zouden zijn van de strijd. Maar koning Achab werd gedood en de profeet werd vrijgelaten.

Het tweede gebod in zodoende zeer belangrijk voor iedereen die de Here wenst te raadplegen en een woord te ontvangen dat waar is. Iedereen kan een woord van God ontvangen, want we hebben allemaal de bekwaamheid om Gods stille, kleine stem in ons hart te horen. Het werkelijke punt is of we horen met afgoden in ons hart, want als we het tweede gebod overtreden, zullen we een woord van God ontvangen welke een afspiegeling is van die afgod, en niet van het hart van God.

Het probleem van een afgod is dat het een door mensen gemaakte god is. Elk woord dat we ontvangen van een afgod van het hart is niet meer dan een door mensen gevormde openbaring, als een reflectie van onze eigen mening, begrip of verlangen. Iedere profeet die onderworpen is aan mensen, misschien een salaris ontvangt van een kerk, verkeert in een bepaald gevaar om een afgod in zijn hart te vormen. De test komt onvermijdelijk wanneer de profeet een woord ontvangt dat de pastor of het bestuur niet wil horen. De profeet moet dan beslissen om trouw te zijn aan God of trouw te zijn aan mensen. Zijn besluit zal bepalen of hij een profeet van de Heer is of een kerkprofeet.

Afrekenen met afgoderij van het hart is geen gemakkelijke zaak. Het kan in feite de urgentste kwestie zijn die iemand kan tegenkomen. Het overwinnen van afgoderij van het hart is waarschijnlijk de enige factor die bepaalt of we onze roepingen effectief kunnen vervullen of niet. Naast Christus erkennen als Koning (het eerste gebod), is het tweede gebod waarschijnlijk de belangrijkste voor onze geestelijke groei.

Het is nu niet meer moeilijk om te zien hoe het tweede gebod ons allemaal toont hoe we God kunnen liefhebben met ons hele hart.

Hoofdstuk 3 – Het derde gebod

Het derde gebod vestigt het pad van volmaakte gerechtigheid in het Koninkrijk. Het is de fundamentele wet die het hele rechtssysteem omvat. Deu 5:11 zegt,

Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt [schendt].

Christenen hebben dit voornamelijk toegepast op vloeken, zweren met het gebruik van Zijn naam, of een verbastering ervan. Dat is zeker een lomp deel van het westers taalgebruik en cultuur. Het is echter niet de belangrijkste kracht achter dit gebod. Ook adresseert dit gebod niet in directe zin vulgair of obsceen taalgebruik (zoals zovelen 'zweren' definiëren).

Deze wet is in werkelijkheid de sleutel tot succes voor het gehele juridische systeem voor iedere natie die de wetten van het Koninkrijk wil implementeren. Het toont ons Gods manier om gerechtigheid te verkrijgen, niet slechts voor enkelingen, niet slechts gedeeltelijk en niet slechts voor een bepaalde tijd, maar in elk geschil dat ooit in een rechtszaak naar voren gebracht zal worden.

Verbazingwekkende claim? Ongeloofwaardig? Laten we eens zien hoe dit in z'n werk gaat.

De wortelbetekenis van heiligschennis

Het engelse woord voor heiligschennis is 'profanity' en komt van het Latijnse woordt pro, 'voor' en fanum, wat 'tempel' betekent. Het impliceert 'iets doen vóór (buiten) de tempel'. Dat wil zeggen dat het aangeeft dat er een woord gesproken wordt of daad gedaan wordt buiten Gods karakter, uitgebeeld door tempels. De meeste vloeken worden buiten Gods karakter en manier van denken gedaan en schenden om die reden Zijn heiligheid. Er zijn echter ook vloeken die wel volgens Gods manier van doen gedaan worden.

We zien dit in Genesis 3, waar God de slang vervloekt in vers 14 en ook de aarde/grond in vers 17. We zien dit in Deu 28:15 met betrekking tot de 'vloeken' van de wet over hen die ongehoorzaam zijn. We zien ook Noachs vloek over Kanaän in Gen 9:25-27.

Het derde gebod verbiedt het aanroepen van Gods naam voor een oneerlijk, onoprecht of onwettig doel, welke tegengesteld of vijandig is aan God of Zijn wil. Wij zijn geschapen naar het beeld van God en als zodanig hebben onze woorden een basaal niveau van autoriteit, waar we niet altijd bij stilstaan of wat we niet altijd begrijpen of zelfs geloven.

Het is mijn persoonlijke zienswijze dat er door zulke goddeloze vloeken in feite zelfs boze geesten gecreërd worden, die bekrachtigd worden naar de mate van het gewicht van de geestelijke intentie ervan. Als deze niet verbroken en geneutraliseerd worden, blijven ze de wereld tot onbepaalde tijd beïnvloeden, overgaand van persoon tot persoon en van generatie tot generatie. Omdat weinig mensen deze zaken goed genoeg begrijpen om er mee af te kunnen rekenen is het probleem door de eeuwen heen progressief erger geworden.

Afgelegde eden in de rechtbank

Alle eden die in een bijbelse rechtbank afgelegd worden roepen de naam van God aan als getuige van de waarheid van een bepaalde verklaring. Dit betekent dat van alle getuigenissen in Gods rechtbank geëist wordt dat ze naar waarheid zijn, naar de volle waarheid en niets anders dan de waarheid, 'zo waarlijk helpe mij God Almachtig.' Omgekeerd betekent dit ook dat iedereen die een misleidend, onvolledig of vals getuigenis geeft, vervolgd kan worden voor godslastering, vanwege dat hij in feite zegt 'God is getuige van mijn leugen'.

Heb 6:16 zegt, “… en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.” Wat betekent dit? Het betekent dat in ieder geschil of twistpunt tussen twee partijen, waar men geen overeenstemming kan vinden, ze naar de rechtbank mogen gaan om een eed af te leggen dat hun getuigenis de absolute waarheid is. Daarmee eindigt het geschil.

We zien bijvoorbeeld in Num 5:11-31 dat wanneer een man 'jaloers' was, omdat hij ervan overtuigd was dat zijn vrouw een afaire had gehad met een andere man – maar hij heeft geen bewijs – hij haar mocht meenemen naar de goddelijke rechtbank. Hij moest haar naar de priester brengen, en als zij haar onschuld bleef volhouden, moest zij in de naam van God een eed afleggen dat ze onschuldig was (Num 5:19).

Met andere woorden, hij kon haar meenemen naar de goddelijke rechtbank en daar zijn beschuldiging (verdenking) voorleggen. Zij ontkent zijn aantijgingen. De priesters bedienen haar dan van een eed waarin zij zweert op haar onschuld, onder het aanroepen van de naam van God. Nadat dit zo gedaan was beëindigde deze eed het geschil, omdat het nu in Gods handen zelf gelegd was.

Feitelijk voorzag dit voor iedereen in een gemakkelijke toegang tot de goddelijke rechtbank, zonder kosten. De man moest het in Gods handen laten, daarmee God in staat stellend om haar schuld of onschuld te bewijzen. In dit geval zegt Num 5:27 dat God de vrouw onvruchtbaar zou maken, als ze in werkelijkheid schuldig zou zijn geweest.

Deze wet werd in de Middeleeuwen ernstig verkeerd begrepen en verkeerd toegepast in de praktijk van een 'Godsoordeel'.

'Het godsoordeel of ordalie is een rechtsprocedure waarmee de wil van God wordt vastgesteld. Dat kan gebeuren met een proef of met een tweegevecht, waarbij God zijn kampioen aan de overwinning zou helpen. Zo zou de schuld of onschuld van voor het gerecht gedaagde personen vastgesteld kunnen worden.' (https://nl.wikipedia.org/wiki/Godsoordeel)


Zo werd bijvoorbeeld een vrouw aan een steen gebonden en in de rivier gegooid, in het geloof dat wanneer ze onschuldig zou zijn, God haar zou laten drijven en op die manier redden. In andere gevallen verbrandde men mensen op de brandstapel in het geloof dat bij onschuld God hen op bovennatuurlijke wijze zou redden.

Dit Middeleeuwse Godsoordeel ging uit van schuld tenzij God tussenbeide kwam, terwijl in de bijbelse rechtspraak de verdachte onschuldig was, tenzij God tussenbeide kwam.

Het punt is dat een eed in de bijbelse rechtbank het einde betekende van het geschil. De jaloerse man moest het nu overlaten in de handen van God en afzien van verdere beschuldigingen tegen zijn vrouw. En als ze Gods naam wel ijdel had gebruikt, zou God haar daarnaar oordelen, niet door de doodstraf, zoals sommigen hebben aangenomen, maar door haar onvruchtbaar te maken.

[toevoeging bijbelinfo:

In het geval van niet-aantoonbare schuld kon dus een beroep gedaan worden op de goddelijke rechtbank. In het geval van schuld zou God oordelen.

Een ander principe dat hierbij naar voren komt is dat het oordeel aan God toekomt. Het is niet aan de priester, de rechter of aan mensen in het algemeen om te oordelen, dat moet in het geval van aantoonbare schuld de wet doen, pas wanneer een zaak vaststaat. Daarom moet iemand de kans krijgen zich te verdedigen en mogen er getuigen bijgehaald worden. Al deze elementen vallen onder het tweede gebod, waarin een tijd van 'bezoeking' ingesteld wordt om zich op de hoogte te stellen van de stand van zaken en schuld of onschuld te onderzoeken.

Joh 7:51 Veroordeelt onze wet dan een mens, tenzij men zich eerst van hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen van wat hij doet?

Er mag dus niet geoordeeld worden op basis van uiterlijke schijn, wat voor ogen is, maar alleen op basis van aantoonbaar bewijs van de waarheid achter de beschuldiging. Dit is de geest van de wet, het geestelijke zwaard, waarop een rechtvaardig oordeel gebaseerd is.

Ook de straf die opgelegd moet worden, indien vaststaat dat iemand schuldig is, wordt door de wet bepaald. Zo zien we dus dat in alle gevallen God (die Geest is) de rechter is die oordeelt volgens de goddelijke wet (naar de geest van de wet). Kortom 'in geest en waarheid.'

Dat het niet altijd ging zoals God het bedoeld had, wordt heel duidelijk in de rechtzaak omtrent Jezus' veroordeling. Jezus zegt dan ook in Joh 8:15Gij oordeelt naar het vlees, Ik oordeel niemand.” Mensen hebben moeite met het oordelen 'in geest en waarheid' en oordelen vaak op basis van 'wat voor ogen is' (2 Co 10:7). Jezus ging verder met toelichten dat er met een geestelijk zwaard geoordeeld moet worden, zoals Hij dat doet en zoals ook de wet voorschrijft hoe bepaald kan worden of schuld vaststaat.

Joh 8:16-18 en indien Ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft. 17 En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; 18 Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij.

Jezus zei dus eigenlijk, 'op basis van de dubbele getuige in mijn voordeel ben ik onschuldig.'

Het uitvoeren van de straffen werd echter gedaan met een vleselijk zwaard. Dat komt doordat het volk van God, onder het Oude Verbond, onder de zalving van Pasen, het vleselijke zwaard gekregen heeft en niet het geestelijke zwaard van Pinksteren (dat hadden ze bij Mozes op de berg Sinaï laten liggen). Daarom werden ook de oordelen van de goddelijke wet in de tijd van het Oude Testament uitgevoerd volgens dit vleselijke zwaard in de vorm van fysieke straffen.

Onder het Nieuwe Verbond heeft Gods volk (in ieder geval de priesters onder hen met de Pinksterzalving) het geestelijke zwaard van Pinksteren gekregen. Er zou daarom in de kerkgeschiedenis ook geen sprake meer moeten zijn van oordelen naar het vlees, laat staan van fysieke straffen. Helaas laat de kerkgeschiedenis zien dat ook de kerk vaak naar het vleselijke zwaard gegrepen heeft. Het hierboven beschreven Godsoordeel is daar een voorbeeld van, alsook de inquisitie en de kruistochten. Protestanten waren in dat opzicht niet beter dan Katholieken. Neem als voorbeeld de beeldenstorm in het jaar 1566 of Calvijn die de Spanjaard Servetus veroordeelde tot de brandstapel.

De kerk onder het Nieuwe Verbond heeft zich te bedienen van het geestelijke zwaard en zou daarom verder moeten kijken dan naar wat voor ogen is.

Paulus zegt dan ook in 2 Cor 5:16Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer.” Paulus zegt dat zelfs al zouden ze Jezus hebben gekend, toen Hij onder hen was in het vlees, dat dat nu niet meer maatgevend is. Christus is nu aan ons gegeven en in ons geworden tot de levengevende Geest. Wie de Vader aanbidden moet Hem aanbidden in geest en waarheid. We moeten ons als gelovigen nu laten leiden door het geestelijke zwaard, het Woord van God onder leiding van de Heilige Geest.

Als er dan toch overtreding geconstateerd wordt, gelden nog steeds dezelfde wettelijke principes. Schuld moet vastgesteld zijn op basis van 'bezoeking', bewijslast en getuigenissen. Het oordeel moet rechtvaardig zijn volgens de maat van de goddelijke wet. God is de rechter en de wet is de maat.

Het grootste verschil tussen de oordelen onder het Oude Verbond en die van het Nieuwe Verbond is dat de oordelen onder het Nieuwe Verbond niet meer uitgevoerd worden door een vleselijke zwaard, maar door het geestelijke zwaard. Het geestelijke zwaard doodt het vlees, waardoor de persoon gered wordt. In dit licht moeten we ook Paulus' uitspraak zien van 1 Cor 5:5,

... leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren.

Waar bijvoorbeeld onder het Oude Verbond op de Pinksterdag 3000 zielen door het fysieke zwaard aan het volk van God werden onttrokken (Exo 32:28), werden er onder het Nieuwe Verbond op de Pinksterdag door gebruik van het geestelijke zwaard 3000 zielen toegevoegd (Han 2:41 – Act 2:41).

Dit laat zien dat de geest van de wet onder het Oude Verbond niet anders is dan onder het Nieuwe Verbond, maar dat resultaten hemelsbreed uit elkaar liggen. Het is niet aan ons om te oordelen. Nog steeds moeten we het oordeel aan God overlaten en nog steeds voert God Zijn oordelen uit volgens de goddelijke wet, maar nu staat zelfs een oordeel in het teken van herstel, want de tien geboden van God zijn onder het Nieuwe Verbond de tien beloften geworden. – einde toevoeging bijbelinfo]

In alle gevallen recht verkrijgen

De beperkingen van gerechtigheid zijn tamelijk duidelijk in een aardse rechtbank. Geen enkele natie is het gelukt om een systeem te ontwikkelen waarbij in ieder afzonderlijk geval recht werd gedaan. Ongeacht hoe goed het systeem is, er worden altijd wel onschuldige mensen veroordeeld en schuldige mensen vrijgesproken.

Terwijl het waar is dat goede rechters en goede wetten de hoeveelheid onrecht in een rechtbank verminderen, is het grotere probleem de bewijsvoering en de betrouwbaarheid van hen die getuigen, naast het gebrek aan bewijs als gevolg van hen die weigeren te getuigen. De bijbel voorziet in de manier om al deze problemen te omzeilen en in iedere zaak gerechtigheid te bewerken onder de mensen. Het fundamentele principe dat ten grondslag ligt aan volledige gerechtigheid is dit:

Iedere keer dat ware gerechtigheid niet mogelijk is in een aardse rechtbank, of wanneer recht geweld aangedaan wordt, of door kwade bedoelingen of door gebrek aan bewijs, hebben mensen het recht om een beroep te doen op de hemelse rechtbank.

Met andere woorden, de aardse rechtbanken zijn niet de hoogste rechtbanken van een land. Wanneer natiën God verwerpen ontkennen ze dat zo'n hemelse rechtbank bestaat en beginnen daarmee alle getuigenissen in een aardse rechtbank te ondermijnen. Hoe kan een aardse rechtbank een eed op de bijbel eisen met de woorden 'zo waarlijk helpe mij God Almachtig', als de overheid Gods soevereiniteit over de natie niet erkent?

Eden worden al zolang behandeld alsof zij slechts beloften zijn, dat mensen het verschil niet meer kennen. Een eed erkent het bestaan van God en verbindt de waarheid van iemands mondelinge getuigenis aan het karakter van licht en waarheid zoals dat gevonden wordt in de God die aangeroepen wordt. Daarom houdt liegen onder ede in dat de leugen toegeschreven wordt aan de God die door de getuige aangeroepen wordt.

Het rechtssysteem moet als overheidsfunctie God erkennen als soevereine heerser volgens het eerste gebod. De ernst van meineed is daarom niet slechts gebaseerd op het effect ervan op de mensen op aarde, maar op het schenden van Gods heilige naam. Om deze reden is alle meineed zowel een zonde tegen God als tegen mensen.

Alle getuigenissen in de rechtbank worden onder ede gedaan, zoals het derde gebod aangeeft. Ondanks dat dat tot gevolg heeft dat mensen in het algemeen zorgvuldiger omgaan met hun getuigenis, is waarheid nooit verzekerd. Er zullen altijd mensen zijn die niet werkelijk geloven dat er een God is die het Zich aantrekt of getuigenissen onder ede waarheidsgetrouw zijn of niet. Er zullen altijd mensen zijn die niet eens geloven dat God bestaat en anderen die geloven dat God zich niet bemoeit met de wereldse zaken van mensen op aarde.

Als zulke mensen niet de waarheid vertellen is het de verantwoordelijkheid van de aardse rechter om dat te onderscheiden. Rechters zijn echter ook beperkt in hun vermogen om waarheid van leugens te onderscheiden. Zij kunnen alleen oordelen op basis van het beschikbare bewijsmateriaal en de getuigenissen. Dus kan het recht dat zij verschaffen onrechtvaardig zijn, los van hun persoonlijke integriteit en bekwaamheid. Om die reden moet de rechter zijn eigen beperkingen erkennen door een beroep te doen op God om recht te verschaffen aan het eind van iedere rechtzaak. De rechter moet bidden en alle getuigenissen in de handen van God geven om te bekijken voor een laatste oordeel.

Op deze manier is, zelfs als een aardse rechter een fout maakt, of als beperkt onrecht toch z'n weg heeft gevonden, het ergste wat kan gebeuren dat recht uitgesteld wordt. Het recht wacht nog op goddelijke actie, maar recht zal geschieden! Dit kan plaatsvinden tijdens het leven van de schuldige of het zal plaatsvinden voor de Grote Witte Troon, maar gerechtigheid zal geschieden voordat de zaak definitief gesloten wordt.

Dit vereist geloof in God. Degenen die dit geloof niet hebben zijn degenen die niet tevreden zullen zijn met Gods juridische systeem. Zij denken dat God hen helpt, die zichzelf helpen. Zij denken dat God niet in staat is, of niet gewillig is, om recht te doen, en zullen daarom vaak geneigd zijn om het recht in eigen hand te nemen. Zij denken dat God niets kan doen op aarde zonder dat een mens ingrijpt, en dus meten ze voor zichzelf de rol aan van 'Gods hand'.

Toegang tot het hoogste gerechtshof

Een grote vraag die opdoemt is hoe we moeten leven in een wereldlijke natie of in één die de bijbelse wet niet naleeft. Wat als vandaag de dag iemand onschuldig veroordeeld wordt? Wat als iemand zijn recht niet kan halen vanwege gebrek aan bewijs? Wat als de rechter corrupt is of gedwongen wordt tot een onrechtvaardig oordeel? Wat kan een persoon in de hedendaagse maatschappij doen om zijn recht te halen?

In feite is het zelfs zo dat de meeste zaken te klein zijn om de rechtbank te halen. Mensen worden de hele tijd slecht behandeld in het dagelijks leven. Diefstal vindt plaats zonder dat er recht gedaan wordt. De meesten van ons absorberen simpelweg de kosten en passen onze vriendenlijst aan.

Maar geen zaak is te klein om aan Gods aandacht te ontsnappen. Ieder persoon kan het Hooggerechtshof van God benaderen, want Heb 4:16 zegt,

Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.

Met andere woorden, we hebben allemaal toegang tot de troon van God om genade te ontvangen. Genade is een juridische term. In ieder geschil moet een rechter genade geven aan de een en de ander veroordelen. Dit betekent eenvoudigweg dat de rechter zich uitspreekt ten gunste van de een en tegen de ander. Genade betekent 'gunst', of een gunstige uitspraak in een geschil. Daarom vertelt Heb 4:16 ons dat we het recht hebben om de troon van genade te benaderen als we een gunstige uitspraak van God nodig hebben.

Maar dit is niet het hele verhaal. Wel moeten we enige oplettendheid betrachten. Ten eerste moeten we er absoluut zeker van zijn dat we het gelijk aan onze kant hebben, want voor de hemelse rechtbank verschijnen betekent automatisch dat we onder ede staan in alles wat we zeggen en doen. In veel gevallen is er enige mate van schuld aan beide kanten. De belangrijkste boosdoener zal altijd veroordeeld worden in Gods rechtbank, maar God zal beide partijen in het geschil oordelen.

Met andere woorden, als ik beroofd word en ontvang geen genoegdoening in een aardse rechtbank, kan ik een beroep doen op het Hooggerechtshof. Maar God zal ook naar mijn eigen leven kijken en zien waar ik anderen heb beroofd en ermee weg ben gekomen. In essentie is het zo dat, wanneer ik getuig tegen een ander die mij bestolen heeft, God mij volgens dezelfde meetlat zal behandelen.

Vele jaren geleden leerde ik over het bestaan van dit Hooggerechtshof, maar niet eerder dan dat ik mijn eerste beroep hier deed, merkte ik dat ik zelf eerst door God geoordeeld werd en pas later oordeelde Hij degenen die mij hadden beschadigd met hun valse getuigenis. Ik begreep toen pas de woorden van Jezus in Mat 7:1-3,

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt; 2 want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden. 3 Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?

Er is een voordeel en een schijnbaar nadeel bij het doen van een beroep op de goddelijke wet bij het Hooggerechtshof. Het voordeel is dat er altijd ware gerechtigheid zal plaatsvinden. Het nadeel is dat er ook ware gerechtigheid in mijn eigen leven zal plaatsvinden. Maar voor degene die meer verlangt naar gerechtigheid dan zijn eigen voordeel, is een oordeel over ongerechtigheid in zijn eigen leven ook een zegen. Oordeel leidt tot veroormoediging en bekering en dat is het begin van heiliging 1).

We zullen genade ontvangen in die mate dat we zelf ook genade kunnen schenken. Mat 5:7 zegt,

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

Aangezien we allemaal genade nodig hebben, ligt de toegang tot het Hooggerechtshof dan alleen open voor heiligen? Nee. God opent de deur naar het Hooggerechtshof niet om dan een leeuw bij de ingang te plaatsen die zondaren opeet, die hun recht proberen te halen.

Wanneer moeten we ons recht gaan zoeken via dit Hooggerechtshof? Het antwoord is gelijk aan iedere andere situatie. Word geleid door de Geest. God kan zeggen, 'Laat het gaan', of Hij zegt je door te gaan naar het Hooggerechtshof. Hoe dan ook, je zult gerechtigheid leren. Misschien kom je erachter dat het indienen van een zaak tegen iemand die tegen jou gezondigd heeft, Gods manier is om de vinger op een zere plek te leggen bij jou zelf. Gods oordeel zal je uiteindelijk goed doen, zelfs als het je naar een tijdelijke periode van oordeel leidt.

Het is belangrijk om de gedachte van Christus te grijpen, die boven je eigen persoonlijke belangen uitrijst en om naar het grote geheel te kijken, wat ook inhoudt dat degene, waarvan jij vindt dat die jou benadeeld heeft, gerechtigheid ontvangt. We weten niet hoe God werkt met de andere partij, want we hebben te veel aandacht voor alleen onze eigen belangen. We moeten begrijpen dat God niet alleen geïnteresseerd is in gerechtigheid, maar dat Hij ook geïnteresseerd is in de redding van alle mensen – niet alleen de goeden.

Met andere woorden, als we alle mensen door de ogen van Christus zien, zullen we niet meer oordeel brengen om te vernietigen, maar om te corrigeren en goed te doen. Een waarlijk oordeel is niet slechts vernietiging, maar is ontworpen om uiteindelijk alle zondaren te corrigeren. Het zou de doodstraf als een korte-termijn straf kunnen opleggen, maar zelfs de ernstigste straf van de wet is ontworpen om elke knie te laten buigen en om iedere tong te laten belijden dat Hij is Heer – niet door dreiging maar door de kracht van liefde.

Als we zo'n uitzicht genieten, dan wordt dit een factor in onze beslissing of we ons gaan beroepen op het Hooggerechtshof of niet. Onze motivatie is dan niet meer gebaseerd op ongerechtigheid, verlies of schade welke anderen ons hebben aangedaan, maar op de liefde van God die de harten van alle mensen wil terug doen keren tot het hart van de Vader.

Het komt zodoende neer op dat liefde een hogere prioriteit krijgt dan recht bij het zoeken van persoonlijke gerechtigheid. Natuurlijk is het liefde om gerechtigheid te zoeken voor anderen die verdrukt worden. Jezus was steeds bezig de vertrapten te verzekeren van hun rechten. Maar Hij verdedigde Zichzelf niet toen men Hem beschuldigde van godslastering.

Waar het op neer komt is dat we niet te snel zouden moeten zijn om betrokken te raken in zo'n procesvoering, wanneer we toegang zoeken tot het Hooggerechtshof. We zouden het hof zorgvuldig moeten gebruiken en spaarzaam en alleen dan wanneer we een rechtstreeks woord van de Heer hebben. Alleen op deze manier kunnen we ervan verzekerd zijn dat we er door de Heilige Geest doorheen geleid worden, zonder zelf verpletterd te worden, wanneer de wet ons oordeelt (om ons eigen hart te reinigen).

Weet dat de troon van genade een vurige troon is (Dan 7:9). Binnengaan in Gods troonzaal is een vurige aangelegenheid waarbij de vurige wet (Deu 33:2) betrokken is. God ontneemt ons niet het recht op toegang tot Zijn troon, maar wanneer we binnengaan zal zonde branden en zal het vuur ons reinigen. Zij die ongewillig zijn om gereinigd te worden door dit vuur zouden hun toegang tot de troon van genade moeten beperken. Een beroep doen op genade is altijd veilig. Een beroep doen op wat verder gaat dan genade, zou alleen gedaan moeten worden via het raadplegen van je Advocaat, de Heilige Geest.

Openbare bezwering om te getuigen

Onder de bijbelse wet en in iedere zaak heeft de rechter het recht om een beroep te doen op een openbaar getuigenis. Feitelijk is het meer dan slechts een beroep doen of een verzoek doen. Lev 5:1 noemt het in sommige vertalingen een vervloeking die door anderen gehoord wordt, maar wat hier bedoeld wordt is dat de rechter een bezwering doet uitgaan in de gemeenschap, waarbij hij allen die getuige waren van de zaak, oproept om onder ede te komen getuigen. De Leidse vertaling en de Canisius vertaling komen er het dichtst bij:

Lev 5:1 (LB) Wanneer iemand zondigt door een oproeping bij eede aan te horen, terwijl hijzelf getuige is geweest, het gezien heeft of er van weet, en door het niet mede te delen zijn schuld dragen moet;

Lev 5:1 (Canisius) Wanneer iemand zondigt, door geen verklaring af te leggen, als hij onder bedreiging met vloek wordt opgeroepen, ofschoon hij als getuige kan optreden, omdat hij het zelf heeft gezien of er kennis van heeft gekregen, dan laadt hij schuld op zich.

Een 'openbare bezwering' is een juridische handeling waarbij het publiek wordt ingezworen als een collectieve getuige in een zaak. Het betekent dat, als enig individu ook maar iets weet dat relevant is voor de zaak, ze van de hele waarheid moeten getuigen. De rechtbank hoeft niet te weten of er mensen zijn die relevante informatie hebben. Als een getuige weigert naar voren te komen en te getuigen, dan zal God hem aansprakelijk houden alsof hij gelogen heeft in de rechtbank. In dat geval wordt de wet op de valse getuige toegepast.

Deu 19:19 … dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder [d.i. het slachtoffer] dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen

Met andere woorden, als een mens bewijs verbergt is hij aansprakelijk en kan hij dezelfde straf krijgen als de straf die aan de onschuldige of schuldige (in het geval dat er toch voldoende bewijs zou zijn) zou zijn opgelegd.

In Luk 19:37-40 wordt verteld van zo'n situatie die gerelateerd is aan deze wet van publieke bezwering om te getuigen.

Luk 19:37-40 Toen Hij reeds dichterbij kwam, aan de glooiing van de Olijfberg, begon de gehele menigte der discipelen vol blijdschap God te prijzen, met luider stem, om al de krachten, die zij gezien hadden, 38 en zij zeiden: Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de naam des Heren; in de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen. 39 En enige der Farizeeen uit de schare zeiden tot Hem: Meester, bestraf uw discipelen. 40 En Hij antwoordde en zeide: Ik zeg u, indien dezen zwegen, zouden de stenen roepen.

Waarom zouden de stenen roepen? Het lijkt erop dat God een stille, maar zeer reële openbare bezwering had doen uitgaan om te getuigen van wat men had gezien en gehoord. De menigte barste los in lofprijzing “om al de krachten die zij gezien hadden.” En als ze niet op deze manier getuigt hadden, dan zouden de stenen ertoe genoodzaakt zijn geweest om het uit te schreeuwen en te getuigen van wat ze hadden aanschouwd. Waarom? Omdat God een publieke bezwering had doen uitgaan om ervan te getuigen dat Hij Koning is.

Uiteindelijk zal deze wet op de publieke bezwering bediend worden op de tijd van het oordeel voor de Grote Witte Troon, wanneer iedereen opgeroepen wordt om voor de Troon de verschijnen en te getuigen van wat zij als de waarheid kennen. Bij de Grote Witte Troon zullen allen opgeroepen worden om te getuigen in de hemelse rechtbank. Lev 19:32 zegt,

Voor het grijze haar zult gij opstaan en aan de oude zult gij eer bewijzen en voor uw God zult gij vrezen: Ik ben de Here.

Als God plaatsneemt om te oordelen in Dan 7:9, ziet de profeet Hem als een oude man met grijs of wit haar, zoals de Oude van Dagen beschreven wordt, zeggende “zijn hoofdhaar blank als wol...

Als Hij de hele mensheid oproept om voor Zijn troon te getuigen is dat bij bezwering onder ede. Allen zullen uit de dood opstaan en spreken wat ze weten. We zien dus dat deze wet in Lev 19:32 vereist dat alle mensen opstaan uit de dood in de aanwezigheid van de Oude van Dagen. De wet op de openbare bezwering zal hen verplichten om te verzamelen voor de Grote Witte Troon en de waarheid te proclameren en niet anders dan de waarheid.

Paulus vertelt ons in Fil 2:10-11 (Php 2:10-11) wat men op dat moment zal zeggen,

… opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!

Op deze manier profeteert de wet op publieke bezwering in Lev 5:1 over die grote dag wanneer alle leugens weggevaagd zullen worden, elk hart ontbloot wordt, elk verborgen motief blootgelegd wordt en de waarheid geopenbaard zal worden tot eer van God de Vader.

Toen Jezus bezworen werd

Volgens deze wet op openbare bezwering, bezwoer de Hogepriester Jezus om te getuigen bij zijn verhoor, toen Hij stil bleef. Mat 26:59-63 zegt,

De overpriesters en de gehele Raad trachtten een vals getuigenis tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te brengen, maar zij vonden er geen, 60 hoewel er vele valse getuigen optraden ... 63 Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.

Jezus zweeg totdat de Hogepriester zich beriep op deze wet. Toen sprak Hij de waarheid, de hele waarheid en niets anders dan de waarheid.

Mat 26:64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.

De Hogepriester zag dit als godslastering en in plaats van hiermee het geschil te eindigen, bracht het Zijn veroordeling teweeg. Onder bijbelse wet had Jezus vrijgelaten moeten worden in de handen van God, zodat Hij direct door de hemel geoordeeld zou zijn geworden als Hij schuldig was geweest. Maar in plaats daarvan nam de ongelovige Hogepriester het oordeel in eigen hand door het getuigenis als godslastering te bestempelen. Vers 65 en 66 zeggen,

Mat 26:65-66 Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. 66 Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig.

De Hogepriester had moeten weten dat Jezus' getuigenis (van onschuld) onder ede het einde van het geschil zou betekenen en dat Zijn schuld of onschuld bepaald zou worden door de God van de hemel. Per slot van rekening werd de naam van God aangeroepen. Jezus' getuigenis zou alleen schuldig zijn aan godslastering in het geval dat Zijn getuigenis niet waar was, maar de priesters hadden onder elkaar al besloten hoe het oordeel zou luiden. De rechtzaak werd alleen gehouden om de schijn van rechtspraak op te werpen.

Toch is dit een goed voorbeeld waar Jezus, het onbevlekte Lam van God, de wet tot in de puntjes volgde. Hem werd bezworen om de hele waarheid te spreken en dat heeft Hij gedaan, omdat de wet dit dan eist. Er waren geen geloofwaardige getuigen om Zijn getuigenis te ondermijnen en daarom was er geen aanleiding om Hem te doden op last van godslastering.

Als de priesters werkelijk geloofd hadden dat God Jezus zou oordelen voor godslastering, dan hadden ze Hem vrijgelaten en God de gelegenheid gegeven om het oordeel te vellen. Het ironische is dat de priesters niet echt geloofden dat God op deze manier tussenbeide kwam – of, als ze dat wel geloofden, dachten ze dat God Zich in Jezus' voordeel zou kunnen uitspreken. Het gevolg was dat ze besloten om zich Gods oordeel toe te eigenen en overbodig te maken door zelf de doodstraf uit te spreken.

Conclusie

Het derde gebod is in z'n geheel afhankelijk van het eerste gebod, dat de soevereinitiet van God over een natie vaststelt. Maar het derde gebod geeft het eerste gebod een meer praktische toepassing. Men zou kunnen zeggen dat het derde gebod de hypocrisie in de harten van hen openbaart, die alleen lippendienst geven aan het eerste gebod.

Wij die werkelijk geloven in de soevereiniteit van God begrijpen dat God verbonden is met het dagelijks leven op aarde. Hij functioneert als de Rechter van het Hooggerechtshof als er onvoldoende bewijs is om iemand te veroordelen in een aardse rechtbank.

Feitelijk verzekert het derde gebod iedereen in het Koninkrijk van God ervan dat er altijd recht te verkrijgen is in Gods rechtbank. Als gerechtigheid niet in een aardse rechtbank verkregen kan worden, mag men zich beroepen op een hogere macht, Die alle dingen weet en oordeelt met een volmaakt evenwicht tussen recht en genade.

Hoofdstuk 4 – Het vierde gebod

Het vierde gebod voorziet in de structuur voor alle profetie. Het is de basis voor de hele Hebreeuwse kalender, volgens welke Gods hele plan is georganiseerd. Het is de sleutel tot de profetische tijdscycli en organiseert de weg waarlangs profetie vervuld wordt.

De sabbatswet verbiedt absolute slavernij

De geschiedenis van de aarde is de geschiedenis van slavernij. Alle slaven van mensen zijn slachtoffers van onrecht. Slaven van God zijn daarenten waarlijk vrij.

De sabbatswetten bepalen de fundamentele wetten tegen onvrijwillige slavernij. Onder de natiën moesten slaven elke dag werken zonder rust te krijgen. De sabbatswetten geven aan alle burgers van het Koninkrijk elke zevende dag een dag rust en aan het land elk zevende jaar een jaar rust. Daar werd nog een jubeljaar aan toegevoegd na ieder zevende sabbatsjaar, waarin alle schulden werden kwijtgescholden, waardoor verzekerd werd dat slavernij voor onbepaalde tijd, vanwege schuld, nooit getollereerd zou worden in het Koninkrijk van God.

De enige vorm van slavernij die toegestaan was bij wet, was als gevolg van onbetaalde schuld, die men opgelopen kon hebben of door het niet kunnen betalen van een vergoeding vanwege zonde, of door een of andere financiële ramp. Maar zelfs dan was slavernij strak gereguleerd en mochten slaven niet misbruikt worden. Alle slavernij werd beëindigd bij het klinken van de trompet in het jubeljaar.

Het doel van de sabbatdag

Deu 5:12-14 zegt,

Onderhoud de sabbatdag, dat gij die heiligt, zoals de Here, uw God, u geboden heeft. 13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, 14 maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw rund, noch uw ezel, noch uw overige vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont, opdat uw dienstknecht en uw dienstmaagd rusten zoals gij;

Deze wet werd als eerste neergelegd in Exo 20:8-10 zonder betekenisvolle verandering. Maar, de reden van de sabbat is wel veranderd tussen de eerste wet en de tweede in Deu 5:15. Vergelijk deze twee verzen:

Exo 20:11 Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom [om deze reden] zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.

Deu 5:15 … want gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de Here, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekte arm; daarom [om deze reden] heeft u de Here, uw God, geboden de sabbatdag te houden.

Dus in de eerste wet, die gegeven was kort nadat Israël Egypte had verlaten, moesten ze de sabbat houden als een herinnering aan Gods rust in Genesis 2:3, waar staat,

Gen 2:3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht.

Feestdagen herinneren allemaal aan dagen in het verleden. Hun doel was om die specifieke gebeurtenis te gedenken. In de wet van Exodus wordt de sabbatdag gegeven om Gods rust te gedenken na wat Hij in zes dagen werken allemaal tot stand had gebracht. Maar in Deuteronomium, veertig jaar later, zien we dat het doel van het houden van de sabbatdag verschoven was van Gods rust naar Israëls bevrijding uit Egypte.

Wat was er in de tussentijd gebeurd dat deze verschuiving tot gevolg had? Het was het feit dat Israël nog niet klaar was om Gods rust binnen te gaan. Daarom werd de tijdsperiode van Sinaï naar de grens van het Beloofde Land 1) verlengd van twee dagen naar 200o jaar 1) en werd de hele reis van Egypte naar het Beloofde Land 1) opgebroken in drie opeenvolgende tijdperken.

1) toegevoegd door bijbelinfo

Gods rust is het jubeljaar

Een aanknopingspunt kan gevonden worden in Heb 3:17-19,

En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? 18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? 19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan [in Gods rust] wegens hun ongeloof.

Dit refereert aan Israëls weigering om het Beloofde Land binnen te gaan in Numeri 13 en 14, toen de verspieders hun verslag deden van het land dat ze gezien hadden. Vanwege hun ongeloof (gebrek aan geloof), zwoer God dat ze zouden sterven in de woestijn. Na vele jaren in Egypte als slaven gewerkt te hebben, werd het hun niet toegestaan om Gods rust binnen te gaan in het Beloofde Land.

Met andere woorden, ze mochten geen deel hebben aan Gods rust (de sabbat) zoals dat aangegeven werd in Exo 20:11. Ze kregen een tijdelijk alternatieve sabbatsrust, want we lezen in Heb 4:9-10,

Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.

Is er meer dan één sabbat? Ja natuurlijk. Ten eerste was er de sabbatdag, een sabbatsjaar en een jubeljaar, welke profeteren van drie niveau's of drie fasen van het binnengaan in Gods rust. Deze kunnen over de drie belangrijkste feesttijden heen gelegd worden: Pasen, Pinksteren en Loofhutten.

Deze drie feesten kunnen toegepast worden op onze eigen mate van geestelijke volwassenheid, of ze kunnen profetisch gezien op een historisch langere termijn toegepast worden. Op het persoonlijke niveau spreken ze over onze rechtvaardiging, heiliging en verheerlijking, welke de drie fasen van redding zijn. Op historisch niveau spreekt het tijdperk van Pasen over de tijd van Mozes tot Christus, gevolgd door het Pinktertijdperk van de kerkgeschiedenis, gevolgd door een Loofhuttentijdperk (wat normaliter het Millennium, Duizendjarig Vrederijk of Koninkrijkseeuw genoemd wordt).

Elk feest gedenkt een andere gebeurtenis in Israëls geschiedenis, wat voor ons een model of patroon is om de lange-termijn profetie te begrijpen. Pasen herdenkt Israëls bevrijding uit de slavernij van Egypte. Pinksteren herdenkt het horen van Gods stem op de berg Sinaï, waar Hij de tien geboden gaf. Loofhutten zou de tijd zijn geweest dat Israël het Beloofde Land introk, en de verovering van het land door de kracht van de Geest, indien het volk het geloof had gehad om dit feest op dat moment te vervullen.

Echter, in deze context was Jozua niet in staat om Israël Gods rust binnen te leiden, vanwege hun gebrek aan geloof en hun weigering om het land op de bestemde tijd binnen te gaan. Ze waren er eenvoudigweg nog niet klaar voor, en om deze reden heeft God de periode verlengd met duizenden jaren, door iedere fase op te delen en om te zetten in drie tijdperken.

Israëls alternatieve jubeljaarkalender

Als Israël het land zou zijn binnengegaan op aandringen van Jozua en Kaleb, dan hadden ze dit gedaan in het 50e jubeljaar vanaf Adam – of specifieker 50 jubeljaren na Gods rust, toen Hij klaar was met Zijn scheppingswerk (voor bewijs hiervan verwijs ik naar 'Geheimen van Tijd', hoofdstuk 2). Dit was een jubeljaar van jubeljaren, het jaar 2450 A.M. (50 x 49 jaren) (A.M. = Anno Mundi, sinds het bestaan van de wereld). Kortom, hun historische binnenkomst in Kanaän zou samengevallen zijn met Gods rust volgens de jubeljaarkalender van de schepping.

Dit was hun bestemde tijd om alles terug te winnen wat Adam verloren had. Dit was hun tijd om Gods rust binnen te gaan (jubeljaar). Echter schoten ze tekort in geloof hiervoor en ze waren dus niet in staat om Gods rust binnen te gaan en het probleem te overwinnen dat met Adam begonnen was. In plaats daarvan bleven ze nog 38 jaar in de woestijn (Deu 2:14) en ginnen ze Kanaän niet binnen ten tijde van het Loofhuttenfeest van het jaar 2450 A.M., maar ten tijde van het Paasfeest 38 jaar later, in het jaar 2488 A.M. (Joz 5:10 – Jos 5:10).

Met andere woorden, ze gingen het Beloofde Land 38 jaar na het 50e jubeljaar vanaf Adam binnen. Dit was niet eens in een sabbatsjaar. Zodoende, toen hun Koninkrijkskalender begon waarmee ze de rustjaren en jubeljaren berekenden vanaf hún oversteek van de Jordaan, kwam hun referentiepunt niet overeen met het begin van een jubeljaarcyclus op de jubeljaarkalender van de schepping (zie afbeelding hierboven).

Omdat ze nu niet meer synchroon liepen met het sabbatsjaar/jubeljaarkalender-systeem had dit tot gevolg dat Israël niet meer het doel van God kon vervullen, in ieder geval niet voordat God tussenbeide zou komen om de sabbatsjaren weer synchroon met elkaar te laten lopen. Met andere woorden, het hart van de natie liep niet meer synchroon met het denken en de wil van God, en dit werd zichtbaar in hun kalender.

De rustjaren van het land begonnen bij de oversteek van de Jordaan

Toen Israël in de woestijn verbleef waren de rustjaren voor het land (sabbatjaren) niet vereist, omdat de Israëlieten het land nog niet bebouwden gedurende hun tijd in de woestijn. Het land had dus nog geen rust nodig. Maar God had Israël door Mozes verteld dat op het moment dat ze de woestijn zouden verlaten om het Beloofde Land binnen te gaan, dat ze dan moesten beginnen met hun rustjaren en jubeljaren. Leviticus 25 zegt,

Lev 25:2-8 Spreek tot de Israelieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de Here. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de Here ... 8 Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn.

We zien dus dat Israëls jubeljaarkalender verondersteld was te beginnen op het moment dat ze het Beloofde Land zouden binnengaan en begonnen met het zaaien en oogsten in het land. Ieder zevende jaar was een landrustsabbat, en aan het eind van 49 jaren moesten ze blazen op de trompet van het jubeljaar. Daarmee werd het 50e jaar geheiligd als het jubeljaar.

Hun referentiepunt maakte een verschil. Als ze het land op de bestemde tijd in Numeri 14 waren binnengegaan, zou hun jubeljaarkalender overeengekomen zijn met de algemene jubeljaarkalender van de schepping. Ze zouden dan namelijk begonnen zijn met het tellen van de sabbatjaren (rustjaren) en jubeljaren vanaf het 50e jubeljaar vanaf Adam. Met andere woorden, Israëls eerste jubeljaar in het land zou samengevallen zijn met het 51e jubeljaar sinds de schepping.

Maar door het land 38 jaar te laat binnen te zijn gegaan, werd hun jubeljaarkalender een alternatieve jubeljaarkalender, die niet meer gelijk opging met Gods kalender en doel vanaf het begin van de schepping. Deze 38-jarige incongruentie was een teken dat het onmogelijk was voor het volk om Gods rust binnen te gaan, tot er een tijd aan zou breken dat historische gebeurtenissen hen weer in lijn zouden brengen met Gods kalender.

Welnu, na 14 jubeljaarcycli in het land werd het Huis van Israël gedeporteerd naar Assyrië en werd hun hoofdstad Samaria vernietigd in 721 B.C. Het Huis van Juda bleef die kalender nog gebruiken tot ook zij ongeveer een eeuw later gedeporteerd werden naar Babylon.

Juda bracht 70 jaar buiten het land door (604 – 534 B.C.) en kon toen terugkeren onder het decreet van de Perzische koning Kores.

Eenmaal terug in het land van hun voorvaderen werd hun kalender toen nieuw leven ingeblazen. We weten dat het in het jaar 534 B.C. begon, want de geschiedenis heeft de sabbatjaren van 163 – 162 B.C. vastgelegd, daarna die van 37 – 36 B.C. en ook die van 69 – 70 A.D., gedurende de Romeinse belegering van Jeruzalem.

Uit deze data kunnen we afleiden dat de Judeërs 534 B.C. hebben gebruikt als hun referentiepunt voor het begin van hun kalender. Omdat hun kalender vanaf dat moment ook sabbatsjaren omvatte, is het wat mij betreft niet mogelijk om er een jaar, of twee of drie jaren, naast te zitten. Iedere misrekening moet een veelvoud van 7 jaren zijn. Hiervan afgeleid kunnen de enige alternatieve data van het begin van de Judese kalender na de ballingschap zijn: 541 B.C. – wat veel te vroeg is – of 527 B.C. – wat veel te laat is.

De 76-jarige reinigingscyclus

De Judeërs konden niet weten dat God een 76-jarige reinigingsperiode zou eisen na hun terugkeer uit Babylon. Ook om deze reden hebben sommige profetieleraren onderwezen dat de zeventig weken van Daniël begonnen met het bevelschrift van Kores. Maar om dit te doen moesten ze zich bezighouden met een soort van 'creatieve geschiedschrijving' om Kores veel later Babylon te laten veroveren dan het in werkelijkheid gebeurd was. Ze baseerden hun claim op het idee dat Kores als koning onder vele namen geregistreerd zou zijn, zodat wanneer de Perzische koningslijst meerdere koningen weergeeft, dat eigenlijk verschillende namen zijn voor Kores.

Deze zienswijze is in jaren 30 van de vorige eeuw weerlegt toen archeologen Persepolis opgroeven, de hoofdstad van Perzië, en gescheiden graven en paleizen vonden van al deze koningen. Dus, Kores zette de mensen niet vrij in 458 B.C., maar in 534 B.C. De vergissing werd echter voortgezet in Dr. Bullingers notities van The Companion Bible, die decennia eerder dan dat archeologie deze data had weerlegd, gepubliceerd werd. Om deze reden is Bullingers chronologie onnauwkeurig, hoewel de meeste van zijn andere aantekeningen waardevol zijn.

De geschiedenis laat zien dat hoewel Kores Juda toestond terug te keren naar het oude land in 534 B.C., het aftellen van Daniëls 70 weken niet begon voor het bevelschrift van Artaxerxes in 458 B.C. Dit was 76 jaar later en het illustreert het principe van reiniging dat in meer recente jaren is ontdekt. Ons wordt in de Schrift hier niet de reden van verteld, maar omdat het nou eenmaal gebeurd is, moeten we het meenemen in onze verslag. Het feit is dat God een periode van 76 jaar eiste voordat Zijn kalender weer zou gaan lopen. Daniëls 70 weken representeerde de herstart van Juda's sabbats-jubeljaarkalender en bepaalde daarmee het aftellen van tien jubeljaren tot de dood van de Messias aan het kruis, zoals Daniël geprofeteerd had in Dan 9:24. Ik heb dit uitgebreider uitgelegd in mijn boek, 'Geheimen van Tijd', hoofdstuk 8.

Het is om die reden behoorlijk verwarrend, want de Judeërs begonnen hun sabbatjaren te rekenen vanaf 534 B.C., maar Daniëls 70 weken (of weekjaren) begonnen niet voordat er nog eens 76 jaar verstreken waren, in 458 B.C. Dit was het zevende jaar van Artaxerxes (Ezr 7:8). Zeventig weken (sabbatjaren) later stierf Jezus aan het kruis in 33 A.D. aan het einde van die profetische cyclus.

Velen hebben Daniëls 70 weken ernstig verkeerd begrepen en hebben een profetische tijdsverloop op deze vele misvattingen geconstrueerd. Ik heb deze vragen meer aandacht gegeven in mijn boek 'Daniel's Seveny Weeks', want er is geen manier om Gods plan in de profetiën uit te leggen zonder dat men een begrip heeft van Gods kalender en hoe de sabbatjaren gerekend worden.

De echte vraag is echter hoe Juda's herstelde jubeljaarkalender uitgelijnd is met de jubeljaarkalender van de schepping. Door de twee te vergelijken ontdekken we dat het 70e jubeljaar vanaf Adam het jaar 465-464 B.C. was., het eerste jaar van Artaxerxes. Dus toen Ezra in 458 B.C. in Jeruzalem aankwam om offers te brengen voor Juda en voor de koning, was het al zeven jaar verder in die cyclus.

Dus op dat moment liep de profetische kalender nog maar zeven jaar achter, in plaats van een verschil van 38 jaar. Dit was zeker een verbetering, maar nog niet een compleet herstel.

Het 70e jubeljaar van Adam viel in het jaar 465-464 B.C. Zeventig rustjaren van Daniël later (490 jaar) is tien jubeljaren (10 x 49) en zodoende viel het 80e jubeljaar vanaf Adam in het jaar 26 A.D. (het jaar 0 (nul) bestaat niet, de overgang van het jaar 1 B.C. naar het jaar 1 A.D. is 1 jaar), terwijl de 70e week van Daniël pas eindigde in het jaar 33 A.D. De nieuw opgestarte Judese kalender liep dus precies 1 rustjaar achter op de jubeljaarkalender van de schepping, en deze interimperiode was Daniëls 70e week van 26–33 A.D. Een deel van de reden voor de afwijkende en speciale behandeling van deze week in Daniël 9 (Dan 9:27) was te wijten aan dat precies deze jaarweek het verschil was tussen beide kalenders.

Dankzij deze voortgezette incongruentie tussen beide kalenders was het duidelijk dat het Koninkrijk van God ook ten tijde van de eerste verschijning van Christus nog niet zou aanbreken. Het moest wachten op de laatste seven-jaars correctie, nabij de tijd van de tweede komst van Christus.

De kerkeeuw van Pinksteren begon in het jaar 33 A.D. en eindigde in het jaar 1993. Dit was een periode van 40 jubeljaar cycli. Echter, de zeven-jaar discrepantie bestond nog steeds, want het 120e jubeljaar zou hebben moeten beginnen met het blazen van de trompet in oktober 1986.

Niemand met die autoriteit had de openbaring in 1986 om het jubeljaar in oktober 1986 uit te roepen. Maar God had al een plan ontworpen om het jubeljaar 10 jaar later alsnog te kunnen uitroepen. Het profetische patroon was al in de dagen van koning Hizkia bepaald in 2 Kon 20:9-11 (2 Kin 20:9-11). In Hizkia's dagen deed God de klok 10 'graden' terugkeren op zijn schreden (d.i. 'stappen' op de zonneschijf van Achaz). Dit was weer een goddelijke aanpassing van tijd. Dat verhaal is te gedetailleerd om hier uit de doeken te doen, maar kort gezegd, we werden ertoe geleid om een jubeljaar uit te roepen op de Grote Verzoendag in het 1996, om het met terugwerkende kracht actief te maken op 1986, en op die manier de klok tien jaar terug te draaien om de discrepantie van de 7-jarige periode te overbruggen. Het resultaat was dat 1996 nu in werkelijkheid 1986 was op Gods kalender, dankzij de Hizkia-factor (zoals we het zijn gaan noemen).

Een vollediger verslag hiervan, dat laat zien hoe de bijbelse tijdsbepaling samenloopt met de Amerikaanse geschiedenis, wordt verteld in de hoofdstukken 14 en 15 van mijn boek 'Geheimen van Tijd'.

Ik geloof dus dat in 1996 God ons volledig teruggezet heeft op de jubeljaarkalender van de schepping (rode pijl in bovenstaande afbeelding), en daarmee de weg heeft vrijgemaakt voor de laatste voorbereidingen op de tweede komst. Het jaar 1996-1997 liep ook gelijk op met de 3000e verjaardag van Davids kroning over heel Israël in 1004-1003 B.C.

Het moge helder zijn dat het onderwerpen sabbatten en jubeljaren tamelijk complex zijn en niet iets is voor de bangerikken. Maar desondanks moet men enig begrip hebben van het feit dat er alternatieve sabbatcycli zijn op elk niveau. Het is te simplistisch om te zeggen dat er maar één ware cyclus is, omdat God ook Israëls aternatieve jubeljaarkalender accepteerde, die inging op het moment van hun oversteek van de Jordaan, ook al liepen de sabbatsjaren daardoor niet volgens de originele 'volmaakte' kalender.

Dat het erkennen van verschillende zevenjarige cycli een belangrijk punt is, wordt straks ook nog duidelijk als Stephen Jones dieper ingaat op de correcte Nieuwtestamentische sabbatdag. Is dit de zaterdag of de zondag? 1)

Ook het boek Hebreeën erkende dat het volk Gods rust nog niet ingegaan was, maar dat er nog een rust voor het volk van God overbleef die groter was dan wat ze in het verleden hadden ervaren. Zo ook gaan we als individuen op verschillende niveau's Gods rust in, en in verschillende mate. Hoe groter ons geloof is, en hoe beter we de soevereiniteit van God begrijpen, hoe waarschijnlijker het is dat we op een diepere manier kunnen 'rusten'.

1) toegevoegd door bijbelinfo

Drie sabbatten

Er waren drie niveau's van sabbatsrust in de wet: de sabbatdag, het sabbatsjaar en het jubeljaar. Deze geven ons drie niveau's om Gods rust in gaan op de manier zoals God dat voor ons bedoeld heeft.

Het eerste niveau van rust, zoals we dat in het dagelijks leven praktiseren, is de rust van één dag per zeven. Onze lichamen hebben zo'n soort rust nodig. Het tweede niveau is een sabbatsjaar, een landrust die weinig mensen vandaag de dag in praktijk brengen, omdat onze Babylonische cultuur het ons bijna onmogelijk maakt om deze wet te volgen. Ten derde is er het jubeljaar, iets wat nog nooit door een natie in pratkijk is gebracht.

Als we deze drie niveau's bekijken in het licht van onze persoonlijke relatie met God en onze eigen geestelijke groei, kunnen we ze bekijken met de terminologie van Pasen, Pinksteren en Loofhutten. Als we groeien ervaren een diepere rust, of sabbat.

Geestelijke volwassenheid kan op deze manier 'gemeten' worden door onze bekwaamheid om te rusten in God, ongeacht de omstandigheden van het leven. Wanneer we gerechtvaardigd worden door geloof, ervaren we Pasen en gaan we binnen in het eerste niveau van rust in God. We kunnen in Hem rusten, omdat we weten dat onze zonden bedekt zijn. We hoeven niet langer te worstelen met schuld en veroordeling. We weten dat gerechtigheid ons toegerekend wordt door geloof en dat God ons ziet als volmaakt, 'ziende wat niet is alsof het is' (Rom 4:17).

Wanneer we verdergaan en we gaan de Pinksterervaring binnen, we ontvangen de doop in de Heilige Geest, dan gaan we het tweede niveau van rust binnen, wat heiliging is. Op dit niveau beginnen we te leren Gods stem te horen zodat de wet op ons hart geschreven kan worden. Op deze manier kunnen we werkelijk geleid worden door de Geest en ontvangen we een praktijk-training die ons tot geestelijke volwassenheid brengt en ons voorbereidt op die laatste rust van Loofhutten.

De dag dat het jubeljaar uitgeroepen wordt is de voorbereidingsdag op het Loofhuttenfeest. Dit laatste feest brengt ons in het openbaar worden van de zonen Gods en de verheerlijking van het lichaam. Alleen door dit feest kunnen we de volmaakte rust ingaan, genaamd 'Gods Rust'. Dit is wat Israël geweigerd had in Numeri 13 en 14, toen de twaalf verspieders hun verslag deden op het 50e jubeljaar vanaf Adam. Maar ook deze weigering was onderdeel van Gods plan, want God had die ervaring gereserveerd voor een bestemde tijd ná het kruis.

Maar nu zijn we in de geschiedenis van de aarde aan het eind van het Pinkstertijdperk aangekomen, en zij die hun harten voorbereid hebben en tot geestelijke volwassenheid zijn gekomen, komen in aanmerking, op het elfde uur, om zich te kwalificeren als de geopenbaarde zonen van God, tijdens dit historische tijdsframe.

Drie sabbatten definiëren drie tijdperken
Het Paastijdperk begon met Israëls vertrek uit Egypte met Pasen. De Israëlitische 'kerk in de woestijn' had genoeg geloof om Egypte te verlaten en vandaar dat ze gerechtvaardigd waren door geloof in het bloed van het Paaslam. Echter faalden ze om verder te gaan, Pasen voorbij, want ze verwierpen Pinksteren door te weigeren de stem van God te horen (Exo 20:18-21). Zonder het voordeel van Pinksteren hadden ze zeker onvoldoende geloof om Kanaän binnen te gaan op hun bestemde tijd. En zo weigerden ze de trompet van het jubeljaar te laten klinken toen de twaalf verspieders hun verslag gaven, en werd hun de toegang tot Kanaän ontzegt ten tijde van Loofhutten.

Israël had in potentie een heel kort Paastijdperk kunnen hebben, gevolgd door een zeer kortdurend Pinkstertijdperk, voorafgaand aan het binnengaan van het Beloofde Land ten tijde van Loofhutten. Het tijdsbestek zou ongeveer 490 dagen zijn geweest tussen Gods vurige afdaling op de berg Sinaï tot aan het verslag van de twaalf verspieders bij Kades-Barnea. Het was Gods wil dat ze in deze korte tijd geestelijke volwassenheid zouden bereiken – maar het was Gods plan dat ze faalden, om deze tijdperken te kunnen verlengen tot veel langer-durende perioden.

En zodoende ging Israël 38 jaar later Kanaän binnen op het moment van Pasen. Daarmee lieten ze zien dat ze waren blijven hangen in dat eerste niveau van binnengaan in de sabbatsrust. Hun Koninkrijk was van een Paasniveau en het bleef bestaan tot het 1480e Paasfeest, toen Jezus stierf aan het kruis in het jaar 33 A.D.

De numeriek waarde van Christus in het Grieks is 1480. Het 1480e Paasfeest markeerde dus de tijd dat de ware Christus het Lam van God zou worden, en daarmee werd het Paastijdperk beëindigd. Zijn opstanding en presentatie aan de Vader op het derde uur van de dag, het moment van het beweegoffer, startte een zeven-weken durende aftelling tot Pinksteren. Op elk van deze dagen was het de gewoonte van de mensen om het aantal granen te tellen in een homer gerst.

Het hebreeuwse woord 'homer' wordt gespeld met de Hebreeuwse letters ayin-mem-reesh. De ayin betekent een oog, en het geeft het concept van zien of kijken weer. De mem betekent water. De reesh betekent een hoofd. Dus bij het tellen van de homer profeteerden ze dat ze gedurende deze zeven weken keken naar water op het hoofd. Met andere woorden, het was een aftellen naar de uitstorting van de Heilige Geest als een regenbui, de late regen (de vroege regen is de benaming voor het begin van het regenseizoen, ten tijde van Loofhutten in de zevende maand van het religieuze jaar, wat de eerste maand van het burgelijke jaar was 1) ).

Pinksteren vond zeven weken na het beweegoffer plaats. Zodoende staat het in het Oude Testament bekend als het Wekenfeest (Exo 34:22), om precies te zijn zeven weken. Lev 23:15-16 zegt,

Lev 23:15-16 Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn; 16 tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen; dan zult gij een nieuw spijsoffer de Here brengen.

Ze moesten zeven sabbatten tellen, en als hun referentiepunt moesten ze de dag van het beweegoffer gebruiken. Die dag was natuurlijk de 'dag na de sabbat', of wat wij tegenwoordig zondag noemen. Met andere woorden, dit profeteerde over een verandering in de sabbat, een nieuwe manier van sabbatten tellen die gebaseerd was op hun nieuwe referentiepunt. De zeven weken (d.i. 'sabbatten'), gedateerd vanaf de dag na de sabbat, vestigde een nieuwe sabbat die geassocieerd werd met het Pinkstertijdperk, ter onderscheiding van het vorige Paastijdperk.

Eén doel van de tijd, die gespendeerd werd aan het tellen van de homer tussen de dag van het beweegoffer en de Pinksterdag, was om te profeteren over een nieuw soort sabbat. Waar de eerste sabbat gebaseerd was op Pasen en de dood van het Lam, was de upgrade gebaseerd op de opstanding van Christus, het beweegoffer en Pinksteren. Historisch gezien allemaal zondagen, profetisch gezien een diepere sabbatsrust voor het volk van God. De eerste zeven weken na de opstanding van Christus dienden om dit patroon wortel te laten schieten in de harten van de discipelen, want Jezus schijnt vanaf dat moment telkens op de nieuwe achtste sabbatdag met hen gegeten te hebben.

Het is zelfs zo, als we preciezer kijken naar Lev 23:15-16 (hierboven geciteerd) is het niet moeilijk om te zien dat de wet deze zondagen heel ingenieus 'sabbatten' noemt.

Lev 23:15 Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat [d.i. zondag], ... zeven volle weken zullen het zijn.

Als ik dit gedeelte mag parafraseren, leest het zo: 'Begin te tellen vanaf zondag, de dag van het beweegoffer, en tel zeven complete sabbatten met gebruik van de zondag als je nieuwe referentiepunt.'

Profeteert dit niet van zeven wekelijkse sabbatcycli, die beginnen en eindigen op een zondag? Waarom zou God anders een zeven-weken cyclus ingesteld hebben, wat ingebouwd is in het Pinksterfeest en wat gebaseerd is op de zondag? De verschuiving is overduidelijk dáárin, waar het de aandacht verlegt van de dood van Christus naar Zijn leven in de opstanding.

Om deze verschuiving te kunnen begrijpen moeten we eerst teruggaan om te zien hoe het eerste sabbatsysteem, vastgesteld onder Mozes, bedoeld was om Pasen te gedenken en de dood van Christus. Alleen op die manier kunnen we zien hoe de Pinkstersabbat ermee in contrast staat, door de aandacht te verschuiven van dood naar leven en opstanding.

1) toegevoegd door bijbelinfo

De Paassabbat

De eerste vermelding van iemand anders dan God, die de sabbat onderhoudt, wordt gevonden in Exodus 16. In dat verhaal kwam het volk zonder eten te zitten en daarom klaagden ze bij Mozes. God beloofde hen toen om die avond vlees te sturen en manna in de ochtend. Ze moesten dan zes dagen manna verzamelen en ze ontvingen geen manna op de zevende dag. Op de zesde dag moesten ze een dubbele hoeveelheid manna verzamelen om er twee dagen mee te overbruggen (Ex0 16:5).

En zo begonnen ze zes dagen van manna verzamelen te tellen, gevolgd door een zevende dag rust. Zo heeft God hun sabbatten vastgesteld. Als iemand was vergeten welke dag van de week het was, dan konden ze altijd hun kalender resetten op de zevende dag als er die dag geen manna op de grond lag.

Exo 16:26 Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er niet.

De vraag is nu wanneer de manna cyclus begon, waarmee het de sabbatcyclus werd? Het eerste vers in Exodus 16 vertelt ons dat het de 15e dag van de tweede maand was (Exo 16:1). Dit was één maand na hun vertrek uit Egypte. Bedenk hoe ze het Paaslam doodden op de Voorbereidingsdag (14e dag van de eerste maand) en daarna Egypte verlieten op Pasen, de 15e..

De 15e dag van de tweede maand werd bekend als de tweede Paasdag, volgens Num 9:11. Herinner je hoe enkele mannen hun vader begroeven vlak voor Pasen en dat ze daardoor niet in aanmerking kwamen om het feest te houden, omdat ze onrein waren. Daarop ontving Mozes een uitspraak van het Hooggerechtshof van God over deze zaak. God zei,

Num 9:10-11 Spreek tot de Israelieten: wanneer iemand onrein is door aanraking van een lijk of op een verre reis is, (het geldt zowel voor u als voor uw nageslacht) dan zal hij toch des Heren Pascha vieren. 11 In de tweede maand, op de veertiende dag, in de avondschemering, zal men het vieren ...

Voor hen die niet in staat waren het reguliere Pasen te vieren, was er een 'tweede Paasfeest' om te houden. Ze moesten hun Paaslam op de 14e dag van de tweede maand doden om het voor te bereiden voor de werkelijke Paasdag die op die avond begon en voortduurde tot de volgende dag, de 15e van de tweede maand.

Deze inzetting kwam een jaar na hun vertrek uit Egypte. Met andere woorden, het kwam nadat ze bij Sinaï het gouden kalf hadden aanbeden. Het is veelbetekenend dat deze openbaring van het tweede Pasen niet werd gegeven tot na het aanbidden van het gouden kalf, want die gebeurtenis had veroorzaakt dat de engel van Zijn aanwezigheid weggenomen werd, die hen het Beloofde Land binnen had moeten leiden vanuit het zuiden (Kades-Barnea).

Toen ze de aanwezigheid van die engel verloren, was dat, zoals Jesaja 63:9-10 (Isa 63:9-10) ons vertelt, omdat God Zich aan het voorbereiden was op het gebrek aan geloof bij het volk enige maanden later, bij het horen van het slechte rapport van de tien verspieders. Met andere woorden, hun falen bij Sinaï om de stem van God te blijven horen, wat opgevolgd werd door het aanbidden van het gouden kalf, verzekerde dat ze een tekort aan geloof zouden hebben om het Beloofde Land binnen te gaan op de bestemde tijd. Daar heeft God voor gezorgd door de engel van zijn aanwezigheid te vervangen voor een andere engel om het volk verder te leiden.

De sabbatverschuiving

Israëls jubeljaarkalender was veranderd vanwege hun vertraging in het binnengaan van het Beloofde Land. De verschuiving werd voornamelijk gezien in hun sabbatjaren en jubeljaren. Hun sabbatdagen veranderden niet op dat moment, maar de genoemde bedoeling van die sabbatten werd wel veranderd. We kunnen dit zien door Exo 20:11 te vergelijken met Deu 5:15, waar het gedenkwaardige moment verschoof van Gods Rust naar Israëls bevrijding uit Egypte (d.i. Pasen).

In Zijn voorkennis had God dit al ingebouwd in Zijn plan, want zelfs het begin van hun sabbatcyclus begon op de dag die later het 'tweede Paasfeest' werd genoemd. Dus hun sabbatcyclus van manna herdacht – al vanaf het eerste begin – Pasen, ook al was dat het zgn. tweede Paasfeest.

Tijdscycli - en in dit geval de sabbatcyclus - indien ze herhaald worden, gedenken altijd de gebeutenis van de dag dat de cyclus begon. Dat is niet anders dan dat we ieder jaar de presidentiële verjaardagen of de 4e juli (de Amerikaanse feestdag, 4th of July 1)) vieren.Elke viering is in het leven geroepen om ons te herinneren aan een oorspronkelijke gebeurtenis aan het begin van de cyclus.

Zo herinnerden Israëls sabbatten, van Mozes tot Christus, het volk aan het manna in de woestijn, wat begon op het 'tweede Paasfeest'. Het volk heeft zich dit misschien niet direct gerealiseerd, maar aan het eind van de 40-jarige woestijnreis, gaf Mozes zijn laatste toespraken, en hier vertelde Mozes hen de sabbatdag te houden om hun bevrijding uit Egypte te gedenken, wat een Paasgebeurtenis was. Het patroon van zeven dagen van de schepping werd vastgehouden, maar het volk was niet in staat om Gods rust binnen te gaan vanwege ongeloof.

Gods rust was een jubeljaarsrust, het hoogste van de drie niveau 's van binnengaan in Gods rust. De mensen waren alleen in staat om het eerste niveau van rust te ervaren, afgebeeld in het Paasfeest. Om deze reden was de zevendaagse/mannacyclus geschikt voor het Paastijdperk.

Dit eindigde toen de kerk in staat was om Pinksteren binnen te gaan, en daarmee een nieuw relatieniveau met God te gaan ervaren, wat hiervoor nog niet bekend was bij het volk van God (maar wel bij individuele gevallen van gelovigen, zoals Mozes en David 1)). Waar Israël gefaald had bij Horeb (= Sinaï 1)) door het weigeren te horen naar Zijn stem, waren de discipelen in de bovenkamer wel gewillig om God tot dichtbij te naderen, zoals Mozes gezegd had (Deu 5:5). Zodoende overwonnen zij waar Israël had gefaald onder Mozes.

Ondertussen bezocht Jezus zijn discipelen op de achtste-dag sabbatten sinds Zijn opstanding. Iedere gelegenheid at Hij met hen. Met welke bedoeling deed Hij dit? Hij vestigde hiermee een precedent om met Hem samen te komen op de nieuwe sabbatdag waarvan geprofeteerd was door het Wekenfeest. Door wekelijks samen te komen en te eten met Zijn discipelen, daterend vanaf Zijn opstanding, heeft Hij een patroon uiteengezet in de kerk om op zondag samen te komen.

Om deze reden gaf Paulus de instructies in 1 Cor 16:1-2,

1Co 16:1-2 Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatie geregeld heb: 2 elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden.

Paulus probeerde hier niet iets nieuws te leren, en daarom noemt hij alleen in het voorbijgaan het verzamelen van financiële hulp aan de kerk in Jeruzalem, die verarmd was geraakt. Op dezelfde manier schrijft Johannes in Openbaring 1:10 (Rev 1:10),

Rev 1:10 Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin.

Sommigen staan erop dat de dag des Heren in het Nieuwe Testament hetzelfde is als de dag des heren in het Oude Testament. Echter alle latere geschriften van de vroege kerk gebruiken de term op de normale inheemse manier dat het zondag betekent. Sommigen onder hen, zoals Ignatius, waren directe discipelen van Johannes geweest en hadden hem gekend en vele decennia lang met hem gesproken. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat ze de term op een andere manier zouden gebruiken dan hun geestelijke vader.

De vroege kerk over de sabbat

Wanneer we de geschriften van de vroege kerk bestuderen treft het ons als eerste dat er na de tijd van Paulus een tijd lang geen onenigheid schijnt te zijn geweest onder de meerderheid van de gelovigen over op welke dag men samenkomt. Niemand scheen zich gedrongen te voelen om een verhandeling te schrijven om de juiste dag van de week vast te stellen.

We weten dat er een sterke tegenstelling bestond tussen Paulus en de Joodse christenen over al de veranderingen waar het Nieuwe Verbond om vroeg. Paulus moest hard vechten tegen het voortzetten van de besnijdenis en het onderhouden van de feesstijden op de oude manier. Hij zegt in Col 2:16-17,

Col 2:16-17 Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, 17 dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.

In Romeinen 14 probeerde hij vrede te handhaven tussen de sabbatpartijen. In Rom 14:4-6 zegt hij,

Rom 14:4-6 Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Here is bij machte hem vast te doen staan. 5 Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. 6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God.

Het boek Hebreeën was specifiek geschreven met het oog op het verbreken van de sterke band tussen de Jeruzalemkerk en de tempel. De eerste 40 jaar van de kerk bleef men aanbidden in de tempel, al de feesten onderhouden op de Oudtestamentische manier, en bleef men offers brengen volgens het Levitische priesterschap. Pas nadat God verwoesting over de stad en de tempel bracht, werd hun argument tegen Paulus' standpunt ontkracht en verlaten.

De vroege kerk werd altijd bedreigd door Joodse vervolgingen en de Joodse gelovigen waren om die reden nog nauwgezetter in het onderhouden van de gewoonten van het Oude Verbond dan hun Joodse tijdgenoten. Maar uiteindelijk kwam God tussenbeide en heeft het totale systeem vernietigd. Het punt is dat men de Jeruzalemkerk van toen tegenwoordig niet kan beschouwen als een voorbeeldkerk voor het hedendaagse Christendom, zoals sommigen dat proberen. Het was een overgangsperiode, en uiteindelijk heeft Paulus' zienswijze gezegenvierd door goddelijke tussenkomst. De vernietiging van de tempel bewees de correctheid van Paulus' zienswijze.

Het blijkt dat de kerk in Jeruzalem en Judea op zondag onderling samenkwamen, maar ook de sabbat hield met hun Joodse tijdgenoten. Aangezien het boek van Jakobus het enige geschrift is dat we hebben van die kerk, en hij noemt de sabbatkwestie in z'n geheel niet, kunnen we alleen maar raden hoeveel begrip ze over dat onderwerp hebben gehad.

Maar toen Paulus het evangelie naar de Griekse wereld bracht, zien we dat dit aanleiding was voor een verhit debat over de manier van het houden van de wet op een Nieuwtestamentische manier. De sabbat was slechts één van die kwesties, aangezien veel Judeërs eenvoudigweg Jezus probeerden toe te voegen aan hun Judaïsme, alsof Hij de Middelaar is van het Oude Verbond.

Paulus bediende bijna 20 jaren tot zijn dood in 67 A.D. De opstand tegen Rome begon op Pasen van het jaar 66 en die oorlog vroeg alle aandacht van de kerk tot die eindigde in 73 A.D. De Jeruzalemkerk had de stad Jeruzalem verlaten tijdens een tijdelijke pauze in de gevechten – misschien in 68-69 A.D. nadat Nero gestorven was en verschillende generaals hun positie als keizer probeerden zeker te stellen.

In de nasleep van de oorlog vonden de kerk én het Judaïsme het beide nodig om hun fundamentele religieuze praktijken te herzien. Beiden waren hun centrale punt van aanbidding kwijtgeraakt. De wond had een grotere invloed op het Judaïsme, want de Joodse christenen konden zich nog wenden tot het recent-geschreven boek van Hebreeën om zich een nieuw begrip te vormen van geestelijke aanbidding, dat niet afhankelijk was van het oude systeem.

Als gevolg hiervan zien we dat in de daarop volgende decennia de christelijk Joodse zienswijze afneemt, niet alleen omdat de aantallen gelovigen uit die groep minder werden, maar ook omdat Jeruzalem niet langer de moederkerk meer was. Toen Petrus en Paulus stierven als martelaren in het jaar 67, rees Johannes op als de erkende leider tot zijn dood in 100 A.D. Hij was degene die vrede bracht onder de meeste groepen, aangezien hij de belichaming werd van een soort christelijke hogepriester.

Philip Schaff vertelt ons,

'Maar de theologie van de tweede en de derde eeuw veronderstelt overduidelijk de geschriften van Johannes en begint met zijn christologie en niet met de antropologie en soteriologie van Paulus, welke bijna begraven werden en uit het zicht verdwenen, totdat Augustinus ze in Africa nieuw leven inblies.' (Geschiedenis van de christelijke kerk, deel 1, pagina 426).

Kortom, de invloed van Johannes kan niet genoeg benadrukt worden. En het feit dat Ignatius van Antiochië Johannes als zijn lange termijn mentor en geestelijk vader had, maakt alleen al dat de geschriften van Ignatius van belang zijn. Hij representeert de overgang van de apostolische periode naar de volgende generaties van kerkleiders.

Er bestond nog steeds een ongebroken lijn van kerkbisschoppen in Judea, al was dat niet meer in Jeruzalem zelf na de verwoesting van die stad. Hun invloed nam echter af, hoofdzakelijk doordat ze geen geschriften nalieten en alleen maar genoemd werden door anderen.

Sabbatonderwijs in de volgende generaties

De Didache, oftewel 'Het onderwijs van de twaalf discipelen', is een van de vroegste geschriften van de kerk naast het Nieuwe Testament. De meesten plaatsen het rond 65-90 A.D. Het zegt in hoofdstuk 14,

'Op de dag des Heren van de Heer kom samen en breek brood en geef dank, onder de belijdenis van zonden, opdat uw offer puur mag zijn.'

De term 'de dag des Heren van de Heer' wordt waarschijnlijk gebruikt ter onderscheiding van 'de dag des heren' van de keizer. De Romeinse kalender vernoemde elke dag naar een andere god. Zaterdag was vernoemd naar Saturnus en zondag was vernoemd naar de zon. Zondag werd ook gewoonlijk 'de dag des Heren' genoemd, om de zon te eren. De vroege kerk vond het nodig om de bekende termen van die tijd te gebruiken, om door anderen begrepen te worden, maar de Didache legde deze kleine poging vast als bezwaar tegen de Romeinse referentie aan de zon als Heer. Toch moesten de schrijvers uiteindelijk zich aanpassen aan het taalgebruik van die tijd om door iedereen begrepen te kunnen worden.

Een ander vroeg geschrift van de kerk is een Brief van Barnabas, waarvan sommigen geloven dat het geschreven was door de Barnabas die Paulus' reisgenoot was in zijn eerste zendingsreis in Han 13:2 (Act 13:2). Deze Barnabas was ook een Leviet uit Cyprus (Han 4:36 – Act 4:36). Hij werd de officiële klerk van de evangeliën, ze ondertekenend met het Barnabas Kruis (handtekening), zoals te zien is in Codex W dat tegenwoordig in het Smithsonian Institute staat. Een vollediger verslag van deze manuscripten is te vinden in mijn boek 'Lessons in Church History', volume 1, chapter 24.

Het punt dat ik hiermee wil maken is dat Barnabas een bekende schrijver was in de eerste eeuw. Het zou daarom ook ongewoon zijn als hij zelf geen brieven had geschreven. En dus, ondanks dat sommigen zeggen dat de Brief van Barnabas een pseudo-Barnabas was, geschreven tussen 115 en 140 A.D., heeft niemand hier duidelijk bewijs voor. Wanneer we kennis van gematria in de kantlijnnotities van Codex W vergelijken met het gebruik van gematria in de Brief van Barnabas, dan zien we dat de stijl hetzelfde is. Dit geeft geloofwaardigheid aan het idee dat Barnabas zelf de schrijver is geweest van de brief die zijn naam draagt.

In deze brief schrijft hij, in Barnabas 13:9-10,

' 9 Ten laatste zei hij tegen hen, “Uw nieuwe maansfeesten en uw sabbatten kan ik niet uitstaan.” Overweeg wat hij daarmee bedoelt; de sabbatten, zegt hij, welke jullie nu houden, zijn niet acceptabel voor mij, alleen die ik heb gemaakt; rustend van alle dingen zal ik de achtste dag beginnen, dat is, het begin van de andere wereld. 10 Omwille van welke zaak wij met bijdschap de achtste dag in acht nemen, waarop Jezus opstond uit de dood; en na zich getoond te hebben aan de discipelen, ten hemel voer.'

Noch de Didache noch Barnabas vonden het nodig om de praktijk van het in acht nemen van de zondag, te bewijzen, alleen aantekenend dat het de dag was dat Jezus opstond uit de dood – dat is het beweegoffer en, in het verlengde daarvan, het Pinksterfeest welke zeven sabbatten later plaatsvond. Beide teksten veronderstellen dat alle oprechte gelovigen de zondag in acht nemen en zagen geen nood om hun zienswijzen te verdedigen.

Ignatius van Antiochië schreef ook over deze verandering van sabbat. Hij was het kind dat Jezus uitkoos in Mat 18:2, op dat moment zo'n drie jaar oud. Hij getuigt dat hij één van de vijfhonderd was (1 Cor 15:6) die Christus na Zijn opstanding zagen, en hij bleef vele decennia een discipel van Johannes. Johannes stierf rond 100 A.D., terwijl Ignatius in 113 A.D. als martelaar stierf.

De Brief van Ignatius aan de Trallianen informeert ons in hoofdstuk IX over de tijd van de dood van Christus, Zijn begrafenis en opstanding:

'Op de Voorbereidingsdag dan, op het derde uur, ontving Hij het vonnis van Pilatus, toegelaten door de Vader dat het gebeurde; op het zesde uur werd Hij gekruisigd; op het negende uur gaf Hij de geest; en voor zonsondergang was Hij begraven. Gedurende de sabbat bleef Hij onder de aarde in de graftombe, waarin Jozef van Arimathea Hem gelegd had. Bij het aanbreken van de dag des Heren stond Hij op uit de dood … De voorbereidingsdag dan, omvat het lijden; de sabbat omarmt de begrafenis; de dag des Heren betreft de opstanding.'

Dit geeft ons een raamwerk voor de verandering omtrent de sabbat, in overeenstemming met de profetie in Lev 23:15, zoals ik al eerder heb gesteld. Ignatius noemt uitdrukkelijk de sabbatkwestie in zijn Brief aan de Magnesianen, zeggend,

'Wordt niet misleid door vreemde leringen, noch door oude fabels, welke geen voordeel geven. Want als we blijven leven volgens de Joodse wet, geven we daarmee te kennen dat we geen genade hebben ontvangen.' (hfd. VIII)

'Als dus degenen die opgegroeid zijn in de oude ordening in bezit zijn gekomen van een nieuwe hoop, niet langer de sabbat in acht nemend, maar levend met in achtneming van de dag des Heren, waarop ook ons leven opnieuw opgerezen is door Hem en door Zijn dood … ' (hfd. IX)

Zodoende zet Ignatius de praktijk van het in acht nemen van de zondag voort, zoals die in de Didache en in Barnabas uiteengezet wordt. We hebben geen aaneliding te denken dat zijn zienswijze afweek van die van Johannes. Het is duidelijk dat Ignatius niet langer de Joodse sabbat hield, maar de dag des Heren, welke de opstanding van Christus herdacht.

In de generatie na Ignatius echoot Justinus, een Griekse filosoof die Christus had gevonden en later, rond 165 A.D. als martelaar stierf, hetzelfde onderwijs als zijn voorgangers, zeggend,

'En op de dag die zondag genoemd wordt, komen allen die in steden of op het platteland wonen samen op één plek, en de memoirs van de apostelen of de geschriften van de profeten worden gelezen, zolang de tijd toelaat … Zondag is de dag dat we allemaal onze gewoonlijke samenkomst houden, want het is de eerste dag waarop God, nadat Hij een verandering in de duisternis en materie had gewrocht, de wereld maakte; en Jezus Christus onze Redder stond op dezelfde dag op uit de dood. Want Hij was gekruisigd op de dag voor Saturnus; en op de dag na die van Saturnus, wat de dag van de zon is, nadat Hij verschenen was aan Zijn apostelen en discipelen, leerde Hij hen deze dingen, die wij ook aan jullie voorgelegd hebben om te overwegen' (Eerste apologie van Justinus, LXVII).

Justinus vond het niet nodig om iemand te overtuigen om de zondag te gebruiken om samen te komen, maar behandelt het als een oude traditie die algemeen geaccepteerd was onder de gelovigen. Hij informeerde eenvoudigweg zijn lezers over de gangbare praktijk in de kerk in de mid-tweede eeuw. Tegenstanders zien dit als een teken van afval, maar feitelijk reflecteert het alleen maar de zienswijze van elke andere kerkleider op dat moment. Zijn tijdgenoten spreken hem niet tegen en brengen hem ook niet in diskrediet.

Na Justinus kwam Irenaeus van Lyon (in Gallië), die zulk een aanzien genoot dat hij een correctiebrief kon sturen aan Victor, de bisschop van Rome. Een later werk, Quaes. Et Resp. ad Othod., refereert aan Irenaeus met een los citaat,

'Deze [gewoonte] om de knie niet te buigen op zondag is een symbool van de opstanding … Deze gewoonte is opgekomen in de apostolische tijd, zoals de gezegende Irenaeus, de martelaar en bisschop van Lyon, verklaart in zijn verhandeling 'Over Pasen', waarin hij ook Pinksteren noemt; op welks [feest] we de knie niet buigen, omdat het van gelijke gewichtigheid is als de dag des Heren, om de al aangehaalde reden daaromtrent.' (Fragment VII)

Na hem kwam Tertullianus, de Romeinse wetgeleerde, wiens zienswijze consistent was met die van zijn voorgangers. Bij het weerleggen van bepaalde heidense misvattingen over het Christendom schreef hij,

'Anderen, opnieuw, zeker met meer informatie en grotere zelfbekommernis, geloven dat de zon onze god is … Op dezelfde manier, als we zondag toewijden aan het verblijden, om een heel andere reden dan zonneaanbidding, hebben we enige gelijkenis met diegenen van jullie die de dag van Saturnus wijden aan gemak en luxe, hoewel deze ook zeer afwijkend zijn van de Joodse wegen, waarover ze inderdaad onwetend zijn' (Apologie, XVI).

Opnieuw, hij weerlegde de aantijging die sommigen maakten tegen christenen die zeggen dat ze de zon aanbaden,

'Anderen, met een groter besef van goede manieren, dat moet gezegd worden, veronderstellen dat de zon de god van de christenen is, omdat het een bekend feit is dat we richting het oosten bidden, of omdat we de zondag tot een feestdag maken … Jullie zijn het, in ieder geval, die de zon toegelaten hebben op de weekkalender; en jullie hebben zijn dag als de meest geschikte van de week geselecteerd voor óf een algehele onthouding tot aan de avond, óf voor het nemen van rust en lekker eten … Weshalve, dat ik mag terugkomen op dit oordeel, gij die ons verwijten maakt omtrent de zon en de zondag, zou uw nabijheid tot ons moeten overwegen. Wij wijken niet veel af van jullie Satunus en jullie rustdagen' (ad Nationes, XIII).

We zouden verder kunnen gaan met nog een berg aan andere getuigenissen die spreken over het houden van de zondag, gewoonlijk antwoord gevend op aantijgingen van de Joden die het houden van de sabbat op zaterdag hadden voortgezet. Clementius van Alexandrië schreef er in 190 A.D. over, Origines sprak er kort na 200 A.D. over, alsook bisschop Cyprianus rond 250 A.D., met nog meer kleinere schrijvers.

Al deze getuigenissen komen van ver voor de geboorte van Constantijn, de Romeinse keizer die zo vaak gezien wordt als degene die de sabbat omgezet heeft van zaterdag naar zondag. Constantijn, een Britse prins, wiens moeder Helena van York was, was een toegewijd christen en was vanaf zijn kindertijd de christenen gunstig gezind, hoewel zijn vader een heidens Romeinse generaal was. Toen Constantijn keizer werd, maakte hij de dag waarop christenen al eeuwen samenkwamen, tot een wettige feestdag, als een gunst aan de christenen. Hij veranderde de dag niet, hij legaliseerde die in 321 A.D. De wet luidt:

'Laten op de eerbiedwaardige dag van de zon de magistraten en mensen, die in steden verblijven, rusten, en laat alle werkplaatsen gesloten zijn. Op het platteland mogen mensen die betrokken zijn in de landbouw daarentegen vrijelijk en wettig hun bezigheden voortzetten.'

Hij verbood de Joden niet om op zaterdag te aanbidden, noch verbood hij iemand om zijn geweten te volgen. Hij beval veeleer degenen die in steden leefden en op martkplaatsen om hun winkels op zondag te sluiten. Er wordt tegenwoordig in allerlei boeken bergen van onverantwoorde aantijgingen gedaan aan het adres van Constantijn, welke geen waarheidsgehalte hebben in het licht van alle geschriften van de vroege kerk, die laten zien dat de overgrote meerderheid van de kerk de zondag gebruikte ter ere van de opstanding van Christus.

Evenzo hebben sommigen beargumenteerd dat de Roomse pausen de dag hebben veranderd op basis van een stukje onderwijs in de catechismus:

Vraag: Wat is de sabbatdag?

Antwoord: Zaterdag is de sabbatdag

Vraag: Waarom nemen wij de zondag in acht in plaats van de zaterdag?

Antwoord: … omdat de Katholieke kerk in het concilie van Laodicea (A.D. 336) de plechtigheid van zaterdag naar zondag heeft verplaatst.

De dag is in 336 A.D. veranderd? Deze bewering is uitermate belachelijk. In plaats van zo'n claim te weerleggen op historische gronden, heeft men dit verslag geloofd en hebben sommigen op basis daarvan de zondag verworpen. Ze proberen de indruk te wekken dat voorafgaand aan de vierde eeuw het samenkomen op zondag een zeldzaamheid was, terwijl dit feitelijk de norm was met uitzondering van een paar kleine Joods-Christelijke groepen, die de vernietiging van de tempel in Jeruzalem overleefd hadden.

Per slot van rekening beveelt het vierde gebod de zaterdag noch de zondag, alleen 'de zevende dag'. De zevende dag moet altijd geteld worden vanaf de eerste dag – de dag waarop door de persoon herdacht wordt, wat eerder heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.

Onder Mozes werd de zevende dag berekend vanaf het begin van de mannacyclus in Exodus 17 en het referentiepunt is de 15e dag van de tweede maand (het tweede Paasfeest). Toen in latere jaren de natie in aanraking kwam met Rome, bleek dat deze dag overeenkwam met de dag die de Romeinen de dag van Saturnus noemen, oftewel zaterdag.

De wet beveelt daarentegen een nieuw referentiepunt, een dag later in de weken vanaf het beweegoffer tot aan Pinksteren. De Hebreeuwse kalender had niet een specifieke naam voor die eerste dag van de week, maar de Romeinen noemden het zondag. In de eerste paar eeuwen, maakte meer dan de helft van de kerkleiders een of andere referentie naar de zondag – niet om mensen te overtuigen die dag te houden, noch om mensen te dreigen om die dag niet te houden, maar om te stellen dat dit de dag was die de kerken al sinds de dagen van de apostelen in acht hebben gehouden.

Hun begrip lijkt beperkt te zijn geweest tot het fet dat dit de dag was van de opstanding van Christus. Onze studie van de wet laat zien dat Lev 23:15-16 profeteert over Christus' opstanding op de dag van het beweegoffer en dat deze dag een referentiepunt werd voor de daaropvolgende zeven weken, die sabbatten genoemd werden. Het hoogtepunt van het Wekenfeest was de zondag van Pinksteren, de zevende en laatste sabbat van die profetische tijd. Pinksteren werd specifiek gevierd op de dag na de oude sabbat (Lev 23:16). Het viel altijd op de zondag, zeven weken na het beweegoffer.

Dit is hoe God een nieuwe zevendaagse cyclus heeft ingesteld, ze verzegelend door iedere zevende dag de aanwezigheid en gemeenschap van Christus, maar op de achtste dag van de week, zoals Johannes die vastlegt. Zodoende vervult zondag de wet op de zevende dag met een nieuw referentiepunt, welke verwijst naar de opstanding van Christus en het Pinkstertijdperk.

Hoe zit het met een Loofhuttensabbat?

Als er een Paassabbat was voor het Paastijdperk en een Pinkstersabbat voor het Pinkstertijdperk, wat gebeurt er dan als we het Loofhuttentijdperk binnengaan? Gaan we weer een verandering van sabbat zien om een nog grotere gebeurtenis in de geschiedenis van Gods Koninkrijk te gedenken?

We kunnen dat niet met zekerheid zeggen, omdat we nog niet de vervulling van het Loofhuttenfeest hebben meegemaakt. Ons begrip is nog onvolledig, maar de wet geeft wel een hint in de richting van een laatste verandering. Lev 23:39 zegt,

Lev 23:39 Doch op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de opbrengst van uw land inzamelt, zult gij zeven dagen het feest des Heren vieren; op de eerste dag zal er rust [sabbat] zijn en op de achtste dag zal er rust [sabbat] zijn.

Met andere woorden, de eerste en de achtste dag van dit feest waren bedoeld om een sabbat te zijn, oftewel dagen van rust. Echter omdat deze dagen op vastgestelde kalenderdata vielen (de 15e en 22e dag van de maand), vielen ze ieder jaar op verschillende dagen van de wekelijkse kalender. En toch werden ze sabbatten genoemd.

Waar het Wekenfeest een zevenweeks introductiefeest genoot, loopt het Loofhuttenfeest slechts van één sabbat tot de volgende. Het is te vroeg om het zeker te weten, maar het is mogelijk als de Zonen Gods veranderd worden op de eerste dag van het Loofhuttenfeest en gepresenteerd worden aan God op de achtste dag, dat dit de volgende gebeurtenis zal zijn om te herdenken, wat de sabbatcyclus van het Loofhuttentijdperk vastlegt.

Wanneer dit het geval is, kan de sabbatkalender opnieuw gewijzigd worden, aangezien het Koninkrijk van God tot volwassenheid komt. De progressie die we zien in het Koninkrijk heeft de focus al verlegd van dood naar leven. Het is zeer wel mogelijk dat de focus opnieuw verlegd zal worden naar het openbaar worden van de Zonen van God. Maar … ik presenteer dit slechts als een mogelijkheid. Wanneer de bestemde tijd aanbreekt zal God Zijn waarheid op een volmaaktere manier openbaren.

Hoofdstuk 5 – Het vijfde gebod

Het vijfde gebod bepaalt respect voor autoriteit van, binnen een familie, tot een gemeenschap, tot de nationale overheid. Het is de basis van orde en rust in een maatschappij. Zoals we zullen zien is het ook de wet die openbaart hoe we zonen van God kunnen worden (Joh 1:12).

Het gezin als basis van de samenleving

Deu 5:16 geeft het vijfde gebod weer,

Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft.

Dit gebod vestigt de voorrang van familierelaties. Om iemands vader en moeder te eren betekent te erkennen dat een bron van leven samengaat met een niveau van autoriteit, welke gerespecteerd en geëerd moet worden. Dit principe wordt als eerste gezien in het feit dat God alle dingen schiep en daarom het recht heeft geëerd en gehoorzaamd te worden.

Ouders scheppen niet, ze planten zich voort, een ondergeschikte kracht om leven voort te brengen. Voortplanting is inherent begiftigd met een autoriteit die afkomstig is van Gods eigen autoriteit als Schepper.

Ten tweede vestigt dit respect voor familieautoriteit ook de orde in een samenleving en leert verantwoordelijkheid aan kinderen. In feite, als kinderen hun ouders leren te respecteren, zijn ze daarna ook in staat om ieder ander te respecteren. Alle mensen met respect behandelen is het fundament van alle relaties. De meeste mensen zijn zich bewust van het bijbelse onderwijs om je naaste lief te hebben, maar de meesten hebben niet ontdekt dat het belangrijkste ingrediënt van liefde respect is.

De wereldse kijk op het gezin

Het Darwiniaanse wereldbeeld van evolutie ziet de oorsprong van families in de natuur zelf, in plaats van in God. Zodoende kijken ze naar de wilde dieren en veronderstellen dat de mens oorspronkelijk deel was van een 'oerhorde' die gedomineerd werd door een 'geweldadige oervader', die de zonen wegjaagt en zich exclusieve seksuele rechten toeëigent over de moeder en dochters.

Hier voegen ze dan het Oedipus-complex aan toe. Ze vertellen ons dat de rebellerende zonen terugvechten door de vader te doden en op te eten om de moeder en de dochters te bezitten. Hun schuld veroorzaakte toen dat er drie taboes ingesteld werden: vadermoord, kannibalisme en incest. Ze vertellen ons dat religie een uitwas is van deze taboes.

Evolutionair denken veronderstelt dat er geen Schepper is en dat onze eerste ouders oprezen uit de oerinstincten van dieren, in plaats van dat ze een volmaakte schepping waren en later vielen door zonde en verder degenereerden tot dierlijke immoraliteit. Ze kijken naar de natuur en de heerschappij van brute kracht bij sommige dieren en veronderstellen dat het zo begonnen is, ook bij ons. Op basis daarvan zijn velen er ook van overtuigd dat we 'terug moeten naar de natuur' door niet alleen steeds minder kleding te dragen, maar ook op het gebied van een dierlijke seksuele 'vrijheid' en op totalitair gebied naar een overheid wiens macht op angst is gebaseerd.

De psychologie van evolutionair denken bereid mensen voor om in termen van macht en kracht te denken, in plaats in termen van verantwoordelijkheid, eer en ontzag voor autoriteit onder God. Ze zien het vaderdier als de oorspronkelijke god van de familie, en daarvan afgeleid wordt 'god' gedefinieerd in termen van de kracht van eigenbelang en het najagen van persoonlijk plezier. Hun god probeert iemand anders z'n bezit te stelen om zodoende meer knechten te krijgen.

Hun filosofen maken het vaak tot hun missie om de familiestructuur te vernietigen, denkend dat dit de enige manier is dat ze 'bijgeloof' (d.i. geloof in God) kunnen uitroeien. Om die reden geloofde Frederick Engels (die Karl Marx heeft gepromoot) dat een monogame familie de bron was van brutaliteit naar vrouwen. Hij zei dat het huwelijk gebaseerd was op vrouwenslavernij, terwijl juist deze slavernij een uitwas is van dierlijk gedrag in de evolutietheorie zelf.

Goddelijke eer vs. vleselijke kracht

Eer heeft te maken met persoonlijke verantwoordelijkheid onder God om je woord te houden. Een persoons ja is ja, en zijn nee is nee. De kracht, macht of energie van een persoon wordt ingezet om eer te brengen, in plaats van persoonlijk plezier of eigenbelang. Gezinsrelaties leren kinderen de eerste principes van het eren van autoriteit. Wanneer een kind naar volwassenheid groeit, zou deze gewoonte overgebracht moeten worden richting de lokale overheid en provinciale en nationale overheden.

Maar wanneer een kind leert dat vaderschap niet meer is dan sterker zijn dan de zonen, zullen die zonen door zulk evolutionair gedachtengoed geregeerd worden en beide ouders én overheden minachten. Des te meer dit aanwezig is onder de mensen, des te meer macht een overheid zal willen, vrijheid zal uitgehold worden en uiteindelijk vervangen worden door totalitarisme.

In een volmaakte wereld van evolutionair, dierlijk en op eigenbelang gericht gedrag, kan alleen een totalitair bestuur middels angst een samenleving bij elkaar houden. Ware republieken zouden niet kunnen bestaan. We zouden gereduceerd worden tot democratiën waarin alle pionnen gelijk zijn gemaakt, zolang ze maar dienstbaar zijn aan de elite machtsfactor. Zoals Orwell in hoofdstuk 10 van zijn klassieke parodie 'Animal Farm' zei, 'Alle dieren zijn gelijk, maar sommige dieren zijn meer gelijk dan anderen.'

Het eren van ouders vestigt een God-gecentreerde regering, terwijl seculaire evolutionaire filosofiën zullen leiden tot het recht van de sterkste volgens de wet van de jungle en het overleven van de sterkste. Het Koninkrijk van God wordt geregeerd door de wet van God, welke gebaseerd is op liefde. Menselijke regeringen kunnen claimen dat ze door de wet geregeerd worden en ze kunnen liefde en humane doelen simuleren, terwijl ze er op uit zijn om macht zeker te stellen. En wanneer het doel van controle bereikt is, is het resultaat een natie van slaven.

Ten grondslag aan dit verschil ligt dat het Koninkrijk van God niemand soevereiniteit geeft. Autoriteit wordt gedelegeerd en alle autoriteit wordt aansprakelijk gehouden door de hogere Macht. Wereldse overheden erkennen geen hogere macht dan die van de persoon (of personen) aan de top van de machtspyramide. Deze mensen regeren dan ook volgens hun eigen grillen, gebaseerd op het overkoepelende principe dat 'goed' is, wat hen aan de macht houdt, en 'slecht' is, wat hen wellicht de macht kost. Ze erkennen geen morele absoluten, zoals die wel gevonden worden in het Koninkrijk van God.

Zonen hebben twee ouders
Het vijfde gebod vertelt kinderen om hun vader en moeder beide te eren. Een lang leven is de zegen die wordt geassocieerd met deze eer. Paulus wijst daarop in Efe 6:2-3 (Eph 6:2-3),

Eer uw vader en uw moeder (dit is immers het eerste gebod, met een belofte) 3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde.

Dit gebod is het fundament van zoonschap, de belofte van onsterfelijkheid die aan de zonen van God gegeven wordt. Maar iedere zoon heeft twee ouders: vader en moeder. Voor de zonen van God is dat niet anders. Ze hebben een hemelse vader en een aardse moeder, zoals ook Jezus die had.

Johannes schreef in Joh 1:12,

Joh 1:12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven.

Als we het recht hebben om kinderen van God te worden, hoe doen we dit dan? Het eenvoudige antwoord is door geloof te hebben in Jezus Christus, wat de voorwaarde is voor het ontvangen van de Heilige Geest. De Heilige Geest is het zaad van de Vader en wanneer wij (als 'moeders') overschaduwd worden door de Heilige Geest, wordt Christus in ons verwekt. Paulus zegt in 1 Cor 4:15, “ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt.

In zekere zin was Paulus hun vader, maar in hogere zin was God hun Vader, die hen verwekt had door het evangelie. Verder vertelt hij de Galatenkerk, “… mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeen doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft.” (Gal 4:19). Zo spreekt Paulus alsof hij zwanger is van de Galatenkerk, weeën doorstaand om ze tot volledige geboorte te zien komen. Zo werkt het ook bij individuele gelovigen, die bevrucht zijn door de Heilige Geest.

Wanneer een persoon verwekt is door de Geest, wordt gezegd dat Christus leeft in die persoon, alsof die persoon zwanger is van Christus. Paulus beschrijft deze toestand in Col 1:27 “Christus onder [Grieks: en, 'in'] u, de hoop der heerlijkheid.” Met andere woorden, als gelovigen zijn we allemaal net als Maria, die oveschaduwd werd door de Heilige Geest (Luk 1:35) en die later de Christus in haar, ter wereld bracht.

Christenen hebben vaak deze waarheid gemist, omdat de meeste bijbelvertalers geen helder onderscheid maakten tussen baren en verwekken. Het probleem is dat in het oorspronkelijke Grieks het woord gennao beide kon betekenen. Toegepast op een vrouw betekende het 'baren', want dat is wat vrouwen doen. Maar toegepast op mannen, betekent het verwekken, want dat is wat mannen doen.

In 'The Companion Bible' merkt Dr. Bullinger op bij het woord 'verwekte' in de eerste zeventien verzen van Mattheüs,

'Verwerkte. Gr. Gennao. Wanneer gebruikt bij een vader – verwekken of voortbrengen; en wanneer gebruikt bij een moeder betekent het in de wereld brengen, maar het heeft niet de tussenliggende betekenis in de zin van zwangerschap.

En dus zou bijvoorbeeld Joh 3:3 gelezen moeten worden als,

Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand van boven verwekt wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.

Het beeld dat Johannes schetst schildert God als de hemelse Vader die kinderen verwekt op aarde. Dat wat in ons bevrucht is en groeit is 'Christus in u.' Het heeft een hemelse vader en een aardse moeder. Wij zijn de moeder van dat kind, maar dat heilige zaad is ook de werkelijke jij, want het is wat jij wordt.

Daarom spreekt Paulus over de twee 'iks' in termen als twee verschillende identiteiten in Rom 7:20. Het vleselijke 'ik' kan niet anders dan zondigen, want het was verwekt door Adam. Het geestelijk 'ik' kan niet zondigen, want het is verwekt door God. Nu we dit weten kunnen we 1 Joh 3:9 correct begrijpen, wat ik zal parafraseren:

Wat door God verwekt is zondigt niet, want Zijn zaad verblijft in hem; en hij [Christus in u] kan niet zondigen, want hij is door God verwekt.

Paulus laat vervolgens zien welke worsteling hij kent tussen de twee identiteiten in hem. Het 'ik' van Adam volgt de wet van zonde, want die heeft het verlangen om de wet van God te overtreden. Het 'ik' van Christus echter dient de wet van God. Romeinen 7:25 zegt,

... Derhalve ben ik zelf met mijn verstand [van de geest] dienstbaar aan de wet Gods, maar met [de gezindheid van] mijn vlees aan de wet der zonde.

Elk van Paulus' 'iks' heeft een eigen gezindheid. Paulus' Adam-'ik' is ter dood veroordeeld met Adam, terwijl Paulus' Christus-'ik' bestemd is tot heerlijkheid.

Huwelijk gaat vooraf aan zoonschap

Om de oorsprong van zoonschap te begrijpen, moeten we een stap terug. Een correct huwelijk is een voorwaarde voor correcte zoonschap. Zonder een wettig huwelijk zijn zonen onwettig. Ik refereer niet aan huwelijksaktes of trouwdiensten in kerken. Het gaat dieper dan dat, want het heeft alles te maken met het soort huwelijksverbond dat we hebben met God.

Om het voor de Heilige Geest mogelijk te maken om Christus in ons te verwekken, moeten we eerst getrouwd zijn met God. Met andere woorden, we moeten in een verbondsrelatie met God komen. Toen het Oude Verbond ingesteld werd op de berg Sinaï trouwde God Israël, want de profeten spraken vanaf dat moment over God als Israëls echtgenoot (Hos 2:7). Toen Israël andere goden ging aanbidden beschuldigden de profeten hen van overspel (Jer 3:8).

Het Oude Verbond werd op dezelfde manier verbroken als dat mannen en vrouwen hun huwelijksverbond verbreken. Om deze reden scheidde God van het Huis van Israël (Jer 3:8; Hos 2:2) en profeteerde toen over een Nieuw Verbond (Jer 31:31). Dit zou verschillen van het eerste verbond, in die zin dat dit Nieuwe Verbond de wetten van God in onze harten zou schrijven, in plaats van uitwendig op tafels van steen.

Dit is de enige manier om op langere termijn succes te hebben. Het Oude Verbond heeft geprobeerd de oude mens van Adam dwangmatig te laten instemmen met de goddelijke standaard. Het faalde en het huwelijk eindigde in echtscheiding. Maar het Nieuwe Verbond is gebaseerd op het werk van de Geest binnen in de harten van mensen, daar de wetten van God schrijvend opdat ze instemmen met de wet, niet door kracht, maar van nature.

Dit wordt bereikt door Christus in ons te verwekken, want deze nieuwe mens – dit heilige zaad – heeft de wet al op zijn hart geschreven. Hij kan daarom niet zondigen, want hij is verwekt door God en heeft de natuur van de Vader, precies net zo als dat Jezus Christus de natuur van Zijn Vader had.

Ondanks dat hebben we allemaal complicaties in onze zwangerschap, want we volgen niet altijd het hoofdschap van Christus in ons. Iedere keer dat we zondigen doen we dat omdat we de wil van de oude Adamitische mens volgen, in plaats die van de nieuwe mens (Rom 7:15-17). Op een bepaalde manier dragen we een tweeling in ons, vergelijkbaar met de toendertijd zwangere Rebekka van de tweeling Jakob en Ezau. Een was de geestelijke mens, terwijl de andere de vleselijke mens was. Net als dat Jakob en Ezau in de baarmoeder vochten voor de overhand (Gen 25:22), zo doen de twee 'iks' in ons dat ook.

De complicaties in de zwangerschap worden nog vergroot wanneer gelovigen het Nieuwe Verbond proberen toe te voegen aan hun Oude Verbonds geloofsysteem en manier van leven. De apostel Paulus liep tegen dit probleem aan met de Galatenkerk, die door dit geschil in tweeën werd gescheurd. Joodse gelovigen uit Jeruzalem waren gekomen om hen het onderwijs van Paulus af te raden. Ze stonden er op dat de Griekse gelovigen besneden moesten worden om in een correcte verbondsrelatie met God te kunnen zijn.

Paulus beargumenteerde dat besnijdenis het teken was van het Oude Verbond, terwijl de besnijdenis van het hart het teken was van het Nieuwe (Rom 2:28-29). Vanaf de Pinksterdag tot aan de verwoesting van Jeruzalem met zijn tempel in 70 A.D. hadden de Joodse gelovigen geprobeerd zich te conformeren aan alle tempelrituelen, offers en de besnijdenis van die oude ordening. Pas nadat God de tempel en dat Oude Verbondssyteem verwoest had waren de meesten in staat om die laatste afscheiding te maken en in een Nieuwe Verbondshuwelijk met God te komen.

We zullen hier straks meer over zeggen.

Hoe eren we onze Vader?

Het voorbeeld van Jezus is het patroon dat geldt voor alle zonen van God die bestemd zijn om het Loofhuttenfeest te vervullen en tot volle volwassenheid te komen als lichaam van Christus. Maar de fundamentele waarheid hiervan wordt gevonden in het vijfde gebod, waar ons verteld wordt om onze vader en moeder te eren.

Allereerst moeten we de Schepper erkennen als onze hemelse Vader. Het Christendom is uniek in dat Jezus ons leerde dat we voorbij dienstknechtschap kunnen gaan en werkelijk God onze Vader mogen noemen. Het zijn van een zoon van God wordt in sommige andere religies gezien als godslastering. Die religies zijn niet in staat het vijfde gebod te vervullen, behalve dan ten opzichte van aardse ouders.

De hemelse Vader eren is Zijn woord te geloven zoals het weergegeven is in de bijbel, want hoewel er waarheid schuilt in de heilige boeken van alle religies, presenteert geen van hen een karakter van God dat compleet juist is. Ze hebben allemaal het nadeel dat ze Jezus Christus niet herkennen als het volmaakte beeld van God en “de afdruk van zijn wezen” (Heb 1:3).

Wij eren onze hemelse Vader door geloof, door gehoorzaamheid en uiteindelijk door in overeenstemming met Hem te zijn. Geloof is onze Paaservaring; het leren van gehoorzaamheid is het ware Pinksterfeest; en overeenstemming is Loofhutten.

Geloof eert God, want wanneer we Zijn woord geloven en het serieus nemen, eert dat Hem. Maar geloof zonder gehoorzaamheid onteert God op het volgende niveau. Daarom, “geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood”, zegt Jakobus in Jak 2:17 (Jam 2:17). Pinksteren is ontworpen om ons gehoorzaamheid te leren door de dagelijkse leiding van de Heilige Geest. Toch is zelfs gehoorzaamheid niet de hoogste vorm van eer, want zelfs een gehoorzame slaaf kan het oneens zijn met zijn meester en mopperen over de dingen die hij moet doen. Ware eer is overeenstemming dat alles wat de Vader beveelt in z'n geheel waar en rechtvaardig is, dat het een groot en wonderbaar plan is, en dat we bevoorrecht zijn dat we er deel aan mogen hebben.

Hoe eren we onze moeder?

De manier waarop we onze Vader eren wordt betwist tussen religies, elk bewerend dat ze het karakter van de Schepper kennen. Praktisch alle christenen zijn het eens dat God hun Vader is, zelfs al is hun begrip hierover beperkt. Hun onenigheid komt voornamelijk naar voren bij het eren van hun geestelijke moeder, want velen weten niet wie hun moeder is.

Paulus vertelt ons in Gal 4:22-26,

Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, een bij de slavin en een bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen [Grieks: diathèkè, 'verbonden']: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het woord Hagar betekent de berg Sinai in Arabie. Het staat op een lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.

De apostel Paulus bespreekt deze vraag uitgebreider dan alle andere bijbelse schrijvers. De vraag komt neer op één bepaalde kwestie: Wie claim je als je moeder? Welke 'moeder' is bestemd tot het voortbrengen van de erfgenamen van het Koninkrijk? Welke stad is het centrum, of de hoofdstad, van het Koninkrijk van God?

De moeder die jij claimt is de moeder die jij eert. Maar slechts één van deze moeders is de uitverkorene om de beloofde zoon voort te brengen, die de erfgenaam zal zijn. De kinderen van Hagar (het Oude Verbond) kunnen gelovigen zijn, maar ze zijn niet de erfgenamen; alleen de kinderen van Sara (het Nieuwe Verbond) zijn erfgenamen.

Wie is je moeder?

In grote verhaal gaat deze allegorie over het zijn van de zoon van het vlees of de zoon van de belofte. Hagar's zoon was een kind van het vlees (Gal 4:29), terwijl Sara's zoon een kind van de belofte was, geboren naar de Geest, zegt Paulus. Daaraan kunnen we zien dat de enige zonen, die het Koninkrijk kunnen beërven, zij zijn die door de Geest verwekt zijn, net als dat Jezus door de Geest verwekt was (Mat 1:18).

Terwijl elke ware gelovige God als zijn Vader kan claimen, kunnen alleen zij die Sara als hun moeder claimen erfgenaam zijn. Het probleem is niet hun Vader, eerder hun moeder. Alleen Sara kan de moeder van Izak zijn. Alleen het Nieuwe Verbond kan de moeder van de erfgenamen van het Koninkrijk zijn.

Met andere woorden, Paulus zegt dat zij die Jezus proberen toe te voegen aan het Oude Verbond “buiten de genade” staan (Gal 5:4). Mozes was de middelaar van het Oude Verbond; Jezus Christus is de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Een persoon kan maar één huwelijksrelatie tegelijkertijd hebben.

Met andere woorden, men kan niet in het Jodendom blijven en tegelijkertijd Sara eren. Noch kan men Jeruzalem beschouwen als de gekozen moeder van het Koninkrijk en nog steeds Sara eren. Men moet kiezen tussen twee moeders. Paulus' zorg was dat christenen van Jeruzalem niet in staat waren om los te breken van het Jodendom en doorgingen met het offeren in de tempel en zich onderwerpen aan het priestersysteem dat 'overbodig' was geworden door de komst van Christus (Heb 8:13).

Het Oude Verbond was niet in staat de beloften van God voort te brengen, want ze waren gebaseerd op de beloften van mensen om te gehoorzamen, in combinatie met hun vermogen om die beloften te houden. Dit werd gesymboliseerd in de vleselijke besnijdenis, het teken van het Oude Verbond dat deze christelijke Joden eisten, als een voorwaarde voor het aangaan van een verbondsrelatie met God.

Met andere woorden, ze probeerden mensen te binden aan het Oude Verbond, welke Hagar is en welke nooit de beloofde zonen van God ter wereld kon brengen. Paulus stond de besnijdenis van het hart voor, het teken van het Nieuwe Verbond (Rom 2:29), door welke de Geest van God Christus in ons zou verwekken, en een inwendig werk van gehoorzaamheid aan de leiding van de Geest zou doen.

Zo zien we dat het probleem 'wie is je moeder?' verder gaat dan Jodendom vs. Christendom. Het probleem in de Jeruzalemkerk, wat ook wortel had geschoten in de Galatenkerk, liet zien dat veel christenen problemen hebben met het identificeren van hun moeder. Zou men een vorm van Christendom moeten volgen die Hagar eerde of die Sara eerde? Welk Jeruzalem is de hoofdstad van het Koninkrijk?

In de eerste eeuw werd deze vraag grotendeels beantwoord toen God de Romeinen inhuurde om Jeruzalem te verwoesten in 70 A.D. (zie ook Mat 22:7). Hagar werd 'buiten geworpen', zodat Sara door alle christelijke gelovigen herkend kon worden als hun ware moeder.

Echter is dit probleem in de twintigste eeuw opnieuw opgedoken met de opkomst van het christelijke Zionisme en de Messiaanse beweging. Met het vestigen van de Israëlische staat in 1948, gevolgd door de Joodse bezetting van Jeruzalem in 1967, werd opnieuw beweert dat Hagar de ware moeder van het Koninkrijk is. Maar schijn bedriegt. Uiteindelijk zal God de slavin met haar zoon wegzenden (Gal 4:30) om Sara te valideren als de ware moeder en hoofdstad van het Koninkrijk.

Door Jeruzalem opnieuw te verwoesten zal God dit geschil opnieuw beslechten, want de dag gaat komen dat de profetie van Jerema vervuld zal worden. In Jeremia 19 moest de profeet een oude kruik nemen en die stukgooien in gehenna (de vallei van de zonen van Hinnom). Als uitleg moest hij profeteren, zoals beschreven staat in Jer 9:10-11,

Breek dan de kruik ten aanschouwen van de mannen die met u zijn gegaan, aan stukken en zeg tot hen: 11 Zo zegt de Here der heerscharen: zo zal Ik dit volk en deze stad aan stukken breken, gelijk men pottenbakkersgerei aan stukken breekt, dat niet weder heel gemaakt kan worden ...

In de dagen van Jeremia werd de stad verwoest door Babylon, maar later herbouwd door Nehemia. In 70 A.D. werd Jeruzalem opnieuw verwoest, deze keer door de Romeinen, maar ook deze keer werd de stad herbouwd. Er komt een dag, zegt Jerema, dat de stad op zo'n complete manier verwoest zal worden dat het 'niet meer gerepareerd kan worden'. Die dag komt spoedig.

En ook Paulus is het met Jeremia eens, zeggende in Gal 4:30,

Maar wat zegt het schriftwoord? Zend de slavin [het Jeruzalem van het Oude Verbond] weg met haar zoon, want de zoon der slavin zal in geen geval erven met de zoon der vrije.

Net als toen het geschil tussen de twee wedijverende vrouwen en hun zonen beslecht werd doordat Abraham Hagar en Ismaël wegzond, zo werd ook het geschil in de eerste eeuw beslecht toen God Jeruzalem wegzond om het onderwijs van Paulus te rechtvaardigen. Helaas heeft hetzelfde geschil nu weer de kop op gestoken in de twintigste eeuw, waardoor God nu voor eens en altijd het geschil gaat beslechten.

Het eren van Hagar lijkt op het vervullen van het vijfde gebod voor hen die haar als hun moeder claimen, maar om een erfgenaam te worden moet men Hagar in de steek laten en Sara eren als moeder.

[toevoeging van bijbelinfo: het eren van de juiste Vader en moeder leidt tot de vervulling van de belofte “opdat uw dagen verlengd worden” (Deu 5:16), d.i. het ontvangen van onsterfelijkheid door de voortgebrachte zonen.]

Twee soorten huwelijksrelaties

Er is al veel onderwijs geweest over dat de kerk een huwelijksrelatie heeft met Jezus Christus. Er is echter weinig aandacht geweest voor de twee soorten huwelijksrelaties die God herkent. Volgens de wet heeft en vrije vrouw rechten welke een slaafvrouw niet heeft. Het verhaal van Abrahams vrouwen, uitlegd door Paulus in Galaten 4, laat ons zien dat alleen het Nieuwe Verbond, als een vrije vrouw, het soort huwelijksrelatie heeft dat de erfgenaam kan voortbrengen, uw 'Izaäk', dat is Christus in u.

Laten we daarom teruggaan naar het begin. In het begin verwijderde God Eva uit Adam om een dubbele getuige in het gezin te hebben. Dat is het oorspronkelijke doel van het huwelijk, want wanneer de twee één zijn is er eenheid, zelfs al zijn ze twee afzondelijke personen. In die tijd bestond er slechts één soort huwelijksrelatie op aarde, en die werd gekarakteriseerd door eenheid, oftewel overeenstemming.

Toen kwam zonde de wereld binnen, en hierna plaatste God de vrouw onder de man in Gen 3:16, “… naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.” De verandering in relatie was het gevolg van zonde, niet slechts de oorspronkelijke zonde, maar als gevolg van de algemene conditie die sindsdien de mensheid heeft gekarakteriseerd.

God wist dat, toen de zonde de wereld binnenkwam, eenheid een van de eerste slachtoffers was. Mannen en vrouwen zouden zeker onenigheid hebben over vele zaken, zelfs al zouden beide de wil van God zoeken. Om deze reden was het nodig om een autoriteitsstructuur te creëren, zodat onenigheid niet tot verlamming zou leiden.

Dit was een praktische maatregel, maar het gaf niet het oorspronkelijke huwelijkspatroon weer dat vóór de zonde had bestaan. De ideale huwelijksrelatie zou in eenheid moeten zijn, op zo'n manier dat autoriteit overbodig zou zijn. Met andere woorden, als man en vrouw in overeenstemming met elkaar zouden zijn, zou het niet nodig zijn dat de een de ander iets opdraagt. Beide zouden de wil van God kennen en zouden het instinctief volgen, terwijl de ander het ermee eens is.

Maar tot de tijd aanbreekt dat we terugwinnen wat verloren is gegaan, toen zonde de wereld binnen kwam, vindt God het gepast om autoriteit binnen een gezin geregeld te hebben.

Ondertussen werd deze situatie groots uitgebeeld met de introductie van het Oude en Nieuwe Verbond. Het Oude Verbond werd op de berg Sinaï gegeven, de erfenis van Ismaël, zoon van de slavin (Gal 4:25). Het Nieuwe Verbond is gecentreerd in het hemelse Jeruzalem, zegt Paulus in vers 26 (Gal 4:26).

Waarom was het Nieuwe Verbond niet gecentreerd rond het aardse Jeruzalem? Waarom is Jeruzalem niet voorbestemd om de hoofdstad van het Koninkrijk te worden? Hoe werd Jeruzalem Hagar?

De belangrijkste reden hiervoor is dat Jeruzalem de Middelaar van het Nieuwe Verbond verwierp toen Hij kwam als hun Messias. Hun beslissing sloot hen op in het Sinaitische Oude Verbond en in de erfenis van Hagar en Ismaël. Judaïsme verkoos om onder het Oude Verbond te blijven dat gegeven was bij de berg Sinaï in Arabië. Zodoende verklaarden ze dat Hagar hun moeder was en werden ze in Gods ogen Ismaëlieten (kinderen van de slavin).

Om deze reden heeft God uiteindelijk hun beslissing gehonoreerd en het land gegeven aan de afstammelingen van Ismaël en de Islamitische volken in het algemeen. Die kant van profetie is natuurlijk een lang en gecompliceerd verhaal, wat ik uitgelegd heb in mijn boek 'De strijd om het Eertgeboorterecht'.

Het punt dat we moeten begrijpen in onze huidige studie is dat de twee verbonden uitgebeeld worden door Hagar en Sara, zoals Paulus uitlegt in Galaten 4. De twee verbonden zijn huwelijksverbonden. God huwde eerst Israël bij Sinaï onder het Oude Verbond, waardoor God een slavinbruid trouwde, die vergeleken kan worden met Hagar. Die relatie kon slechts een 'Ismaël' voortbrengen, een gelovige maar niet een erfgenaam van de belofte. Alleen een Nieuwverbonds relatie met God, waarbij Hij een vrije vrouw trouwt, kan mogelijk een 'Izaäk' voortbrengen, degene die gekozen is om de beloften van God te beërven.

Oudvebonds religies zijn er in vele soorten en maten, inclusief Islam, Judaïsme (Jodendom) en een groot deel van het Christendom zelf is het ook. Je ziet het overal waar mensen onderworpen worden als slaven, dienaren of knechten van God of van een religieuze hiërarchie of denominatie. Ze hebben allemaal één ding gemeenschappelijk – de beste van Gods slaven te worden. Ze kennen niets hogers; ze kennen weinig of niets van het worden van zonen van God.

Israëls Oudverbonds huwelijk eindigde in echtscheiding, want Gods vrouw weigerde te gehoorzamen. Haar rebellie en overspel met andere goden maakte dat God uiteindelijk haar een scheidbrief gaf in Jer 3:8,

Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israel, ter oorzake van haar echtbreuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens ontucht pleegde;

Met andere woorden, het noordelijke Huis van Israël was gescheiden van God, maar het zuidelijke Huis van Juda was ook een hoer. Er is geen verslag van dat God scheidde van Juda, natuurlijk omdat zij nog Jezus Christus moest voortbrengen (de vervulling van Gods verbond met David dat Hij zijn zonen altijd een lamp zou geven 1)). Jezus kon niet wettig geboren worden uit Juda als God haar al vóór de geboorte een scheidbrief zou hebben gegeven.

Het verhaal van Juda's huwelijk loopt via een ander pad dan dat van Israël. Jeremia 24 verdeelt Juda in twee groepen, uitgebeeld als goede en slechte vijgen. Dezen kwamen klaarblijkelijk van verschillende vijgebomen, zoals het verhaal ook laat zien. In de dagen van Jezus waren de slechte vijgen, die rebelleerden tegen God omdat ze zich weigerden te onderwerpen aan het goddelijke oordeel, degenen die de weg van Barabbas kozen, de berover-rebel, terwijl ze het pad van Jezus verwierpen, de Vredevorst. De goede vijgen [van Juda 1)] waren Jezus' discipelen,die van Jezus' onderwijs leerden en van Zijn voorbeeld, dat ze tevreden moesten zijn met de Romeinse overheersing, wetende dat God dit ijzeren koninkrijk de macht over hen had gegeven (Dan 2:33).

Het is ironisch dat de slechte vijgen degenen waren die uiterlijk vrij wilden zijn, maar zich niet realiseerden dat ze inwendig slaven van hun eigen opstandige natuur waren. Evenzo waren de goede vijgen inwendig vrij, terwijl ze tevreden waren met buitenwaardse dienstbaarheid aan Rome.

Hier kunnen we aan zien dat iemands uiterlijke, politieke positie niet iemands relatie met God bepaalt, noch geeft buitenwaardse slavernij een Hagar relatie aan. Aardse slaven kunnen genieten van een Nieuwverbonds relatie met God zoals vrije mensen slaven kunnen zijn van het Oude Verbond. Het heeft niets te maken met ras of geslacht, wat Paulus ook aangeeft in Gal 3:28,

Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers een in Christus Jezus.

Joden en Israëlieten kunnen geestelijke Ismaëlieten zijn door Hagar, terwijl fysieke Ismaëlieten Israëlieten kunnen worden door Sara en het Nieuwe Verbond. Het is afhankelijk van het type relatie dat ze hebben met God. Welke 'moeder' hebben we lief en ondersteunen we? Is het oude Jeruzalem onze moeder of het hemelse Jeruzalem?

Praktische toepassing

Wanneer we eenmaal het verschil tussen de twee soorten huwelijk in de Schrift begrijpen, hebben we de mogelijkheid om onze eigen huwelijken tussen man en vrouw te verbeteren. In feite is het huwelijk de meest natuurlijke manier waarop we deze basis principes kunnen leren en in praktijk brengen in het dagelijkse leven. Het werkt alleen in die mate dat man en vrouw beide Gods stem kunnen horen. Als een van beide partijen hier moeilijkheden mee heeft is een Nieuwverbonds relatie niet mogelijk.

Maar als beiden hun geestelijke oren ontwikkeld hebben kan God tot beiden op gelijke wijze spreken. Wanneer ze het woord van de Heer vergelijken dat ieder van hen ontvangt, zullen de woorden overeenkomen, zelfs al ze verschillende details van Zijn wil bevatten. Maar als een van hen naar het noorden wil en de ander naar het zuiden en gebed lost het verschil niet op, dan zal uiteindelijk de een zich moeten onderwerpen aan de wil van de ander. In dat geval triomfeert autoriteit over overeenstemming en keert de relatie terug naar een Oudverbonds relatie.

Sommigen hebben geprobeerd een Nieuwverbonds huwelijk te vestigen, maar eindigen in een dwangmatige overeenstemming, vaak op een subtiele manier. Dit is slechts een Oudverbonds relatie vermomd met een Nieuwverbonds kleed. Het huwelijk is ingesteld als een dubbele getuigen in het gezin en een echte getuige kan niet tot overeenstemming gedwongen worden. Een echte getuige moet onafhankelijk van God horen, anders is het knoeien met de getuigen. Man en vrouw moeten elkaar vertrouwen in het correct horen en beide moeten alleen dat woord van de Heer willen weten, dat Hij tot de ander gesproken heeft.

Er mag geen hint zijn naar, dat een tegenstrijdig woord fout zou zijn, of dat het ontvangen van zo'n woord tot een berisping zal leiden, of ongewilligheid of enigerlei straf. Als de relatie niet gebaseerd is op compleet vertrouwen in het vermogen van de ander om te horen, dan is het nog niet gebaseerd op het Nieuwe Verbond. Zonder het volle vertrouwen zal er altijd een angst voor onenigheid zijn, en dat leidt tot dwang.

Om deze reden is het moeilijker om 'terug te gaan naar Eden' dan dat mensen zich realiseren. Maar toch, als we er tegenaan kijken als een reis, dan is het minder ontmoedigend. We zouden deze praktijken moeten oefenen totdat we 50% bereiken, dan 80%, 90%, 95% van ons doel. Misschien zullen we dan zelfs op een dag onze bestemming bereiken.

Zij die niet getrouwd zijn ondervinden hierin een zeker nadeel, namelijk dat ze het huwelijk niet als zodanig kunnen oefenen. Maar God heeft ook andere relaties ingesteld, zoals pastor/kerk of vrienden onder elkaar, waardoor een man of een vrouw een dubbele getuigen kan krijgen bij het vinden van de wil van God.

Voor een uitgebreidere studie hierover verwijs ik naar mijn boek 'Oud- en Nieuwverbonds huwelijk'.

Dit beëindigd de eerste helft van de tien geboden. Deze vijf worden samengevat in de hoogste wet in Deu 6:5,

Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.

We houden van God door Zijn rechten om de aarde te regeren te erkennen, door het horen en gehoorzamen van Zijn stem zonder verdraaiingen die veroorzaakt worden door afgoden in ons hart, door Hem te erkennen als de Rechter van het Hooggerechtshof, door ons leven aan te passen aan het goddelijke plan in de profetische geschiedenis, en door te leren om geopenbaarde zonen van God te worden.

De laatste vijf geboden worden samengevat door het tweede grote gebod: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev 19:18).

Hoofdstuk 6 – Het zesde gebod

De laatste vijf geboden geven ons een raamwerk om naar te gedragen als we onze naaste willen liefhebben als onszelf. De eerste wordt gevonden in Deu 5:17, “Gij zult niet doodslaan.” Het is de negatieve vorm van “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

Zoals met alle geboden is deze ook bedoeld als een basis principe. Het wordt overgelaten aan de overige inzettingen van de wet om het verder uit te werken en aan de oordelen van de wet om ons te instrueren over de straffen op het schenden ervan.

Wanneer restitutie mogelijk is

Eén van de basis principes van de wet is dat het oordeel altijd in verhouding moet staan tot de overtreding. De overtreding moet dus naar verhouding omgezet worden in een oplossing of vergoeding. Een eenvoudige diefstal heeft een dubbele vergoeding (Exo 22:4) aan het slachtoffer nodig om zodoende weer gerechtigheid tot stand te brengen.

In het geval van moord is het niet mogelijk om het verlies te herstellen voor de getroffen familie – tenzij iemand de kracht heeft om de vermoorde terug tot leven te brengen. Maar zelfs al kon deze opstaan uit de dood dan heeft het slachtoffer en de familie het recht op ene dubbele vergoeding. Hoe gaan we twee levens opwekken voor een dode?

Bij ontvoering lopen we tegen hetzelfde probleem aan (Exo 21:16). Welke vergoeding moet betaald worden in zulke situaties?

In die gevallen dat vergoeding niet mogelijk is, is Gods oordeel de dood, in die zin dat het het recht van het slachtoffer is om te vragen om de doodstraf en de wet moet dan hun wens afdwingen. Laat het echter duidelijk zijn dat de slachtoffers altijd het recht hebben om te vergeven. De wet is alleen gemachtigd om de rechten van de slachtoffers van onrecht te af te dwingen. Genade en goedertierenheid zijn altijd het recht van een slachtoffer en niet van een rechter in functie.

Moord met voorbedachten rade en onbedoelde doodslag

Moord met voorbedachten rade vraagt om de doodstraf (Exo 21:14). Maar iemand die onopzettelijk, zonder kwaad in de zin, een ander gedood heeft, moest zichzelf opsluiten in een van de zes vrijsteden, waar hij dan moest blijven tot aan de dood van de hogepriester (Exo 21:13; Deu 19:11). Dit was een vrijwillige gevangenschap wat de dader niet belette om in z'n onderhoud te voorzien door te doen wat hij aan werk kon vinden. Als hij de vrijstad verliet, kon hij geëxecuteerd worden door de een bloedverwant van het slachtoffer (Num 35:26-28) (deze persoon wordt veelal vertaald als 'bloedwreker', maar is letterlijk de 'verlosser van bloed' (oftewel bloedverlosser in beter Nederlands) – uitleg volgt hieronder 1)).

Gevallen van vooropgezette moord, indien bewezen door twee of drie getuigen, dwongen het hof om de doodstraf op te leggen. We lezen in Deu 19:11-13,

Wanneer echter iemand zijn naaste haat, hem belaagt, zich tegen hem keert en hem dodelijk treft, zodat hij sterft, en dan naar een van deze steden vlucht [vrijsteden], 12 dan zullen de oudsten zijner stad hem vandaar laten halen en hem aan de bloedwreker [Hebreeuws: ga'al, 'verlosser'; Hebreeuws: daam, 'bloed'] overleveren, opdat hij sterve. 13 Gij zult hem niet ontzien; zo zult gij het bloed van de onschuldige uit Israel wegdoen, opdat het u wel ga.

De wet moet zo'n persoon ter dood veroordelen. Houd echter in gdachten dat de slachtoffers altijd hun recht op vergeving blijven houden. Jezus en Stefanus vergaven beide hun moordenaars (Luk 23:34; Han 7:60), want ze hadden dit recht. Dat recht werd vanzelfsprekend doorgegeven aan de vertegewoordiger van het slachtoffer, de bloedverlosser, wiens verantwoordelijkheid het was om de belangen van zijn familie te behartigen, wanneer ze het slachtoffer werden van een misdaad.

De ga'al h'daam, 'verlossen van bloed' is de bloedverlosser, omdat hij een bloedverwant van het slachtoffer is. Het woord bloed betekent ook in deze context bloedverwant.

De bloedverwant-verlosser

Iedere keer dat de wet de doodstraf oplegt erkent God impliciet dat aardse rechtbanken niet in staat zijn om recht te verschaffen aan zulke slachtoffers. Met andere woorden, vergoeding is niet mogelijk voor moord. Om deze reden moest het hof de zaak doorverwijzen naar de hogere rechtbank bij de Grote Witte Troon en de schuldige 'in laten slapen' (zoals dat heet) tot die Dag. Wanneer een rechter het onmogelijk acht om te herstellen wat het slachtoffer heeft verloren, dan heeft hij geen keus om de zaak over te dragen aan het oordeel van de Grote Witte Troon.

De bloedverlosser kan in die gevallen ook geen gerechtigheid krijgen voor zijn bloedverwant en zijn opties zijn dan óf de dader te doden óf te vergeven. De belangrijkste factor die hem zou doen laten overwegen om te vergeven is waarschijnlijk of de dader echt berouwvol is. Zo wordt berouw van iedereen verwacht die zich, de voor ons gemaakte voorziening van het bloed van Jezus, wil toeëigenen. De 'bloedverlosser' wordt een verlosser genoemd, niet een wreker; maar in het geval van moord, kan hij zijn roeping niet vervullen middels de wet van vergoeding of middels een andere wet. Uiteindelijk is het enige wat hij kan doen de zaak overdragen aan de Grote Witte Troon.

De voorziening van de vrijsteden is een verminderde vorm van de doodstraf. De straf is verminderd vanwege de onopzettelijke natuur van de doodslag. De bloedverlosser heeft hier ook de optie om de doodslager te vergeven, wat in de meeste gevallen de betere optie is, gezien het feit dat doodslag een ongeluk is. Maar als de verlosser kwaad blijft, kan de dader alleen beschermt worden door de wet binnen de muren van de vrijstad.

De vrijstad heeft dezelfde functie als de doodstraf. Beide isoleren de dader, maar op verschillende manieren. De doodstraf houdt de moordenaar vast tot de tijd van de Grote Witte Troon, waar onze grote Hogepriester de hele mensheid oordeelt in de context van Zijn eigen dood aan het kruis, waar Hij de straf op zonde voor de hele wereld heeft betaald. Voor de lichtere misdaad wordt de doodslager naar de vrijstad gestuurd tot de dood van de Hogepriester, wat profetisch spreekt over het kruis waar zonde vergeven wordt.

De roeping van de bloedverlosser is op een verschrikkelijke manier verkeerd begrepen, omdat men het hart van God niet begreep of de gezindheid van Christus. Men interpreteerde het woord 'bloed' in ga'al h'daam op zo'n manier dat het is alsof het bloed van het slachtoffer gewroken zou moeten worden, door het bloed van de overtreder te laten vloeien. Toen Christus kwam om het hart van God te tonen door Zijn voorbeeld, vervulde Hij zijn rol als ultieme bloedverlosser door Zijn eigen bloed te laten vloeien in Zijn dood aan het kruis, want Hij kwam niet als aanklager of als wreker, maar kwam ten behoeve van de verdediging.

Hierin zien we dus dat het belangrijkste doel van een bloedverlosser is om te verlossen en te vergeven, in plaats van een straf uitvoeren. Een verlosser zou niet alleen geïnteresseerd moeten zijn in de belangen van zijn bloedverwant, maar ook in het belang van het instellen van de wil van God voor het verbreiden van Zijn manier van leven. Als de verlosser de gezindheid van Christus heeft, zal hij het juiste evenwicht zoeken tussen gerechtigheid en genade zoals dat gevonden wordt in Christus Zelf. Met andere woorden, hij zal begrijpen dat het Zijn taak ten behoeve van God is, zelfs nog meer dan ten behoeve van zijn bloedverwant. Hij zal eerst Gods wil nastreven en als tweede zijn eigen rechten.

In feite heeft de wet opgemerkt dat zo'n soort probleem zou kunnen oprijzen in het geval van doodslag of moord. Omdat de verlosser het recht heeft om te vergeven, zou hij zo'n vleselijk instelling kunnen hebben dat hij een overenkomst sluit met de moordenaar. Als de familie van de moordenaar rijk is, kan hij een kudde schapen eisen in ruil voor vergeving. De wet verbiedt zulke overeenkomsten in Num 35:31-32,

En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden. 32 Gij zult evenmin losgeld aannemen voor iemand die naar zijn vrijstad gevlucht is, opdat hij zou mogen terugkeren om in zijn land te wonen voor de dood van de priester.

Dit legt vast dat vergeving vrijwillig geschonken moet worden, en niet verdiend kan worden, of het nu een eerste graads moord is of onopzettelijke doodslag. Vergeving moet gebaseerd zijn op bekering en ware goedertierenheid, en niet gebruikt worden als een onderhandelingsmethode of steekpenning, waardoor het leven van het overleden slachtoffer uitgedrukt zou worden in geld.

Bekering en correctie

Het belang van bekering zit 'm in het feit dat er een verandering van mening of denken aan ten grondslag ligt. Het is het aandoen van de denkwereld van Christus. Dit is altijd het doel van geschiedenis geweest en het onderliggende doel van de wet. De oordelen van de wet zijn correctief van natuur en zijn nooit ontworpen om alleen maar straf op te leggen, want de profeet zegt “wanneer Uw oordelen op de aarde zijn, leren de inwoners van de wereld gerechtigheid” (Jes 26:9 – Isa 26:9).

Christus onze Verlosser heeft de wetteloze in Zijn dood aan het kruis niet automatisch vergeven, zoals sommigen hebben geleerd, ook al had Hij die mogelijkheid als bloedverlosser. In plaats daarvan werkt Hij in Zijn wijsheid aan het brengen van bekering, zodat de zondaar profiteert van vergeving, in plaats van te onderwijzen dat genade een excuus is om verder te zondigen.

God oordeelt als een Vader, niet als een onpersoonlijke Rechter. Daarom ook worden wij vaak geleid om onze kinderen aansprakelijk te houden voor hun zonde, om ze de ernst van zonde te leren en de gevolgen van hun acties. Terwijl ouders boos kunnen zijn op het kind dat gezondigd heeft, oordeelt een goede ouder uit de positie van liefde en genade. En alle oordeel is bedoeld om hen te corrigeren en ze tot een plaats van volwassenheid en verantwoordelijkheid te brengen.

Echter, veel mensen hebben volgens hun eigen belangen geleefd, anderen schade berokkenend zonder hiervoor ooit aansprakelijk te zijn gehouden tijdens hun leven. Overtredingen blijven onopgelost en onrecht tiert welig op aarde. Om deze reden is het oordeel van de Grote Witte Troon nodig om alle niet-opgeloste zonde in rekenschap te brengen. Het eerste doel van de Grote Witte Troon is om de hele mensheid de waarheid van Christus te openbaren, de verschrikking van zonde en de genade die daarboven uitstijgt. Wanneer mensen verlicht zijn voor de Grote Witte Troon, waar alle waarheid geopenbaard wordt en alle geheimen ontbloot worden, dan “... zal elke knie zich buigen en iedere tong belijden dat Jezus Chistus is Heer” (Fil 2:10-11 – Phil 2:10-11).

Deze algemene bekering is het begin van hun training in het leren kennen van God, want Paulus zegt dat “niemand kan zeggen 'Jezus is Heer' dan door de Heilige Geest” (1 Cor 12:3). Zodoende zullen alle mensen voor de Grote Witte Troon hun geloof in Hem uiten en vervuld worden met de Heilige Geest. Dit is het eerste gedeelte van de 'Poel van Vuur' dat hen zal dopen, een vuur dat bedoeld is om hen te reinigen van zonde door de overtuiging van de Heilige Geest (Joh 16:7-9).

De Poel van Vuur is de 'vurige wet' zelf (Deu 33:2) welke van de troon van God uitgaat (Dan 7:9-10). Het vuur van God werd gemanifesteerd op de berg Horeb op de dag die later gevierd werd als het Wekenfeest, d.i. Pinksteren. Dat vuur werd later gezien op de hoofden van de 120 discipelen in de bovenkamer toen de Heer de Pinksterkerk ingesteld heeft in Handelingen 2.

En zo zal voor de Grote Witte Troon de hele mensheid beginnen zich te onderwerpen aan de vurige wet van God. Allen die hun geloof niet gevestigd hadden op Jezus Christus als Degene die de straf voor hun zonden heeft betaald, zullen geoordeeld worden door de vurige wet naar hun werken (Ope 20:12 – Rev 20:12). Geen van hen zal ook maar iets bezitten om vergoeding te betalen voor de zonden, die ze tijdens hun leven gepleegd hebben. Dus zegt de wet dat ze verkocht moeten worden in slavernij (Exo 22:3) tot hun schuld is betaald.

[Gelovigen die voor de Grote Witte Troon komen te staan, zullen ook door het vuur dat van de troon uitgaat geraakt worden. De schuldbrief die ze nog hebben (hun eigen, niet de schuldbrief we allemaal erven van Adam) en waardoor ze de eerste opstanding hebben gemist, wordt hier vernietigt door het vuur, waneer hun werken door het vuur worden getoest. Zij zijn gered, maar zullen schade lijden, omdat al hun werken, die van hout, hooi en stro zijn, zullen verbranden. 1)]

De ongelovigen zullen verkocht worden aan de gelovigen, want aan de gelovigen wordt autoriteit gegeven om te heersen en te regeren met Christus over anderen, tot het grote jubeljaar de hele schepping vrijzet in de heerlijke vrijheid van de kinderen van God (Rom 8:19).

Gedurende die periode van wettig oordeel zullen de gelovigen anderen onderwijzen middels woord, en trainen middels voorbeeldschap, zodat ook dezen gedurende hun tijd van dienstbaarheid en training de gezindheid van Christus kunnen aandoen. Die periode zal erg lang zijn, maar het zal eindigen in het jubeljaar van de schepping, waarvan ik geloof dat deze 49.000 jaar na Adam zal plaatsvinden.

Het universum verzoenen

Hierin ligt ook de reden waarom het idee van een nooit-eindigende brandende hel onwettig is, want marteling op zichzelf brengt geen gerechtigheid. Er is geen recht gedaan voordat alle slachtoffers van onrecht een vergoeding hebben ontvangen voor hun verlies. De gerechtigheid van God eist geen marteling maar vergoeding om het onrecht dat de slachtoffers is aangedaan te vergelden. Alleen straf kan de zondaar corrigeren, maar het brengt geen gerechtigheid of herstel van de wettelijke orde. Zonde wordt niet uitgewist door marteling.

Het overheersende doel van het goddelijke plan is om het universum te verzoenen door alle dingen aan Christus te onderwerpen. Paulus spreekt hierover in Col 1:16-20,

… want in Hem zijn alle dingen [ta panta, 'het al'] geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen [ta panta, 'het al'] zijn door Hem en tot Hem geschapen ... 20 en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen [ta panta, 'het al'] weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is.

Paulus zegt dat dezelfde God die 'het al' schiep, ook 'het al' zal verzoenen met Zichzelf. Paulus' favoriete vers, welke hij vaker citeert dan enig ander vers, is Psa 8:6, “Gij hebt alle dingen onder Zijn voeten gelegd.” Hij legt dit tot in detail uit in 1 Cor 15:26-28,

1Co 15:26-28 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij [God] uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. 28 Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

De schepping verzoenen is alle disharmonie uitwissen en alle onenigheid, met de gezindheid en de wil van Christus, verwijderen. God bereikt dit in de getrouwe gelovigen door discipline, zoals ook een vader zijn kinderen disciplineert (Heb 12:5-8). Ondanks dat de discipline strenger is op ongelovigen, blijft het hart van God hetzelfde. Zijn liefde begint niet met ons geloof, maar zoals Rom 5:8 zegt,

God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is.

Zijn liefde is de liefde van een vader, ontworpen om Zijn kinderen te corrigeren, zelfs als de resultaten via ernstige oordelen moeten komen. De wet definieert de parameters van dat oordeel. Het enige type gerechtigheid waarbij van marteling of pijn sprake is, is wanneer iemand een ander in dit leven heeft gemarteld. Waar kerkleiders mensen op de brandstapel hebben verbrand – een straf die vreemd is aan Gods wet – zou het kunnen zijn dat hen ook hetzelfde lot zal treffen volgens de wet in Exo 21:25 “brand voor brand.

Maar zelfs dit vreselijke oordeel is tijdelijk, want geen enkel oordeel is 'eeuwigdurend', zoals sommige vertalingen ons willen laten geloven. Oordeel is olam (Hebreeuws) en aionian (Grieks), en beide termen geven een onbepaalde tijdsperiode weer, waarbij de wet de lengte van het oordeel mag bepalen volgens de ernst van de misdaad.

Onze Bloedverlosser is niet alleen liefhebbend en rechtvaardig maar ook wijs genoeg om een plan voor de schepping te bedenken waarbij uiteindelijk niets blijvend verloren gaat. Dat plan is geopenbaard in de wet en de bloedverlosser speelt zijn rol in dit plan.

Het Hebreeuwse woord voor verlosser is ga'al en wordt gespeld met de Hebreeuwse letters gimel-alef-lamed. Met gimel wordt een kameel bedoeld en het betekent verhogen, vanwege de kameel die een vracht op zijn rug laadt. Het laatste gedeelte van het woord is alef-lamed, wat uitgesproken wordt als 'el', wat God betekent. Dus, een verlosser betekent letterlijk iemand die 'God verhoogt'. Dit ligt achter Jezus bewering in Joh 3:14,

En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden,

Opnieuw lezen we in Joh 12:32,

en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.

Toen Jezus aan het kruis stierf werd Hij verhoogd als de slang in de woestijn om genezing te brengen aan allen die naar Hem zouden op zien. Hij speelde de rol van een verlosser: 'God verhogen'. Niet alleen beeldt dit Hem uit als de slang in de woestijn, maar het laat ook de goddelijkheid van Christus zien, want in Zijn kruisiging werd God verhoogt aan het kruis.

Op gelijke wijze openbaart het dat 'alle mensen' inderdaad op Hem zullen zien en genezing vinden. Enkelen zien al naar Hem op tijdens hun leven, maar de grote meederheid zal dat niet eerder doen dan bij de Grote Witte Troon.

Dit woordbeeld in de letters van ga'al tonen de gezindheid van Christus als de Bloedverlosser. Zo'n beschermer was de bloedverwant in een rechtbank, gemachtigd om de verdediger te zijn voor iedereen in zijn familie die het slachtoffer geworden was van een misdaad. Het was zijn taak om verlossing te brengen, geen wraak. Jezus' voorbeeld laat zien dat Hij verlossing bracht door Zijn gewilligheid om Zijn eigen leven te geven, niet alleen voor de slachtoffers van de misdaad, maar ook voor de misdadigers. Het resultaat zal zijn dat 'alle mensen' tot Hem getrokken worden.

Dit is het voorbeeld van liefde dat het hart van God openbaart en de gezindheid van Christus met betrekking op de bloedverlosser. Om aan deze beschermers te refereren als wrekers geeft de vleselijke gezindheid van aardse wrekers weer, maar zulke mensen reflecteren niet het hart van God.

We zien dus dat het de taak van de rechter en het hof was om schuld of onschuld te bepalen en om de moordenaar te veroordelen tot de dood, maar het was het recht van de beschermer van het slachtoffer om in liefde te handelen. Als de moordenaar onberouwvol was, zou de doodstraf de beste optie kunnen zijn om toekomstige slachtoffers te beschermen. Maar als de moordenaar werkelijk berouwvol was, had de verlosser de optie om te vergeven.

Jezus had de bekwaamheid en de wijsheid om verder te gaan dan andere bloedverlossers, want Hij functioneert niet onder tijdsbeperkingen. Hij heeft ook de macht om ogen te openen voor de waarheid en om mensen te laten bekeren door de kracht van de Heilige Geest.

Zodoende heeft Hij een plan ontworpen voor de schepping dat de Grote Witte Troon omvat, waarin wetshandhaving zijn hoogtepunt van succes bereikt door alle mensen tot berouw te brengen door de kracht van de Geest.

De wetten van oorlog

De wet is in zichzelf een oorlog tegen misdaad. Maar waar de meeste wetten handelen over sociale relaties binnen een gemeenschap, zijn er ook tijden dat natiën andere natiën duperen. In die gevallen wordt de wet internationaal toegepast. God Zelf oordeelt de natiën om de wettelijke orde te herstellen in Zijn hoogste rechtbank.

Deuteronomium 20 geeft ons het belangrijkste samenvatting van de oorlogswetten. Het hoofdstuk gaat er natuurlijk van uit dat de oorlog die ondernomen wordt rechtvaardig is en dat God Zich al uitgesproken heeft over het internationale geschil in Zijn goddelijke rechtbank. In de religies van de meeste natiën werd verondersteld dat hun god eenvoudigweg Zijn wil wilde opleggen aan andere natiën, en dat hun goden hen zouden assisteren (het 'uitverkoren' volk) om hun macht en gebied uit te breiden. Het volk dacht normaliter niet aan zulke veroveringen in termen van het herstellen van de wettelijke orde in het universum. Oorlog werd meestal gevoerd met zelfzuchtige motieven, met weinig of geen oog voor het welzijn van de andere volkeren.

Maar de God van de bijbel is niet als die andere goden. Toen Jezus het hart van de Vader liet zien, ontdekten we dat Hij net zo veel mededogen had voor Samaritanen en Romeinen als voor Zijn eigen stam. De wet zelf droeg in feite de Israëlieten op om de vreemdelingen lief te hebben als zichzelf (Lev 19:34), in herinnering aan dat ze zelf ook als vreemdelingen in Egypte verkeerd behandeld zijn geweest. Zodoende waren Gods instructies over oorlogvoering met andere natiën niet gebaseerd op eigenbelang maar op het bekrachtigen van de wet met betrekking tot echte misdaden die begaan werden tegen God en Zijn natie.

De Kanaänieten hadden bijvoorbeeld hun Schepper verworpen en hadden Zijn soevereine recht op koningschap aan valse goden gegeven, die onrechtvaardige wetten hadden opgelegd aan mensen die daardoor gedupeerd werden. Kortom, het oordeel om de Kanaänieten te vernietigen was gebaseerd op hun werken, hun onrechtvaardige gewoonten, het vermoorden van onschuldige kinderen in hun religieuze ceremoniën en nog andere corrupte praktijken.

Als de Kanaänieten zich hadden bekeerd van deze praktijken en zich hadden onderworpen aan Jozua (Jezus), hadden ze de doodstraf kunnen vermijden die God aan hen als natie had opgelegd. Oprechte bekering zou ertoe geleid hebben dat ze in de natie van Israël zouden zijn opgenomen. Ze zouden ophouden Kanaänieten te zijn en hun burgerschap zou door geloof overgebracht zijn van het koninkrijk van de duisternis tot het Koninkrijk van het Licht.

Feitelijk werd het vonnis over Kanaän uitgesproken door de vloek van Noach in Gen 9:25. Toen gaf God hen 828 jaar om zich te bekeren en de doodstraf te vermijden. Ik heb in mijn boek 'Geheimen van Tijd' de vele bijbelse voorbeelden van Vervloekte Tijd laten zien – tijdcycli van 414 jaar. Vervloekte Tijd kan een periode van 414 jaren zijn (of dagen) of een veelvoud hiervan, maar het doel van Vervloekte Tijd is om te voorzien in een genade periode opdat de schuldige partij tijd krijgt om zich te bekeren en daarmee te ontsnappen aan de doodstraf. Kanaän ontving 2 x 414 jaar genadetijd, maar aan het eind van die periode weigerden ze zich te onderwerpen aan Jozua (Yeshua).

Daarom werd de doodstraf opgelegd aan Kanaän.

Zij die niet voldoen aan de vereisten van de goddelijke rechtbank tijdens de genadeperiode moeten de straf betalen, zoals de Kanaänieten hebben moeten doen. Maar de Kanaänieten geloofden het vonnis van God niet, noch deden ze er onderzoek naar. In plaats daarvan besloten ze tegen Israël te vechten.

Het punt is dat God de natie Israël had op laten rijzen om uit Zijn naam autoriteit te oefenen om Zijn wetten en Zijn oordelen af te dwingen. Daarom werd Israël opgeroepen om oorlog te voeren met de overtredende Kanaänieten. Het was geen machtspelletje om te zien welke god de sterkste was. De oorlog was niet alleen om grondgebied voor de Israëlieten af te pakken van de Kanaänieten. Het was geen zaak van alleen eigenbelang. God kondigde de oorlog niet af omdat Hij de Kanaänieten haatte en Israëlieten liefhad. Wanneer we het hele plaatje zien, en zien hoe het begon met de vloek van Noach op Kanaän, zullen we zelfs een barmhartige God zien, vol van genade, die de Kanaänieten al 828 jaar gegeven had om zich te bekeren en in te stemmen met het oordeel van de goddelijke rechtbank.

Dit openbaart de gezindheid van Christus wat betreft internationaal recht. Iedereen die er naar verlangt om met Christus te regeren moet leren om Zijn oordelen uit te vaardigen volgens Zijn wil en redenen. Dit is de enige manier waarop alle natiën het verlangen zullen krijgen om provincies te worden in het Stenen Koninkrijk wanneer het groeit om de hele aarde te vullen, zoals Dan 2:35 en Jes 2:2-4 (Isa 2:2-4) ons vertellen.

Psa 67:4 vertelt ons dat alle natiën zich zullen verheugen wanneer Gods oordelen toegepast worden op deze natiën,

Dat de natien zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt, en de natien op de aarde leidt. sela

Dit schildert een plaatje van internationaal recht gebaseerd op liefde. Het schildert geen plaatje van een oorlogvoerend Israël tegen de natiën om hen te onderwerpen als slaven van het uitverkoren volk. Het is een plaatje van internationaal respect, dankzij het ontzagwekkende systeem van liefde en gerechtigheid wat God uiteenzet – vanaf het moment dat de wet begrepen en uitgelegd wordt naar de gezindheid van Christus.

Wanneer een natie een ander onrecht aandoet, heeft die natie het recht om een beroep te doen op Gods Internationale Gerechtshof. Als Israël de overtredende partij is, zal God Zich uitspreken tegen Israël. Als Israël het slachtoffer is, zal God Zich in hun voordeel uitspreken. Gods oordeel is onpartijdig, want zo is de wet. Num 15:16 zegt,

Eenzelfde wet en eenzelfde voorschrift zal gelden zowel voor u als voor de vreemdeling die bij u vertoeft.

Wanneer deze wet in Gods Internationale Gerechtshof toegepast wordt, zien we dat God alle natiën onpartijdig oordeelt volgens de principes van de wet die voortkomen uit Zijn wil en karakter. Alle natiën zijn geschapen om zich te vormen naar Zijn beeld en Hij is plan van ze allemaal te besturen.

Zodoende moeten de oorlogswetten uitgevoerd worden volgens Zijn instructies – en alleen dan als Hij ons ten oorlog voert. Onder die omstandigheden is doden in oorlogstijd geen moord, maar elke oorlog die gevoerd wordt buiten de parameters van Gods wet is moord, en de schuldige natie (niet de individuele soldaten) wordt aansprakelijk gehouden.

Abortus

Er zijn nog andere manieren om te doden die we moeten bekijken om te zien of ze wettig zijn of niet. In het geval van opzettelijke abortus, of kindermoord vóór de geboorte, is de bijbel duidelijk dat God al leven geeft vóór iemands geboorte. Daarom is het vernietigen van dat leven, hetzelfde als een leven nemen, en tenzij het volgens een gepast juridisch proces verloopt is deze vorm van doden moord. Jer 1:5 zegt,

Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.

Correct gezegd, niets is werkelijk 'gevormd' totdat het ten volle gevormd is tot in een bepaalde vorm of afmeting. Hier sprak God dus over de tijd tussen bevruchting en geboorte, dat God Jeremia al kende en als profeet aangesteld werd. Zo werden ook Jakob en Ezau geroepen terwijl ze nog in de baarmoeder waren, vóór hun geboorte (Rom 9:11). Deze goddelijke erkenning van hun persoonlijkheid staat buiten kijf voor iedereen die werkelijk gelooft in de Schrift.

Gods stelling in Jer 1:5, “Ik heb u gekend”, wordt niet in alle cirkels ten volle gewaardeerd. De persoonlijke toepassing heeft vanzelfsprekend betrekking op het niveau intimiteit in persoonlijke relaties. Maar op het gebied van internationaal recht, heeft het betrekking op diplomatieke relaties tussen landen. Op dat gebied heeft het te maken met erkenning.

Als één natie een andere natie niet wil erkennen betekent dat dat er geen diplomatieke banden zijn tussen die twee. Vaak zijn ze in een staat van oorlog, misschien is er sprake van een wapenstilstand maar zeker niet van een echte vredesovereenkomt. Deu 11:28 spreekt over het “achterna lopen van andere goden, die gij niet gekend hebt.” Dit betekent dat andere goden niet officieel erkend werden in Israël. Die goden hadden geen wettige status en de wet van God zal hun pretentieuze claims van autoriteit niet steunen.

Toen Jezus sprak over wetteloze geloofsgenezers in Mat 7:23, zeggende “Ik heb u nooit gekend”, bedoelde Hij niet dat Hij nog nooit van hen gehoord had, maar veeleer dat ze nog steeds in een vijandige houding stonden ten opzichte van Hem en Zijn wet. Ze waren niet in overeenstemming. Hij erkende hen dus niet in wettelijke zin.

Als contrast, Paulus zegt in 1 Cor 8:3, “maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend.” Zij houden van God als ze Zijn geboden bewaren, en God erkent zulke mensen als hebbende een wettige status in de goddelijke rechtbank. Zij hebben rechten als burgers van het Koninkrijk. De wettelozen verliezen hun rechten wanneer ze geoordeeld worden door de wet. In het grote hoofdstuk over Liefde lezen we in 1 Cor 13:12,

Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben.

Erkenning door de wet geeft ons onze wettige invloed. Nadat dit vastgesteld is, kunnen we beginnen om Christus te leren kennen in een intieme en persoonlijke relatie. Christus kwam om het hart en de gedachten van de Vader te openbaren en te doen kennen met betrekking tot alle dingen.

Dus toen God Jeremia 'kende' toen deze nog in de moederschoot was, betekent dit dat God de profeet al voor zijn geboorte door een wettelijk status als een persoon erkende. Met deze wettige status kreeg hij door God gegeven rechten als een burger van het Koninkrijk én als een geroepen profeet. Dit laat niet alleen zien dat leven bij de bevruchting begint, maar belangrijker nog dat een ongeboren kind een wettelijke status heeft in Gods bestuur – inclusief het recht op een veilig bestaan.

Dit wordt ondersteund door Exo 21:22,

Wanneer mannen vechten en een van hen stoot een zwangere vrouw, zodat haar vrucht afgaat, maar zonder ander letsel, dan zal zeker een boete worden geeist, naardat de man van die vrouw hem oplegt, en hij zal het volgens besluit van de rechters geven.

Dit is een duidelijk geval van onopzettelijke doodslag, aangezien de vrouw in kwestie niet een van de twee vechtende mannen was, maar eerder tussenbeide probeerde te komen. De precieze straf moet bepaald worden door de man van de vrouw en de rechters. Deze zaak verwijst niet direct naar de wettige status van het ongeboren kind, eerder naar die van de ouders. Toch wordt het ongeboren kind op hogere waarde geschat dan het tegenwoordige 'slechts een stukje vlees'.

De vroege kerk werd in hun eigen tijd ook geconfronteerd met abortus en kindermoord, en zij veroordeelden unaniem deze praktijken. Hun kijk op deze zaak verschilde niet van die van het Joodse geloof. Aan het eind van de eerste eeuw getuigde Josephus hiervan in zijn boek, 'Tegen Apion' (tegen de Grieken), II, 25,

'De wet gebiedt ons bovendien om al onze nakomelingen op te voeden en verbiedt vrouwen wat verwekt is te aborteren, of het naderhand te vernietingen; en als een vrouw dat toch zo gedaan heeft, zal ze een moordenaar zijn van haar kind.'

In die dagen hadden mensen bepaalde kruidendrankjes ontdekt die een abortus veroorzaakten. De Romeinse wet stond abortus toe en zelfs kindermoord, omdat het het recht van de vader over het leven en de dood van zijn kinderen handhaafde. Ter vergelijking, de Brief van Barnabas 14:11 zegt,

'Gij zult uw vruchten niet vernietigen voordat ze ter wereld gebracht zijn; noch ze doden nadat ze zijn geboren.'

De Didache, oftewel 'Onderwijs van de twaalf Apostelen', zegt in 2:1,

'Het tweede gebod van het onderwijs is: 'Gij zult niet doodslaan' … gij zult een kind niet aborteren of kindermoord plegen.'

In 177 A.D. nam Athenagoras een kwestie, van circulerende geruchten onder heidenen in zijn tijd, hoog op, dat christenen kinderen doodden en bloed dronken op hun samenkomsten als ze deelnamen aan het avondmaal. Hij weerlegde dit zeggende in zijn Plea, hfd 25,

'Wat voor reden zouden wij kunnen hebben voor het plegen van moord wanneer we zeggen dat vrouwen die een abortus veroorzaken moordenaars zijn, en daarvan rekenschap zullen moeten geven aan God?'

In 210 A.D. schreef Tertullianus, een Romeinse wetgeleerde in hoofdstuk 9 van zijn Apologie, oftwel 'verantwoording' van het Christendom,

'In ons geval, aangezien moord eens en voor altijd verboden is, mogen wij niet eens de foetus in de moederschoot vernietigen, zolang het menselijk wezen nog bloed ontneemt van andere delen van het lichaam tot levensonderhoud.'

Rond 400 A.D. vatte 'De Apostolische Grondwetten' het geaccepteerde onderwijs van het Christendom samen, zeggende in 7:3,

'Gij zult uw kind niet slaan middels abortus, noch doden wat verwekt is; want alles dat gevormd is en van God een ziel heeft gekregen, zal, indien geslagen, gewreekt worden als onrechtmatig vernietigd.'

We zien dat abortus geen nieuwe kwestie is in de kerk. Het werd uitgeoefend door humanistische culturen die hun wetten baseerden op het geloof dat ouders de oorsprong zijn van leven en daarom ook het recht hadden het leven aan hun kinderen te ontnemen. Gods wet staat dit niet toe, zelfs niet voor de ergste jeugdige crimineel. Zelfs de ongeborenen genoten erkenning door God in de hemelse rechtbank en werden bij wet beschermd tegen kwaadaardigheid van ouders.

Alhoewel ouders kinderen verwekken en baren, zijn ze niet de oorsprong van leven. Al het leven komt van God en is daarom onderworpen aan Zijn wil. Gods wet reguleert daarom ouderlijke rechten over hun kinderen.

Het zesde gebod verhinderd moord en omgekeerd prijst het liefde aan. Het is het eerste gebod dat helpt te definiëren hoe we onze naaste kunnen liefhebben als onszelf. Als we God werkelijk liefhebben, zullen we het zesde gebod bewaren.

Hoofdstuk 7 – Het zevende gebod

Deu 5:18 zegt “Gij zult niet echtbreken.” Dit is het zevende gebod. Het is de wet die alle eenheid en scheiding regelt – huwelijk in het bijzonder.

Het Hebreeuwse woord dat vertaald wordt met echtbreuk of overspel is na'aph, een wortelwoord dat niet verder ontleed kan worden. Het wordt altijd in de Schrift gebruikt om een seksuele relatie te omschrijven met de man of vrouw van een ander, tenzij het metaforisch gebruikt wordt voor de nationale misdaad van overspel plegen met andere goden. Lev 20:10 vertelt ons ook de straf:

En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster.

Er bestaat de neiging in veel culturen om de vrouw te straffen voor overspel en niet de man. Soms zijn er meerdere getuigen nodig om een man te veroordelen voor overspel, waardoor het onwaarschijnlijk wordt dat er ooit een man schuldig bevonden zal worden, terwijl een enkel getuigenis of beschuldiging tegen een vrouw verondersteld wordt waar te zijn. Deze ongelijke toepassing van de wet is natuurlijk tegengesteld aan de gedachte van God.

De bijbel past de wet van God gelijkelijk toe. De enige bepaling is dat, net als bij alle andere misdaden, niemand veroordeeld kan worden zonder twee of drie getuigen, d.i. zonder twee of drie bewijsstukken. Deu 19:15 zegt,

Een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden ter zake van enige ongerechtigheid of zonde, welke ook, die hij begaan mocht hebben; op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan.

De vrouw die op overspel betrapt werd

In Joh 8:1-11 lezen we het verhaal van de vrouw die op overspel betrapt werd en voor Jezus gebracht werd. Velen hebben dit verhaal gebruikt als bewijs dat Jezus de wet weggedaan zou hebben, ondanks het feit dat Jezus dit zeer duidelijk ontkende in Mat 5:17-19.

De Farizeeën hadden een verborgen motief toen ze de overspelige vrouw voor Jezus brachten. Ze wilden Hem in de val lokken met Zijn eigen woorden, want als Hij weigerde haar te veroordelen konden ze Hem beschuldigen van het verachten van de wet, maar als Hij haar ter dood zou veroordelen, konden ze haar stenigen en vervolgens Hem aanbrengen bij de Romeinse overheid. In die dagen eiste de Romeinse overheid dat alle doodzonden ter beoordeling doorverwezen werden aan hen.

Jezus kende hun harten en Hij kende de wet. De wet voorzag in zaken waar recht halen niet mogelijk was, of het nu vanwege een gebrek aan getuigen was, valse getuigen, een omgekochte rechter, of (zoals in dit geval) een buitenlandse autoriteit. Mensen moesten proberen hun geschillen in de privésfeer op te lossen (Mat 18:15) en indien nodig de getuigen en de bewijzen aan de schuldige partij te presenteren om een rechtzaak te vermijden (Mat 18:16).

Als men niet tot een oplossing komt, mag men het meenemen naar het hof (Mat 18:17), waar van een aardse rechter verwacht werd om de een te rechtvaardigen en de ander te veroordelen. Als de verliezende partij geloofde dat het vonnis onrechtvaardig was kon hij een beroep doen voor zijn zaak bij de goddelijke rechtbank.

Toen de overspelige vrouw beschuldigd werd door de Farizeeën, die verwachtten dat Jezus haar zaak zou berechten, wilden ze dat Hij haar zou veroordelen op grond van Lev 20:10 (hierboven geciteerd). Maar omdat deze doodzonden alleen beoordeeld mochten worden door de Romeinse overheid, was het duidelijk dat er geen recht kon geschieden. De Farizeeën hadden ook alleen de overspelige vrouw meegenomen, maar niet de man. Nog erger was dat de getuigen overduidelijk verborgen motieven hadden, wat elke bijbelse rechter verondersteld werd te onderscheiden.

Jezus wist dus dat ware gerechtigheid in deze zaak niet haalbaar was. Daarom nam Hij de vrouw regelrecht mee naar de hemelse rechtbank volgens de wet op jaloersheid in Num 5:12-31. In zo'n zaak moest de jaloerse partij bij gebrek aan bewijs of betrouwbare getuigen, haar meenemen naar de priester (de rechter). De priester nam middels een ceremonie een eed van onschuld bij de vrouw af.

De priester moest haar informeren over de vloek die op haar zou komen als ze zou zweren dat ze onschuldig was, maar in werkelijk schuldig zou zijn. Dan zegt Num 5:23-28,

Daarna zal de priester die vervloekingen op een blad schrijven en in het bittere water afwassen 24 en hij zal de vrouw het bittere water, dat de vloek brengt, te drinken geven, en het water, dat de vloek brengt, zal in haar worden tot bitterheid ... 27 ... zodat haar buik zal opzwellen en haar heup zal invallen, en die vrouw tot een vloek [d.i. onvruchtbaar] onder haar volk zal zijn. 28 Heeft de vrouw zich echter niet verontreinigd en is zij rein, dan zal zij ongestraft blijven en zwanger kunnen worden.

Als een vrouw zo'n eed van onschuld nam werd haar zaak doorverwezen naar de goddelijke rechtbank, en haar man moest haar bewering als betrouwbaar accepteren. Heb 6:16 zegt,

Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.

Dit was de juiste procedure om te volgen als er een gebrek aan bewijs of getuigen was, of als de omstandigheden de implementatie van goddelijke gerechtigheid onmogelijk maakten. Dit was het geval toen Jezus geconfronteerd werd met de overspelige vrouw. Zelfs als de getuigenissen voldoende en betrouwbaar zouden zijn geweest, geen rechter had haar kunnen oordelen, want de Romeinen hadden het recht om iemand ter dood te veroordelen voor zichzelf gehouden.

Daarom kon Jezus de vrouw niet berechten volgens de wet op basis waarvan de Farizeeën en wetgeleerden haar veroordeelden. Ja, de wet in Deu 22:24 leek toepasbaar, maar niet onder die voorwaarden. Dus begon Jezus haar zaak te vervolgen volgens Numeri 5. Joh 8:6 zegt “Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond.

Eerst begrepen ze niet wat Hij deed, en ze dachten dat Jezus hen eenvoudig negeerde. Maar Jezus wist precies wat Hij deed. De schriftgeleerden en Farizeeën hadden de vrouw ter beoordeling voorgeleid aan de grote Hogepriester van de Melchizedek-ordening, en Hij presenteerde haar zaak aan de goddelijke rechtbank. Jezus schreef op de grond, of omdat hij geen boekrol had waarop de vloeken van de wet geschreven konden worden, of het was sabbat en dan werd het schrijven op vellen of op steen gezien als werk en dat was verboden. Hoe dan ook, Jezus bukte en schreef met zijn vinger de vloeken van de wet op de grond zelf.

De Farizeeën drongen aan op een oordeel voordat Hij klaar was met schrijven, dus scheepte Hij hen af door te zeggen “Hij die zonder zonde is werpe de eerste steen” (Joh 8:7). Met andere woorden, Hij zei 'Hé, als jullie al tot een vonnis gekomen zijn, ga door en dood haar'. Per slot van rekening zei de wet dat het aan de getuigen was om de eerste steen te werpen (Deu 17:7). Hij wist natuurlijk dat ze haar niet zouden stenigen, want de Romeinen zouden hen aansprakelijk hebben gehouden.

Toen Jezus genoeg had geschreven voor de Farizeeën om uit te vogelen dat Hij de zaak doorverwees naar de goddelijke rechtbank, wisten ze dat ze weer eens gefaald hadden om Hem te betrappen. Een voor een gaven ze het op en liepen weg. Toen Jezus klaar was met schrijven, keek Hij op en zag geen aanklagers en geen getuigen meer. Joh 8:10-11 zegt,

En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!

Als Rechter in deze zaak kon zelfs Jezus haar niet veroordelen zonder getuigen en zonder dat iemand haar aanklaagde. Ook hoefde Hij haar de eed niet af te nemen. Omdat er niemand aanwezig was om haar te oordelen werd de zaak geseponeerd. De zaak eindigde dus met een eenvoudige vermaning “zondig van nu af niet meer.” Jezus liet haar niet vrijuit gaan, en ook schafte Hij de wet niet af.

Rechtsbevoegdheid over het huwelijk

Het grote culturele probleem van vandaag is dat in de poging het gezin te vernietigen om een wereldse socialistische democratie op te richten, overspel zelden tot nooit vervolgd wordt als een misdaad. Hoererij is in de meeste vormen lang geleden al gelegaliseerd en wordt alleen dan nog vervolgd wanneer het een commercieel toneelstuk is of wanneer het minderjarigen betreft.

Wetten die seksueel gedrag reguleren behoren tot de belangrijkste in het voorkomen van decadentie en het uiteindelijke verval van een natie. Gen 2:24 maakt duidelijk dat God Zelf het huwelijk geschapen en ingesteld heeft, en zodoende is Hij de ultieme bron om alles wat met seksualiteit te maken heeft wettelijk te regelen.

Om deze reden is het zevende gebod, net als alle andere geboden, geworteld in het eerste gebod. God is de Ontwerper van het huwelijk en daarom zijn mensen en natiën verantwoordelijk om de huwelijkswetten van God te implementeren en bekrachtigen. Maar als een natie weigert om God te erkennen als de soevereine Schepper wordt de weg geplaveid voor de mens om de wetten te veranderen zodat ze beter aansluiten bij de lusten van het volk, wanneer hun morele norm met de tijd uitholt.

In den beginne

Het huwelijk was oorspronkelijk gebaseerd op het idee dat een man en een vrouw in volledige overeenstemming met elkaar zouden leven. Het opgeschreven doel van God was dat ze 'één vlees' zouden zijn (Gen 2:24). Deze eenheid werd niet bereikt doordat de vrouw zich altijd volmaakt onderwierp aan haar man, maar omdat beide de stem van dezelfde God hoorden. Dit is in essentie een Nieuw Verbondshuwelijk, zoals ik uitgelegd heb in mijn boek 'Oud en Nieuw Verbondshuwelijk'.

Toen ze later door zonde in het rijk van sterfelijkheid en verderf vielen, begonnen ze hun vermogen en zelfs de wil te verliezen om de stem van God te horen. God wist dat met het verstrijken van de tijd dit probleem in de volgende generaties alleen maar erger zou worden. Een van de eerste slachtoffers van zonde zou de eenheid tussen man en vrouw zijn. Als ze niet overeen konden komen over de wil van God voor hun levens, zou het nodig worden voor de een om zijn wil op te leggen aan de ander om verlamming of een padstelling te voorkomen.

Hierom zei God tegen Eva in Gen 3:16 “… naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.” God gaf de autoriteit aan de man in het geval van onenigheid en meningsverschillen. Maar het moge ook duidelijk zijn dat zo'n autoriteit alleen nodig was vanwege zonde en dat dit niet nodig is geweest voor de val in sterfelijkheid en verdorvenheid.

Ook kan niet aangenomen worden dat de beslissing van de man altijd de juiste is. De autoriteit is aan hem gegeven, omdat, zo schijnt het, Adam eerst geschapen was en daarna Eva (1 Tim 2:13) en zij was de eerste die ongehoorzaam was aan God (1 Tim 2:14). Deze autoriteit maakt de man ook verantwoordelijk om de wil van God te kennen, niet alleen door Zijn stem van binnen te horen, maar ook door zijn vrouw. Hij is verantwoordelijk om te weten wanneer God tot hem spreekt door alle anderen, maar speciaal door zijn vrouw, want zij heeft de primaire roeping om zijn dubbele getuige te zijn.

Als een huwelijk zou functioneren zoals het vanaf het begin bedoeld was, zou er geen autoriteit nodig zijn. Overeenstemming maakt autoriteit irrelevant, want als beide partijen in volmaakte eenheid zijn, is er nooit aanleiding voor de een om de wil van de ander te verwerpen of om instemming af te dwingen. Dit is de natuurlijke toestand van het huwelijk voorafgaand aan de intoductie van zonde.

Maar toen zonde een rol ging spelen, begonnen als gevolg daarvan meningsverschillen, zelfzucht en neigingen tot zonde op te rijzen. Niet alleen maakte dit autoriteit nodig, maar dit breidde zich ook uit in de samenleving in het algemeen. Om die reden vond God het nodig om autoriteit over grotere groepen mensen in te stellen, zoals over stammen en natiën. Met deze autoriteit werden oordelen om de wet te handhaven meegegeven.

Deze oordelen van de wet omvatten oordelen over zonde tegen het huwelijk zelf, zoals overspel of misbruik van de partner. Zulke zonden waren niet te voorkomen, gezien de gevallen natuur van de mens en het verval in moraal door de eeuwen heen. Om deze reden was het nodig om voorziengen voor echtscheiding te maken, wat God deed in Deu 24:1-4. Als alle huwelijken volmaakt zouden zijn, zouden voorzieningen voor echtscheiding overbodig zijn.

Voorziening voor echtscheiding

'The Emphasized Bible' van Rotherham zegt in Deu 24:1-2,

When a man taketh a woman and marrieth her, then shall it be, if she find not favour in his eyes, because he hath found in her some matter of shame, that he shall write her a scroll of divorcement, and put it into her hand, and shall send her forth out of his house. 2 And when she cometh forth out of his house, then may she go her way and become another man’s.

Wanneer een man een vrouw neemt en haar huwt, dan zal het zijn dat, als zij geen gunst vindt in zijn ogen, omdat hij in haar enige schandelijke zaak heeft gevonden, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven, en deze haar in de hand geven, en haar weg zal zenden uit zijn huis. 2 En wanneer zij zijn huis uitgaat, dan mag ze haars weegs gaan en van een andere man worden.

In Gods wet moet echtscheiding op papier gezet worden, zodat de vrouw bewijs heeft van die echtscheiding. Dit voorkomt dat een jaloerse ex-man de scheiding ontkent en haar vervolgt voor echtbreuk, wanneer ze zou hertrouwen. Deu 24:2 staat de vrouw toe, om op basis van die wettige echtscheiding, een ander te trouwen met wie zij wil. Vers 4 ontneemt de ex-man het recht om haar opnieuw te claimen, zelfs al is ze gescheiden van haar tweede man.

Hierin verschilt deze wet met die van Hammurabi (Nimrod), wiens wet de gebruikelijke wet was in Kanaän in die tijd. Hammurabi's wet stond een mondelinge echtscheiding toe als de man drie keer zou zeggen 'ik doe haar weg' (d.i., ik verlaat haar) (par.141). Omdat mondelinge beweringen makkelijk ontkend kunnen worden, is er geen twijfel dat dit tot veel onrecht ten opzichte van vrouwen geleid moet hebben.

Gods wet vereiste een geschreven 'scheidbrief' voordat een man zijn vrouw mocht wegzenden. Het is belangrijk om te begrijpen dat Mozes' wetgeving verschilde van de reguliere wetten van die tijd en dat hij een hiaat van onrecht in de wet van Hammurabi hiermee opvulde. Als we dit begrijpen is het makkelijker om Jezus' commentaar over echtscheiding in Matteüs 5 te begrijpen.

Jezus zei dat wanneer een man zijn vrouw zomaar zou wegzenden, zonder zulke papieren, hij zou veroorzaken dat ze overspel zou plegen (Mat 5:32), want ze zou kunnen hertrouwen zonder een bewijs van echtscheiding. Zo zou ook iedere man die haar zou trouwen overspel met haar plegen.

Velen hebben Jezus' bewering zo geïnterpreteerd alsof Hij echtscheiding zou verbieden, in tegenspraak met Deuteronomium 24. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan het niet onderscheiden van echtscheiding en wegzenden. De wet zei dat echtscheiding moest plaatsvinden voordat een man zijn vrouw kan wegzenden – d.i. haar wegsturen uit zijn huis. Deze twee zaken hoorden samen te gaan, maar het probleem was dat dat vaak niet gebeurde, vooral in die gebieden waar Gods wet niet gevolgd werd.

De beroemde engelse KJV (King James Version) gaat bij het vertalen van Mat 5:31-32 helemaal de mist in. Het maakt geen onderscheid tussen echtscheiding en wegzenden, terwijl de Griekse tekst dat wel doet. De KJV vertaalt apoluo eerst met 'put away' (wegzenden) en daarna met 'divorced' (gescheiden).

Mat 5:31-32 It hath been said, Whosoever shall put away his wife, let him give her a writing of divorcement [apostasion] : 32 But I say unto you, That whosoever shall put away [apoluo] his wife, saving for the cause of fornication, causeth her to commit adultery: and whosoever shall marry her that is divorced [apoluo] committeth adultery.

Het Griekse woord voor 'echtscheiding', correct vertaald in vers 31, is apostasion. Het betekent 'verstoting' en refereert rechtstreeks aan het geschreven document welke iemands vrouw verstoot, en daarmee de wettige vereniging beëindigt middels echtscheiding. Maar vers 32 gebruikt niet het woord apostasion, maar apoluo, 'wegzenden'. Het woord betekent 'vrij laten gaan, ontslaan'. Het is niet de wettelijke handeling van scheiden, maar de fysieke handeling van het wegzenden.

Daarom wordt Mat 5:32 op de juiste manier vertaald door Jay P. Green, Sr., de hoofdredacteur en vertaler van 'The Interlinear Bible',

But I say to you, whoever puts away [apoluo] his wife, apart from a matter of fornication, makes her commit adultery. And whoever shall marry the one put away [apoluo] commits adultery.

De KJV vertalers namen aan dat Jezus de wet op echtscheiding veranderde. Om deze reden vertaalden ze apoluo alsof er apostasion geschreven staat, daarmee implicerend dat er geen verschil tussen de twee woorden is. Het is mijn overtuiging dat Jezus de wet niet weggedaan heeft, maar het begrip van mensen over de wet heeft veranderd en de betekenis ervan heeft uitgebreid naar de geest van de wet. Als Jezus de wet werkelijk weggedaan zou hebben, zouden de wetgeleerden en Farizeeën Hem daarvoor zeker veroordeeld hebben, we horen echter niet het minste geluid van bezwaar.

Door het verschil tussen apostasion en apoluo in stand te houden, kunnen we het echte doel begrijpen van Jezus' commentaar in Zijn Bergrede. De Mozaïsche wet had inderdaad echtscheiding toegestaan, vanwege de hardheid van de harten van de mensen. Er zijn tijden dat echtscheiding nodig is, vanwege zonde en de menselijke natuur. Maar van den beginne is het niet zo geweest, voorafgaand aan de opmars van zonde. Jezus maakte dit duidelijk in Mat 19:3-6,

En er kwamen Farizeeen tot Hem om Hem te verzoeken, en zij zeiden: Is het geoorloofd zijn vrouw weg te zenden om allerlei redenen? 4 Hij antwoordde en zeide: Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? 5 En Hij zeide: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot een vlees zijn. 6 Zo zijn zij niet meer twee, maar een vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

Met andere woorden, Jezus zei ons dat we moeten strijden om de eenheid, welke God gevestigd had in den beginne, voorafgaand aan zonde, terug te winnen. Als mannen en vrouwen in staat zouden zijn om dit te doen, zou er geen echtscheiding zijn. De realiteit van de situatie is echter dat er vele koppels zijn die het, om verschillende redenen, niet lukt om dit soort eenheid te bereiken. Dat is de reden waarom echtscheiding toegestaan is in de wet van Mozes, want echtscheiding is een oordeel over zonde.

Mozes probeert niet een specifieke rechtvaardiging voor echtscheiding aan te geven, het daarmee overlatend aan ieder persoonlijk om hierin geleid te worden door de Geest. Hij zegt alleen, “omdat hij in haar enige schandelijke zaak heeft gevonden” (Deu 24:1). Dit gebrek aan specfieke wetgeving laat een gat achter in ons begrip, welke gevuld moet worden door de leiding van de Heilige Geest. Echtscheiding is in zichzelf niet goed of slecht, maar mensen moeten Gods stem horen en daardoor geleid worden. Ze zouden niet moeten scheiden om triviale zaken, maar tegelijkertijd staat de wet echtscheiding toe om legitieme redenen zoals overspel en misbruik.

Terugkomend op Mat 5:32, Jezus ging verder om de wet en de toepassing ervan uit te leggen. Hij zei dat wanneer een man zijn vrouw wegzendt, hij veroorzaakt dat zij overspel pleegt. Velen hebben verondersteld dat zij dus niet mag hertrouwen als ze gescheiden is, maar Jezus sprak over hertrouwen na weggezonden te zijn, dus zonder een scheidbrief in haar hand. Jezus refereerde aan hetzelfde probleem als waar Mozes mee geconfronteerd werd.

Om een vrouw te trouwen zonder wettige scheidingspapieren zou een daad van overspel zijn. Jezus' onderwijs toonde het onrecht aan van het wegzenden van een vrouw zonder deze papieren. Jezus zei dus dat de man die zijn vrouw wegzendt zonder een scheidbrief minstens zo aansprakelijk is als dat zij het is, als ze een ander trouwt. Dit was een nieuwe zienswijze op de wet die moeilijk voor de schriftgeleerden en Farizeeën was om te accepteren.

De apostel Paulus begrijp Jezus' onderwijs, want hij zei in 1 Cor 7:27-28,

Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen. 28 Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmede geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmede geen kwaad.

Paulus had in de verzen 8 tot 17 daarvoor al een introductie gegeven over het hoe en waarom het misschien zelfs beter was om helemaal niet te trouwen. Gelovigen werden in die tijd veelal vervolgd en ter dood gebracht vanwege hun geloof. Hun vrouwen en kinderen bleven dan vaak alleen over, zonder huis en verlaten. Daar bovenop kwam dat Paulus' leven als een apostel betekende dat hij maanden en zelfs jaren op reis was, omdat hij lange zendingsreizen maakte met langzame vormen van vervoer.

Paulus was niet tegen het huwelijk, noch had hij een lage dunk van vrouwen, zoals sommigen hebben beweerd. Bisschop Eusebius, de kerkhistoricus van de vierde eeuw, beweerde dat Paulus getrouwd was geweest (Eccl. Hist., III, xxx). Maar tegen de tijd dat Paulus zijn eerste brief aan de Corinthiërs schreef, schijnt het dat hij niet meer gettrouwd was (1 Cor 7:8), waarschijnlijk als weduwenaar. Hij erkende de moeilijkheden in het huwelijk in die tijd en daarom was hij er voorstander van om vrijgezel te blijven onder die omstandigheden.

Later, in hetzelfde hoofdstuk, gaf Paulus daarentegen instructies aan maagden en getrouwde en ongetrouwde mensen. Eerst adresseert hij getrouwde mensen in 1 Cor 7:27-28,

Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding [d.i. echtscheiding]. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen. 28 Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmede geen kwaad ...

Paulus parafraserend, lezen we, 'Ben je getrouwd? Zoek geen echtscheiding. Ben je gescheiden? Zoek geen tweede huwelijk, maar als je toch hertrouwt heb je niet gezondigd.'

Pas daarna richt Paulus zich tot de maagden, “en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmede geen kwaad” (1 Cor 7:28). We zien dus dat Paulus een jonge vrouw niet tegenhoudt om te trouwen (zelfs niet in die tijd onder die omstandigheden van vervolging), noch weerhield hij een gescheiden vrouw ervan om te hertrouwen. Zijn onderwijs was in overeenstemming met de wet en met het onderwijs van Jezus in Mat 5:31-32.

De uitzondering voor hoererij

Jezus maakte een uitzondering voor hoererij in Mat 5:32. Hij zei dat het een zonde was om iemands vrouw weg te zenden zonder scheidbrief “behalve in geval van overspel.” Zij die aannemen dat Jezus de wet van Mozes terzijde geschoven heeft, hebben dit vers gebruikt als argument dat overspel een wettige reden is voor echtscheiding. Maar dat is niet precies wat Jezus zei.

Het Griekse woord in Mat 5:32 is porneia, en porneia is een algemene term wat een onwettige eenwording betekent en kan dus goed vertaald worden als 'hoererij'. Zeker, overspel is één vorm van hoererij, maar er zijn meerdere vormen te bedenken. De meest voorkomende vorm is prostitutie, waarbij een man seksuele relaties heeft met een ongetrouwde vrouw en daarmee de wet in Exo 22:16-17 overtreedt.

Wanneer iemand een maagd verleidt, die niet ondertrouwd is, en gemeenschap met haar heeft, dan zal hij haar tegen de volle bruidsprijs tot vrouw nemen. 17 Indien haar vader ten stelligste weigert haar aan hem te geven, dan zal hij de bruidsprijs der maagden aan zilver afwegen.

De bruidsprijs was in die dagen 50 sikkels zilver, wat overeenkwam met 100 dagen werken. Dit was de boete voor deze vorm van hoererij. In dat geval had de bloedverlosser (in dit geval haar vader) het recht te eisen dat de man zijn dochter tot vrouw zou nemen, maar dit was ook niet verplicht. Idealiter zou hij met hen beiden overleggen, in plaats van zijn dochter dwingen tot een slecht huwelijk.

De boete was op zichzelf best zwaar, maar niet meer dan een gewone bruidschat die een man geacht was te betalen als hij ging trouwen. De bruidschat was in essentie een trustfonds, beheerd door de vader of voogd, voor het geval dat haar man zou sterven of wanneer haar man van haar zou scheiden. Het fonds diende dan als alimentatie voor haar en de kinderen. Het verschil met tegenwoordig is alleen dat het werd gegeven voordat het huwelijk begon.

Door zaken te doen met dit geld kon de vader of voogd van de vrouw het bedrag door de jaren heen vergroten, terwijl zij zelf voor de kinderen zorgde. Zodoende zou het fonds haar en de kinderen kunnen onderhouden als de man zou sterven of bij een echtscheiding.

Als een jonge vrouw hoererij pleegde in die dagen was de bruidschat belangrijk, omdat niet veel mannen haar dan nog zouden willen trouwen. Zeer waarschijnlijk zou een man geen 50 sikkels zilver willen geven voor een vrouw die geen maagd meer was. Daarom zou de bruidschat van haar vorige man betekenen dat haar toekomstige man niet persé hoefde te betalen voor haar trustfonds.

Het punt hierin is dat op de meest voorkomende vorm van hoererij niet de doodstraf stond. Het vonnis van de wet was het betalen van een boete en afstand nemen, of stoppen met het plegen van zonde.

Een andere vorm van hoererij wordt gevonden in het verhaal van Ezau. Heb 12:16 noemt Ezau een hoereerder, maar we hebben geen bijbels verslag dat hij ooit bij de prostituees is langsgegaan. Gen 26:34 zegt alleen dat hij Hettitische vrouwen trouwde, wat tegen de wil van zijn ouders was. Zijn Hettitische vrouwen waren waarschijnlijk ongelovigen, en als Ezau een ware gelovige was geweest, zou hij 'een ongelijk span met ongelovigen' (2 Cor 6:14) hebben gehad.

De wet zegt in Deu 22:10-11,

Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen. 11 Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeerlei stof, wol en linnen tezamen.

Het geestelijke principe hier is toepasbaar op onwettige verenigingen in onze relatie met anderen. Hoewel er praktische redenen zijn waarom een os en een ezel niet samen een ploeg zouden moeten trekken, was deze wet in werkelijkheid bedoeld om de gezindheid van Christus over menselijke relaties te openbaren. Het ging niet echt over ossen en ezels of textiel. Dat waren slechts fysieke toepassingen die een geestelijk en profetisch principe illustreerden.

Een derde doorbeeld van hoererij wordt gevonden in 1 Cor 5:1,

Inderdaad men spreekt van hoererij [porneia, 'hoererij'] onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt, dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader.

Dit was een incestgeval, wat onwettig was volgens Deu 22:30, “een man zal de vrouw van zijn vader niet nemen.” Dit wordt ook bevestigd in Lev 18:8 in de lijst relaties die God incestueus acht. Iemand in de Corinthekerk was hier schuldig aan en Paulus noemt het porneia, 'hoererij'.

Als laatste lezen we in Judas 7 over de 'hoererij' die werd gepraktiseerd in Sodom en Gomorra,

… zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij [ekporneuo, 'hoererij'] hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig [aionian, 'behorend tot een tijdperk', 'eeuws'] vuur.

Uit het verhaal van Sodom en Gomorra in Gen 19:5 weten we dat deze vorm van hoererij homoseksuele relaties betreft. Judas geeft aan dat deze zonde speciaal smartelijk is, omdat hij de versterkte vorm van porneia gebruikt. De NASB-vertaling vertaald het dan ook met 'grove immoraliteit'.

Geen van deze voorbeelden van hoererij konden opgelost worden door echtscheiding. Prostitutie en onwettige huwelijken vereisen dat beide partijen afstand nemen, oftewel 'wegzenden'. Overspel vraagt om de doodstraf (Deu 22:22). Incest wordt gestraft door de overtreder “af te snijden van het volk” (Lev 18:29 – Canisius), dat betekent door verbanning uit het Koninkrijk. Homoseksualiteit is strafbaar met de dood (Lev 20:13), alhoewel bekering zoals altijd de basis kan zijn voor vergeving.

Dus wanneer Jezus zegt dat een man alleen zijn vrouw weg kan zenden in het geval van hoererij, zegt Hij dat zij, die in een onwettige relatievorm betrokken zijn, geen scheidbrief nodig hebben om uit elkaar te gaan. Zelfs overspeligen moesten eerst uit elkaar en hun onwettige relatie staken, zelfs al zou een gerechtshof later de doodstraf eisen.

Een scheidbrief is alleen nodig wanneer een huwelijk eindigt. Hoererij van alle soorten, of het nou overspel, incest, prostitutie of een homoseksuele relatie is, worden niet erkend door Gods wet en zijn daarom onwettige verenigingen. Aan deze lijst kunnen we nog bestialiteit toevoegen (Exo 22:19). Deze relaties hebben geen scheidingspapieren nodig, omdat ze nooit wettig zijn geweest.

Hierom maakte Jezus een uitzondering voor hoererij in Mat 5:32. Hij zei dat het mannen niet toegestaan was om hun seksuele partners weg te zenden zonder scheidingspapieren, behalve in de overduidelijke gevallen van 'hoererij', omdat de wet deze relatie niet erkende als een wettig huwelijk. Andersom kunnen we zeggen dat in alle gevallen van hoererij, de oplossing niet gezocht moet worden in echtscheiding, maar in afscheiding.

Waar het op neerkomt is dat, hoewel echtscheiding zelfs geen optie was voorafgaand aan Adams zonde, het later moest worden toegestaan. God heeft echtscheiding nooit licht opgevat, en koppels zouden deze optie niet moeten overwegen zonder gegronde reden. Zelfs dan moeten ze geleid worden door de Geest, zoals in alles.

Gods scheiding van Israël

Weinig christenen begrijpen tegenwoordig dat God getrouwd, gescheiden en hertrouwd is. Hij trouwde eerst bij de berg Sinaï met de natie Israël. De profeten behandelden het verbond als een huwelijksverbond. Dit wordt speciaal duidelijk in het boek Hosea, waar de profeet geroepen werd om met Gomer te trouwen, een prostituee, om Gods ongelukkige huwelijk met het Huis van Israël uit te beelden. Gods vrouw pleegde overspel met valse goden tijdens het grootste gedeelte van hun verblijf in het land Kanaän. Israël zou geen overspelige zijn als ze niet getrouwd was geweest met God.

Daarom spreekt Jeremia over de scheidbrief welke God aan Israël gaf,

Jer 3:8 Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israel, ter oorzake van haar echtbreuk, verstoten ['weggezonden'] en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens ontucht pleegde.

Hosea echoot dit evenzo in Hos 2:2 “zij is niet mijn vrouw, en Ik ben niet haar man.” Toch laten de beloften van God zien dat Hij van plan was haar opnieuw te trouwen. Jesaja 62:4-5 (Isa 62:4-5),

Men zal u niet meer noemen: Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen: Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. Want de Here heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk genomen. 5 Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw zonen u huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God Zich over u verblijden.

Met zulke heerlijke beloften van hertrouwen, was het probleem dat de wet het een man verbood om zijn voormalige vrouw terug te nemen als ze eenmaal de vrouw van een ander was geweest. Deu 24:3-4 zegt,

en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is, 4 dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal.

Jeremia begreep dit probleem ook, want net voor ons te vertellen dat God Israël een scheidbrief gaf, noemt hij dit verbod in vers 1,

Jer 3:1 Het woord des Heren kwam tot mij: Indien een man zijn vrouw verstoot en zij gaat van hem weg en wordt de vrouw van een andere man, zal hij dan nog tot haar terugkeren? Zal niet dat land ten zeerste ontwijd worden? [d.i. als God haar zou hertrouwen].

Daarom was het moeilijk om in het licht van Gods echtscheiding te zien hoe God Zijn beloften aan Israël kon waarmaken. Zij begrepen natuurlijk niet dat Israëls ex-man, Yahweh, later bekend als Jezus Christus, zou sterven aan het kruis en op zou staan in een nieuw leven als de Nieuwe Schepping Mens. Toen Hij opstond uit de dood, was Hij wettelijk een ander persoon en verkiesbaar om te trouwen wie Hij wilde.

Door het verwijderen van deze verhindering kon Jezus Christus opnieuw trouwen met Israël. Er was echter nog een probleem om op te lossen. Hij had al een slecht huwelijk gehad en was niet van plan om nog eens door dezelfde slechte ervaring heen te gaan. En dus moet Hij wachten totdat Zijn toekomstige bruid een Nieuw Verbondsrelatie met Hem kan aangaan, waarin volmaakte overeenstemming is, waardoor echtscheiding niet nodig is.

Omdat het Oude Verbondshuwelijk van Christus in een scheiding was geëindigd, wordt ook duidelijk dat echtscheiding geen zonde is, maar een oordeel over zonde. In dit geval had Israëls overspel de echtscheiding teweeggebracht. Deze echtscheiding was meer dan slechts afscheiding, want zelf Hij kon haar niet terugnemen, toen ze eenmaal achter andere mannen (goden) aanging. De echtscheiding was echt.

Toch vond Christus een wettige manier om Israël te hertrouwen. Die manier was door te sterven en op te staan als een mens van een Nieuwe Schepping. Dit was niet alleen gunstig voor de ex-Israëlieten in de verstrooiing, maar ook voor de hele wereld, zoals we leren van Rom 11:12-15. De scheiding baande de weg waardoor Israël dezelfde wettige status kreeg als de rest van de wereld. Ze werden door de scheidbrief van God weggezonden uit het land en zijn nooit teruggekeerd, ook niet met de Judeeërs die 70 jaar na hun verbanning terugkwamen. Israël werd onder de heidenen (Grieks: ethnos, 'natiën') gerekend 1).

Tijdens de afgelopen eeuwen is Christus bezig geweest om de natie Israël te herbouwen, niet alleen met genealogische ex-Israëlieten van het Huis van Israël, of Joden uit het Huis van Juda, maar met allen die uit het 'Huis van Geloof' zijn 2). Ongeacht iemands ethniciteit wordt iedereen op dezelfde manier burgerschap van Zijn huis, of Koninkrijk, verleend. Het is allemaal door geloof in Zijn voorziening aan het kruis. Het is niet een zaak van genealogie, maar van wettig burgerschap.

Zodoende is Israël de bruid van Christus, maar op basis van afkomst wordt niemand uitgeloten, want iedereen kan een burger van het Koninkrijk van God worden als ze geloof hebben en als ze trouw zweren aan Jezus Christus. Jesaja 45:23 (Isa 45:23) zegt dat uiteindelijk iedereen zich zal kwalificeren voor het burgerschap.

Want Ik heb gezworen bij Mij zelf, waarheid is uit mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren.

Wanneer we het goddelijke plan begrijpen, kunnen we ook zien hoe de wetten op echtscheiding en hertrouwen daarin passen. Vanwege zonde maakte God een voorziening voor echtscheiding. God huwde daarop Israël in een Oudtestamentische huwelijksrelatie. Deze vorm van huwelijk had God niet vanaf den beginne bedoeld, want nu had God een slavin getrouwd (Hagar), en God wilde een betere relatie.

Zodoende is het altijd een onderdeel van Gods plan geweest dat dit eerste huwelijk zou stranden, opdat God kon hertrouwen onder betere voorwaarden. Dit betere huwelijk komt alleen tot stand door het Nieuwe Verbond en niemand kan nu los van het Nieuwe Verbond trouwen met Christus.

Door dit alles heen, zien we dat de wet vervuld wordt en niet aan de kant geschoven. Echtscheiding is geen zonde, noch is het overspel om te hertrouwen. Maar in het volgen van de wet moet men geleid worden door de Geest, opdat we niet het recht op echtscheiding gebruiken onder valse voorwendselen. Zo zou men ook niet moeten hertrouwen zonder de leiding van de Heilige Geest, opdat we niet een ongelijk juk aangaan.

Dit zijn de wetten op huwelijk, samengevat door het zevende gebod. Als Schepper heeft God het recht om de wettigheid van elke vereniging te bepalen, inclusief die van het huwelijk. Hij heeft ook het recht om iedere onwettige vereniging te beëindigen en ieder slecht huweijk.

1) toegevoegd door bijbelinfo

2) aangepast door bijbelinfo

Hoofdstuk 8 – Het achtste gebod

Deu 5:19 geeft ons het achtste gebod: “Gij zult niet stelen.” Zoals met alle geboden is dit een eenvoudige bewering over een principe, welke uitgelegd wordt door vele andere wetten, die diefstal definiëren en de oordelen daarop.

De wet op vergoeding

Exodus 22 is het meest fundamentele hoofdstuk dat de gedachten van God over diefstal openbaart. De eerste vier verzen luiden,

Exo 22:1-4 Wanneer iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, dan zal hij vijf stuks rundvee als vergoeding geven voor het rund en vier stuks kleinvee voor het stuk kleinvee. 2 Indien een dief bij een inbraak betrapt en zo getroffen wordt, dat hij sterft, dan rust daarop geen bloedschuld; 3 indien de zon was opgegaan, rust daarop wel bloedschuld. Hij zal volledig vergoeding geven; indien hij niets heeft, zal hij verkocht worden om wat hij gestolen heeft. 4 Indien werkelijk het gestolene levend in zijn bezit gevonden wordt, hetzij rund, ezel of een stuk kleinvee, zal hij het dubbele als vergoeding geven.

Iemand die schuldig wordt bevonden aan diefstal moet het slachtoffer het dubbele vergoeden (Exo 22:4). Dat betekent dat hij terug moet geven wat hij heeft gestolen en zijn slachtoffer nog een exemplaar geven (of de waarde ervan in geld). Dus wat hij bedoelde te stelen van zijn slachtoffer komt op zijn eigen hoofd terug. Het is alsof zijn slachtoffer hetzelfde item van hem gestolen zou hebben.

Het is in een bepaald opzicht de omgekeerde gouden regel, 'doe een ander niet wat u ook niet wilt dat een ander u doet.' Het slachtoffer doet in essentie wat de dader hem aan wilde doen. Zo meet God gerechtigheid. Hoe groter de misdaad, hoe groter de vergoeding. Het oordeel sluit altijd aan op de overtreding.

Als een dief daarentegen niet kan teruggeven wat hij gestolen heeft, omdat hij het al verkocht heeft of gedood, dan moet de dief het viervoudige terugbetalen (Exo 22:1). Deze wet wordt geopenbaard in termen van schapen, omdat dit snel begrepen werd in die tijd.

De wet zegt ook dat wanneer iemand een os steelt (en deze niet levend kan terugbrengen), moest hij het vijfvoudig vergoeden (Exo 22:1). Dit komt doordat de os iemands gereedschap representeert. In die tijd was de os iemands tractor en zonder de os zou hij niet in staat zijn om zijn akker te bewerken. Zodoende bracht het stelen van een os meer schade dan het stelen van een schaap, en daarom was de straf groter.

In het geval van inbraak werd een huiseigenaar niet aansprakelijk gehouden als hij de dief doodde in de nacht (Exo 22:2-3). Dit was omdat hij dan waarschijnlijk niet zou kunnen zien of de inbreker gevaarlijk en gewapend was. Daar bovenop was het moeilijker om de dief te identificeren, zelfs al zou hij hem op heterdaad betrappen. Maar als de dief overdag betrapt werd, mocht hij niet gedood worden – tenzij bij een directe bedreiging. In dat geval kon hij door zelfverdediging gedood worden.

Dit zijn de fundamentele wetten van vergoeding die gevonden worden in de Schriften en in de gedachten van Christus.

Het voorbeeld van Zacheüs

In het Nieuwe Testament lezen we dat een belastinginner, genaamd Zacheüs, zich bekeerde van zijn zonde van het innen van meer belasting dan alleen het verschuldigde. Luk 19:8 zegt,

Maar Zacheus ging staan en zeide tot de Here: Zie, de helft van mijn bezit, Here, geef ik de armen, en indien ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig.

Zacheüs begreep de wet in Exo 22:1 en wist dat dit de manier was waarop iemand zich bekeerde van zijn zonde van diefstal. In de wetteloze kerkwereld van vandaag verwachten we genade zonder bekering of bekering zonder vergoeding. Maar Jezus herkende het geloof in Zacheüs door zijn gewilligheid om vergoeding te betalen:

Luk 19:9 En Jezus zeide tot hem: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is.

Deze uitspraak had een dubbele betekenis, omdat Jezus' naam Yeshua was, wat 'redding' betekent. Zodoende zei hij dat Yeshua geschonken werd aan dit huis van geloof van Zacheüs. Geloof maakte hem een 'zoon van Abraham', die de vader van geloof was, zoals we lezen in Gal 3��:7,

Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn.

Een 'vader' of een 'zoon' zijn was een veel gebruikte Hebreeuwse metafoor. In Mar 3:17 stonden Jakobus en Johannes bekend als de 'zonen van donder'. Jezus sprak over de 'kinderen van het licht' (Luk 16:8), kinderen van wijsheid (Mat 11:19) en de kinderen van de duivel (Joh 8:44). In overeenstemming met die Hebreeuwse metafoor waren de kinderen van Abraham diegenen die de karakteristieken van Abraham ten toon spreidden – en in het bijzonder zijn geloof.

Weigering tot het betalen van de vergoeding

Als een dief weigerde om de vergoeding te betalen waar de wet om vroeg, kwam de dief in aanmerking om ter dood gebracht te worden voor zijn gebrek aan berouw (Deu 17:9-13). Zo'n persoon werd niet ter dood gebracht voor de oorspronkelijke diefstal, maar voor het minachten van het hof, wat een weigering tot berouw is. Natuurlijk was het niet waarschijnlijk dat iemand zou vasthouden aan zijn weigering als hij werkelijk begreep dat de gevolgen ervan de doodstraf zou zijn. Daarom zegt Deu 17:13,

Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.

Als een man veroordeeld is voor zonde, maar overtuigd is van zijn onschuld, zou de gepaste procedure zijn om zich wel te schikken naar de beslissing van het hof, maar de zaak hogerop te spelen tot de goddelijke rechtbank en God de zaak te laten onderzoeken en een vonnis van Zijn troon te laten geven. Jezus deed dit toen Hij Zich als een Lam naar de slachtbank liet leiden.Het bewijs van Zijn onschuld zou gevonden worden in Zijn opstanding en hemelvaart naar de troon.

Eigendom brengt aansprakelijkheid

De meeste gevallen van diefstal zijn duidelijk, maar er zijn enkele gevallen die wat meer verborgen zijn tenzij we de wet bestuderen. Bijvoorbeeld, wat als een kampvuur uit de hand loopt en het bezit van iemand verbrand? Dit is geen diefstal. Exo 22:6 vertelt ons dat bij zulke ongelukken degene die het vuur aangestoken heeft toch aansprakelijk is voor het herstellen of betalen van de schade.

Wanneer brand ontstaat en doornstruiken aantast, doch ook een schoof of het staande koren of het gehele veld verteerd wordt, dan zal hij, die de brand aanstak, volledig vergoeding geven.

Specifiek degene die het vuur aanstak is verantwoordelijk voor het vuur zolang het vuur brandt. Als eigenaar (vanwege het creëren van het vuur) is hij aansprakelijk voor alle schade aan het eigendom van een ander.

Er zijn andere gevallen waarbij eigendom aansprakelijkheid met zich meebrengt. In Exo 21:33-34 lezen we,

Wanneer iemand een put opent, of wanneer iemand een put graaft, zonder die te bedekken, en er valt een rund of een ezel in, 34 dan zal de eigenaar van de put vergoeding geven: hij zal er geld voor teruggeven aan de eigenaar ervan, maar het dode dier zal zijn eigendom zijn.

Met andere woorden, men kan niet eenvoudigweg de os of de ezel de schuld geven dat hij zo dom of onzorgvuldig was om in de put te vallen. De dood van het dier is zijn eigen oordeel, maar de eigenaar van de put wordt aansprakelijk gehouden, net zoals degene die een vuur aansteekt verantwoordelijk is voor schade dat het vuur aanricht.

Er wordt nog een hierop lijkende zaak gevonden in Exo 22:5,

Wanneer iemand een akker of een wijngaard laat afweiden door zijn vee erin los te laten, en dit weidt de akker van een ander af, dan zal hij het beste deel van zijn eigen akker of het beste deel van zijn wijngaard als vergoeding geven.

Het is niet duidelijk of het de bedoeling van deze wet is af te rekenen met een onopzettelijke of opzettelijke handeling. In beide gevallen wordt de eigenaar aansprakelijk gehouden en moet vergoeding betalen voor de acties van het dier. Hij kan onwetend zijn, maar hij is nog steeds de aansprakelijke eigenaar van de os.

Vertrouwensbreuk

Een ander geval is wanneer iemand zijn buurman zijn goederen toevertrouwt, terwijl hij de stad uit is. Als een dief het toevertrouwde zou stelen, moet de buurman dan aansprakelijk gehouden worden? Exo 22:7-9 zegt,

Wanneer iemand aan zijn naaste geld of goed te bewaren geeft, en het uit het huis van die man gestolen wordt, zal de dief, indien hij gevonden wordt het dubbele als vergoeding geven. 8 Indien de dief niet gevonden wordt, zal de heer des huizes tot de goden naderen, om te zweren, dat hij zijn hand niet uitgestoken heeft naar de have van zijn naaste. 9 Bij elke zaak van verduistering, hetzij van een rund, een ezel, een stuk kleinvee, een gewaad, hetzij van welk verloren voorwerp ook, waarvan de eigenaar zegt: dat is het, zal hun beider zaak tot de goden komen. Hij, die de goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste het dubbele als vergoeding geven.

In dit soort gevallen is het vaak moeilijk te bepalen of de buurman het toevertrouwde inderdaad gestolen heeft, of dat een dief het zonder medeweten van de buurman gestolen heeft. Als er bewijs is, worden rechters geacht te oordelen volgens de bewijslast. Echter, wanneer een gebrek aan bewijs is moet de zaak doorverwezen worden aan het Hemelse Gerechtshof middels een eed, zoals het volgende vers zegt,

Exo 22:10-11 Wanneer iemand aan zijn naaste een ezel of een rund of een stuk kleinvee of welk dier ook, te bewaren geeft en het sterft, of het wordt gewond of geroofd, zonder dat iemand het ziet, 11 dan zal de eed bij de Here tussen hen beslissen, of hij niet zijn hand uitgestoken heeft naar de have van zijn naaste, en de eigenaar zal er genoegen mee nemen, de ander behoeft geen vergoeding te geven.

Zoals Heb 6:16 zegt, “… de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.” Als de buurman een eed van onschuld afneemt, terwijl hij schuldig is, overtreedt hij het derde gebod en God Zelf zal de zaak op Zijn eigen tijd en manier afhandelen.

Wie is aansprakelijk voor gebroken gereedschap?

Een ander geval is wanneer iemand het gereedschap van een ander gebruikt en het stuk gereedschap breekt terwijl hij het gebruikt. Wie is aansprakelijk voor de schade? Exo 22:14-15 zegt,

Wanneer iemand van zijn naaste een dier leent, en het wordt gewond of sterft, terwijl de eigenaar er niet bij was, dan zal hij volledig vergoeding geven. 15 Indien de eigenaar erbij was, zal hij geen vergoeding geven. Indien het gehuurd was, is de schade in de huurprijs inbegrepen.

Dus als iemand gereedschap leent en het gaat stuk, moet de lener het repareren voordat hij het terugbrengt, tenzij de eigenaar ook gehuurd was, samen met het gereedschap.

Het is belangrijk om Gods openbaring hierover te hebben om geschillen over aansprakelijkheid te voorkomen.

Woekerrente is diefstal

Exo 22:25 vertelt ons dat woekerrente diefstal is.

Indien gij aan mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, zult gij u niet als een schuldeiser jegens hem gedragen: gij zult hem geen rente opleggen.

De wet op rente maakt onderscheid tussen leningen aan buitenlanders en leningen aan burgers die volgens de wetten van het Koninkrijk leven. Deu 23:19-20 zegt,

Gij zult van uw broeder geen rente nemen noch van geld noch van levensmiddelen noch van iets, dat men tegen rente lenen kan. 20 Van de buitenlander moogt gij rente nemen, maar van uw broeder zult gij geen rente nemen, opdat de Here, uw God, u zegene in alles wat gij onderneemt in het land, dat gij in bezit gaat nemen.

De 'buitenlander' is in dit geval iemand die buiten het Koninkrijk leeft. De veronderstelling is dat zoiemand leeft volgens zijn eigen wetten. In die tijd was de rente onder de Babylonische wet zo'n 30%. Babylon verbood rente heffen niet. Een burger van het Koninkrijk hoefde geen geld te lenen aan een buitenlander die op zijn beurt er geen kwaad in zag om rente te heffen. Hij mocht behandeld worden volgens zijn eigen standaarden (Mat 7:2).

Als aan de andere kant een buitenlander die leefde in het Koninkrijk, en volgens de wetten van het Koninkrijk leefde, zou verarmen, moest hij met dezelfde maat behandeld worden als elke andere burger. Zelfs buitenlanders moesten als gast leven volgens de wet van het land. Lev 25:35-37 zegt,

Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem (vreemdeling en bijwoner) ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst.

Met andere woorden, een inwoner van het land (burger) moest met liefde behandeld worden, net zo als dat men een vreemdeling of bijwoner met liefde moest behandelen. “Gij zult geen rente of winst van hem nemen.” De Hebreeuwse tekst gebruikt twee verschillende woorden die beide 'rente' betekenen. De woorden zijn tarbiyth, 'percentage' en neshek, 'steek of beet van een slang, verdrukking implicerend'. Rente wordt dus gezien als een slangebeet.

Het bijbelse verbod op rente werd in 529 A.D. erkend toen keizer Justinianus het gehele juridische systeem van het Romeinse Rijk reviseerde en veranderde volgens zijn beste inzichten van de bijbelse wet. De wet van Justinianus werd duizend jaar lang de basis van Europese wetgeving. Het Pausdom stond echter de Joden toe om geld uit te lenen met rente en ook de kerk heeft gedurende de eeuwen regelmatig geld geleend van hen. Af en toe gebruikte de kerk dan de wet op het verbod van rente heffen om het annuleren van schulden te rechtvaardigen.

De kerk had een norm voor alle mensen moeten hebben, inclusief Joden, maar dit was niet het geval. Deze zwakheid en inconsistentie baande uiteindelijk de weg dat rente ook toegestaan werd in de kerk zelf. Dit gebeurde na het Verdag van Lateranen in 1929.

Paus Pius XI sloot een verbond met Mussolini waardoor Vaticaan Stad een stadstaat werd. Mussolini betaalde het Vaticaan 90 miljoen dollar om de kerk het verlies te compenseren van de kerkelijke staten in 1870. De investeringen vanuit de 'gift van Mussolini' was in 1939 toegenomen tot 2 miljard dollar. Het geld werd gebruikt om het Instituut voor Religieuze Zaken (de Vaticaanbank) op te zetten op 27 juni 1942. Het Vaticaan begon toen mee te doen in de reguliere rentepraktijken. Rente werd stilletjes van de lijst met zonden geschrapt.

Door middel van rente hebben de bankiers enorme macht gekregen over regeringen, de mensen zonder medeweten in slavernij brengend. Zulks is het resultaat van het decriminaliseren van zonde. De natiën zijn onder de vloek van de wet van Deu 28:43-45 gekomen,

Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt. 44 Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart. 45 Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Here, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt.

Ook moet vermeld worden dat wanneer we een rentedragende rekening bij een bank of een ander financieel instituut afsluiten in het huidige Babylonische systeem, dat het geen overtreding is van de bijbelse wet. Dus, wanneer je rente ontvangt op je spaarrekening, is het vergelijkbaar met het lenen van geld aan een buitenlander die de wetten van God niet onderhoudt. Zij zijn buitenlanders in de bijbelse zin, daarom is het ontvangen van rente niet verboden op zulke bankrekeningen of lijfrentes.

Diefstal van Gods eerstgeborenen

In Exo 22:29-30 lezen we,

Gij zult niet talmen, van uw graan en van uw wijnoogst te geven. De eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven. 30 Evenzo zult gij doen met uw runderen en met uw kleinvee: zeven dagen zullen zij bij de moeder blijven, op de achtste dag zult gij ze Mij geven.

God legt een claim op alle mannelijke eerstgeborenen van mens en dier. Ze moeten aan God gegeven worden op de achtste dag. Als mensen hierin falen is het een overtreding van diefstal tegenover God. Weinigen volgen deze wet heden ten dage, omdat ze deze wet niet kennen. Maar wanneer iemand de stem van God hoort en het gebod volgt, dan kunnen we met Paulus zeggen, “geloof komt door horen” (Rom 10:17). Het woord voor horen is hetzelfde woord als voor gehoorzamen.

Dit is onderdeel van de wet op de eerstelingen, waarin God Zijn hand legt op de eerstelingen van de oogst, de kuddes en onze eerstgeboren zonen. Dit profeteert ook over de zonen van God, de overwinnaars, die aan God gepresenteerd moeten worden ten tijde van de eerste opstanding in Ope 20:4-6 (Rev 20:4-6). Het offer van de eerstelingen heiligt de oogst en is het teken dat de oogst binnengehaald mag worden.

Zo zien we ook dat wanneer de eerste opstanding de zonen van God aan de vader presenteert, de grootste en meest productieve oogst van zielen dan zal beginnen. Ope 20:6 (Rev 20:6) geeft aan dat deze oogst duizend jaar zal duren, gedurende welke periode het Koninkrijk van God zal groeien totdat het de hele aarde vult (Dan 2:35).

Het historische conflict heeft zich al minstens sinds de tijd van Mozes gecentreerd rondom de eerstgeborenen, toen farao opdracht gaf dat alle eerstgeborenen van de Israëlieten in de Nijl geworpen moesten worden (Exo 1:22). Het was een poging om de verlosser die zou komen te doden.

Jaren later, ten tijde van de geboorte van Jezus, probeerde koning Herodes, geïnspireerd door dezelfde geest, de kinderen van Betlehem te doden. Opnieuw werden onschuldige babies gedood in een poging de Zoon van God te stelen om te voorkomen dat Hij de troon van Zijn erfenis zou ontvangen.

In de recentere jaren zien we dat dezelfde poging weer gemaakt wordt door het legaliseren van abortus in 1973. De poging is vergeefs natuurlijk, maar in 2013 zijn al meer dan 55 miljoen babies gedood door dezelfde geest die farao en Herodus motiveerde. Men kan dit als een poging tot het stelen van de eerstgeborenen benoemen. In elk geval is het onderdeel van een groter conflict over de Troon en het Eerstgeboorterecht, wat ik in mijn boek 'De Strijd om het Eestgeboorterecht' geschreven heb.

Het voordeel van bekering

Het derde gebod voorziet in een manier om een beroep te doen op Gods gerechtigheid in het geval waar gerechtigheid op aarde niet mogelijk is. Als een mens steelt van zijn buurman en er zijn geen getuigen om zijn schuld te bewijzen, heeft het slachtoffer het recht om zijn zaak aan te kaarten bij het Hemelse Hooggerechtshof en te verwachten dat God op Zijn eigen manier en op Zijn eigen tijd gerechtigheid bedient.

Maar wat als de dief berouw heeft en zijn zonde bekent, zelfs als er geen getuigen waren om hem te veroordelen? Normaliter zou een dief minstens een dubbele vergoeding moeten geven aan het slachtoffer. Zoals we al hebben laten zien golden er ook viervoudige vergoedingen en soms zelfs vijfvoudig. Een berouwvolle dief echter hoeft slecht een-vijfde vergoeding te betalen (naast het terugbrengen van de gestolen goederen, natuurlijk). We lezen dit in Num 5:6-7,

Spreek tot de Israelieten: Wanneer iemand, man of vrouw, een of andere zonde doet, die mensen begaan, en daardoor ontrouw wordt tegenover de Here, zodat hij een schuld op zich laadt, 7 dan zullen zij de zonden belijden, die zij begaan hebben; en daarna de volle waarde van wat hij schuldig is, vergoeden, vermeerderd met een vijfde, en dat geven aan degene tegenover wie hij zich schuldig gemaakt heeft.

Dit gedeelte wordt slechts een paar verzen voor de wet op jaloersheid gevonden. Deze wetten zijn samen gegroepeerd om voorbeelden te geven van zonde zonder getuigen. In elke situatie wordt van de persoon zelf gevraagd om toe te geven of hij schuldig is, maar omdat er onvoldoende bewijs is om schuld vast te stellen in een aardse rechtbank, moeten zulke gevallen afwijkend behandeld worden. Als hij niet bekent kan iedere verdachten gevraagd worden een eed van onschuld af te leggen in de goddelijke rechtbank. Maar als de zondaar zich bekeert en zijn zonde belijdt, betaalt hij slecht een vijfde van de waarde van het gestolene als vergoeding.

De wet op de tiende

De profeet Maleachi stelt een vraag in Mal 3:8-10, zeggende,

Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. 9 Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel. 10 Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten.

Mensen beroven God door Hem niet te betalen voor Zijn arbeid, want de tiende is Gods verdiende inkomen voor het in den beginne scheppen van alle dingen.

Wat is een rechtvaardige tiende?

De tiende was de belangrijkste belasting in het Koninkrijk waarmee Gods aardse regering ondersteund moest worden. God definieert rechtvaardige belastingen in de wet, en enige afwijking van Zijn standaard is diefstal. Als bestuurders tienden eisen die niet verschuldigd zijn, stelen ze van het volk. Als het volk minder betaalt dan ze verschuldigd zijn, dan stelen zij van God.

Daarom is het belangrijk dat we de bijbelse norm begrijpen, want, zoals we zullen zien, kennen de meeste mensen de wet op de tiende niet, en vele leraren en predikers onderwijzen het niet correct. Deu 14:22-29 spreekt over de tiende die de Israëlieten behoorden te betalen om hun regering te ondersteunen.

Gij zult de gehele opbrengst van het zaad dat uit uw akker voortkomt, stipt vertienen, jaar op jaar.

De tiende is de tien-procent belasting op alles wat de mens voortbrengt vanuit de natuur. God vraagt een tien procent teruggave op zijn inspanning, wat gebruikt moet worden ter ondersteuning van de goddelijke regering. Niet iedere inkomstenbron is belastingplichtig natuurlijk, maar alleen die welke afkomstig is van Gods arbeid. Lev 27:30 zegt ook,

Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig.

Toen God zes dagen werkte om de hemelen en de aarde te scheppen, was Hij de Eigenaar van alles wat Hij geschapen had. Als Eigenaar had Hij een contract afgesloten met de mens om de vruchten voort te brengen en deel van de overeenkomst was dat de mens tien procent zou afstaan aan God van wat voortgekomen is uit Zijn arbeid. Hem een tiende geven is daarom God erkennen als de Schepper en Eigenaar van het land waaruit wij ons levenonderhoud ontvangen.

God erkennen als Schepper en Eigenaar

Hebreeën 7 spreekt over de tienden die Abraham aan Melchisedek gaf in Gen 14:20. Zijn punt was dat Melchisedek 'groter' was dan Abraham, want we lezen in Heb 7:6-7,

… maar hij, die zich niet tot hun geslacht kon rekenen [d.i. van Levi], heeft van Abraham tienden genomen en een zegen gegeven aan de drager der beloften. 7 Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend.

Met andere woorden, Abraham betaalde tienden aan Melchisedek omdat hij Melchisedeks autoriteit over hem erkende. Melchisedek was in werkelijkheid Sem, de bouwer van Jeruzalem, de 'stad van Salem', en hij was de bezitter van het Eerstgeboorterecht welke doorgegeven was vanaf Adam. Sem was daarom de ware Koning-Priester van de aarde, de beziter van het Heersersmandaat van Gen 1:26. Op dat moment had Nimrod zich al onrechtmatig het grootste gedeelte van de heerschappij van Sem toegeëigend, door het koninkrijk in Babylon te vestigen. Maar Abraham erkende Sem als de rechtmatige erfgenaam van de goddelijke overheid en betaalde hem de tiende.

Het punt is dat het geven van tienden erkent dat die persoon (of dat instituut) een erfgenaam van de ordening van Melchisedek is en als een wettig goddelijke overheid op aarde functioneert. Hebreeën 7 laat zien dat de alternatieve ordening van Levi tijdelijk was en moest functioneren tot de ordening naar Melchisedek terugkeerde tot zijn rechtmatige claim onder het Nieuwe Verbond.

Het probleem heden ten dage is dat bestaande Babylonische regeringen de tiende hebben geclaimd (en meer) voor het vestigen van hun eigen koninkrijken, zonder het recht van Jezus Christus te erkennen om te regeren als Hogepriester naar de ordening van Melchisedek. En toch moeten we tegelijkertijd erkennen dat God Zijn volk in de handen van die opstandige regeringen heeft gegeven, vanwege de zonde van Israël en Juda. Ondertussen is het onze plicht voor God om Zijn wet te gedenken en om de mechanismen van goddelijke regering te bestuderen, zodat wanneer Babylons regeringen onder het oordeel komen, er mensen op aarde zullen zijn die weten hoe ze deze usurpers moeten vervangen met een ware regering onder Jezus Christus.

Het is ironisch dat zoveel kerken de wet weg doen, maar vasthouden aan de wet van de tiende. Hun hypocrisie wordt alleen overstegen door hun eigenbelang, want niet alleen eisen ze een tiende, ze eisen zelfs een tiende over alle inkomsten. Op deze manier veranderen ze de vrijwillige offergaven in verplichte tienden, zoals we spoedig zullen laten zien.

Om te begrijpen welke soorten inkomsten belastbaar zijn, moeten we weten waarom de tiende rechtvaardig is. De mens krijgt land als erfenis, maar God claimt al het land als zijn domein. Hij zegt in Lev 25:23,

En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij.

Vele jaren later verwijderde God Juda uit het land, omdat ze hun verbond met God hadden verbroken en Zijn land gebruikten voor onwettige doeleinden. In Jer 27:5-6 zegt God,

Ik heb de aardegemaakt, en Ik geef ze aan wie het Mij goeddunkt. 6 Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnessar, de koning van Babel, mijn dienaar, gegeven ...

Omdat het volk van Juda, net als Israël, geweigerd had om Gods dienstknechten te zijn op de manier waarop ze het land van God gebruikten, verwijderde God hen en gaf Zijn land aan Babylon. Na Babylon werd het land gegeven aan Medo-Perzië, daarna Griekenland, Rome en zijn profetische verlengstukken. Wij leven nu aan het eind van het laatste verlengstuk en we verwachten dat binnenkort het Stenen Koninkrijk gevestigd wordt.

Omdat God het land bezit – en de hele aarde – zijn wij verantwoordelijk om het op een wettige manier te gebruiken. De regels daarvoor zijn in de Schriften opgeschreven, beginnend bij Mozes.

Tienden zijn over alle landbouw- en veeteeltproducten verschuldigd aan God, naast mijnbouw, houthakkerij, visserij, electriciteit, zonne energie en elke andere bron van rijkdom die ontleend wordt uit Gods inspanning bij de schepping. Dit is geen onrechtvaardige belasting, want het is simpelweg een teruggave op de door Hem geïnvesteerde inspanningen. Hij voorziet in land, zon, regen, lucht, electro-magnetisme en alle noodzakelijke dingen voor het voortbrengen van vrucht. Hij verwacht daarom een teruggave op Zijn werk.

In de Middeleeuwen vroeg een heer dertig procent van de productie van de boeren. Gods standaard in de wet laat zien dat zo'n vereiste zeer onrechtvaardig was. De hoge belastingen die de Babylonische natiën vandaag de dag aan het volk opleggen zijn evenzo onrechtvaardig, maar dit onrecht moet gezien worden in het licht van het goddelijke oordeel over ons vanweg de rebellie en wetteloosheid van onze vaderen. De Israëlieten dachten dat Gods wetten te hardvochtig waren, daarom verlangden in plaats daarvan naar menselijke wetten. Dus God gaf hen wat ze verlangden, om hen te laten zien hoe onrechtvaardig de wetten van mensen zijn. Als we niet geregeerd willen worden door de rechtvaardige wetten van God, zullen we geregeerd worden door de onrechtvaardige wetten van mensen.

Onrechtvaardige belastingen in de wetten van mensen

De onrechtvaardige wetten van de moderne natiën zijn meestal gebaseerd op het principe van belasting op toegevoegde waarde. Een houthakker zaagt bomen om en verkoopt ze. Hij verdient geld bij de verkoop en wordt belast op de winst. De houtzagerij zaagt het hout in planken en verkoopt ze aan de timmerman en aannemers, daarmee weer waarde toevoegend aan het hout en het verkopend met winst. De overheid belast weer de winst die de houtzagerij maakt.

De timmerlui voegen meer waarde toe aan het hout door er meubels van te bouwen. Ze verkopen het aan de groothandel voor een hogere prijs die de waarde van hun werk uitdrukt, en hun winsten worden weer belast. De groothandel voorziet in een verspreidingsdienst naar de verschillende winkels en de winst die hij maakt op zijn diensten wordt weer belast. De winkel verkoopt de goederen aan het publiek voor de marktprijs en hun werk wordt weer belast.

Wanneer de klant uiteindelijk het meubelstuk koopt, moet hij gewoonlijk bovenop alle voorgaande belastingen nog een verkoopbelasting (BTW) betalen. Elke nieuwe belasting tijdens dit proces wordt toegevoegd aan de uiteindelijke prijs die de consument betaalt, waardoor alle kosten van alles, wat in een natie geproduceerd wordt, opgedreven wordt (inflatie).

Op deze manier verlangt een Babylonische overheid van de bevolking om veel meer te betalen dan de 10 procent die Gods wet eist. Onder Gods systeem moet de oorspronkelijke houthakker Gods regering een boom geven per tien die hij omhakt. Er bestaan geen verdere bealstingen als het hout de markt op gaat, want al het andere werk en inspanning is van de mensen zelf. God belast niet iemands inspanning, Hij verwacht alleen een teruggaaf op Zijn eigen inspanning als Schepper.

De enige kanttekening die hierbij bestaat is dat wanneer een houthakker ook de tiende boom wil houden, mag dat mits hij een extra vijfde deel toevoegt aan de waarde ervan (Lev 27:31). Dat betekent dat hij twaalf procent contant betaalt, in plaats van tien procent. Het zelfde is waar als hij het tiende deel van zijn kudde wil lossen (Lev 27:32).

We moeten er ook op wijzen dat Gods systeem land-gebaseerd is, terwijl Babylons systeem stad-gebaseerd is. In Gods systeem heeft iedere familie een landserfenis. Onder Babylons systeem kunnen mensen hun rechten, als burger op land, ontnomen worden. Dit schept een tendens die leidt tot steeds groter wordende steden. Stadsleven brengt een cultuur met zich mee die zich makkelijker laat corrumperen, en zodoende zien we hoe grote steden steeds meer gewelddadig worden wanneer mensen verwijderd en gescheiden worden van de aan hun door God gegeven landserfenis.

Toen God de Israëlieten binnenbracht in hun erfenis in Kanaän, gaf hij iedere familie een stukje land (Jozua 14-19). De profeet Jesaja zei dat God een wijngaard aanlegde (Jesaja 5:1-7 – Isa 5:1-7). De mensen worden verondersteld de bomen of de wijnstokken te zijn. Ze hebben wortels in de grond en produceren de vruchten waarvan God geniet.

Alhoewel niet iedereen geroepen is om boer te zijn, zou iedere familie wel enige boeren moetne bevatten, volgens hun eigen roeping. Iedereen zou een huis en erf toegewezen moeten krijgen in het gebied van hun familie. Van niemand zouden burgerrechten ontnomen worden. Niemand zou dakloos zijn. Iedere burger in het Koninkrijk zou een schuilplaats bij zijn familie moeten hebben, zelfs al zou hij beslissen om te gaan reizen of om op een andere plaats te gaan werken.

Het Babylonische systeem voorziet hier niet in. Het weigert om God te erkennen als de eigenaar van het land en zodoende wordt het land gekocht en verkocht door hen die het zich kunnen veroorloven, terwijl dakloosheid een toenemend probleem blijft.

De wet op de tiende zal niet voldoende zijn om de overheid te ondersteunen, tenzij ook de rest van de wet gevolgd wordt. De tiende is gebasserd op de landwetten en erfeniswetten. Gods goedkope overheid hangt af van dat mensen geworteld zijn in het land, zoals de wijnstok z'n wortels heeft in de grond, en van de nadruk op familierelaties om dit te ondersteunen. Dit is ook de sleutel om de misdaadcijfers laag te houden en een weinig kostend juridisch systeem.

Gebruik van de tiende

De tiende is God belangrijkste middel voor het onderhouden van Zijn Koninkrijksbestuur. Zo'n overheid is klein en de belastingdruk op de bevolking is daarom zeer licht. Het grootste deel van de tiende in Israël werd door de mensen gebruikt om de reis naar de tabernakel of tempel te financieren, om de feesttijden des Heren bij te wonen (Deu 14:22-26).

Ze moesten ook de Leviet gedenken (Deu 14:27) door een deel van hun tiende te geven aan hen die in de lokale overheid een rol hadden, want de Levieten hadden geen landserfenis gekregen. Elk derde jaar werd de hele tiende speciaal toegewijd aan de Levieten en de armen in het land (Deu 14:28).

Een tiende van de tiende werd naar de nationale overheid gestuurd. Num 18:26-28 zegt,

Tot de Levieten zult gij spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de Israelieten de tiende ontvangt, die Ik u van hen als erfdeel geef, dan zult gij daarvan als een heffing voor de Here een tiende van de tiende brengen, 27 en het zal voor u als een heffing beschouwd worden, als ware het het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip. 28 Aldus zult ook gij van al de tienden die gij van de Israelieten ontvangt, een heffing voor de Here brengen en gij zult daarvan de heffing voor de Here aan de priester Aaron geven.

Gods bestuur bestaat uit twee onderscheiden takken die onder de goddelijke wet staan – priesterlijk en politiek. Aäron was de Hogepriester, Mozes de burgelijke leider. In de tijd van de Richteren (rechters) functioneerde de priesterlijke overheid voortdurend, terwijl de rechters zelf steeds tijdelijk oprezen als nationale politieke leiders op de momenten dat ze nodig waren om de natie te bevrijden van de verdrukkers.

Toen Israëls bestuurd zijn hoogtepunt bereikte, kregen ze een koning. Hoewel ze te vroeg waren met het vragen om een koning, en daarom kregen ze Saul, was het altijd onderdeel van Gods plan geweest dat ze een koning zouden hebben (Deu 17:15). Op dat moment hadden ze een koning en een Hogepriester.

Dit waren onderscheiden ambten, met elk zijn eigen mandaatsgebied. De ultieme regering voegt natuurlijk beide ambten van Hogepriester en koning samen. Dit staat bekend als de ordening van Melchisedek, onder wiens leden koning David was, alhoewel hij in werkelijkheid op dat moment het Levitische priesterschap niet verving. Het bleef bewaard voor Jezus om het priesterlijke bestuur van de Hogepriester van de Levitische ordening over te nemen en die uiteindelijk samen te voegen met de troon van David.

Dit is de regering aan wie Abrahams zaad (het Huis van Geloof) de bijbelse tiende verschuldigd is. Omdat we deze regering nog niet politiek gevestigd zien op aarde in onze tijd, kunnen we de wet van de tiende alleen nog maar gedeeltelijk vervullen. Toch bestuderen we het woord zodat we, wanneer Babylon valt, we de wet zullen begrijpen en weten hoe we het Koninkrijk van God moeten bouwen, zoals die geprofeteerd is in de Schriften.

Verloren en gevonden

In Deu 22:1-3 wordt verteld dat wanneer iemand iets verliest en een ander vindt het, de vinder het zich niet kan toeëigenen. Hij moet het terugbrengen naar de rechtmatige eigenaar. Als de rechtmatige eigenaar niet gevonden kan worden, moet hij zorgdragen voor het voorwerp totdat de eigenaar opduikt. Deze wet wordt gegeven in de termen van schapen, ossen, ezels en zelfs kleding.

We mogen ons gelukkig prijzen met deze wet, want God heeft vele 'verloren schapen' (Eze 34:16). Als we ze vinden moeten we voor ze zorgen totdat God komt om ze te zoeken en ze vindt. Kerken en denominaties die schapen claimen alsof ze hun eigendom zijn, maken zich schuldig aan diefstal. Men zou zichzelf als rentmeester moeten beschouwen en niet als eigenaar van de verloren schapen. Ezechiël 34 spreekt over de herders die de schapen scheren en eten alsof ze hun eigendom zijn.

We krijgen veel inzicht in een serieus kerkprobleem wanneer we de wetten op de verloren schapen en de wetten op diefstal begrijpen. Zij die weigeren de wet te bestuderen schieten vaak tekort in wijsheid en inzicht die ons aangereikt wordt in de wet van het achtste gebod.

Hoofdstuk 9 – Het negende gebod

Deu 5:20 geeft ons het negende gebod, “En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.” Als we onze naaste liefheben als onszelf, zullen we hem niet vals beschuldigen of met kwaadaardige bedoelingen. Deze wet bestuurt ook het ambt van profeet en de Waarheid zelf.

Het doel van dit gebod is onrecht te voorkomen en recht te promoten door openbaring van waarheid. Deu 19:15 zegt,

Een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden ter zake van enige ongerechtigheid of zonde, welke ook, die hij begaan mocht hebben; op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan.

Het feit dat een enkele getuige niemand kan veroordelen van enige zonde is ontworpen als een waarborg tegen valse beschuldigingen. Er moet meer dan één bewijsstuk gevonden worden, of meer dan één persoon moet getuige zijn van een handeling om een zondaar te veroordelen. Deze wet was fundamenteel aan het hele bijbelse wetsysteem onder beide verbonden.

Jezus noemde dit gebod in Zijn korte opsomming in Mat 19:18. Paulus gebruikte het in 2 Cor 13:1 en paste het ook toe in 1 Tim 5:19, in zijn instructies aangaande kerkleiders:

Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn.

Met andere woorden, een kerkleider mocht geen beschuldiging geloven zonder ondersteunend bewijs als een dubbele getuige. Dit is een goed voorbeeld van waar Paulus de wet handhaaft als de maatstaf voor christelijk gedrag, ook al ontkent hij dat de wet in staat zou zijn iemand te redden of te volmaken. Paulus stemde in met de wet dat niemand los van twee of drie getuigen van zonde veroordeeld kon worden.

De straf op een valse beschuldiging

Het negende gebod verbiedt valse beschuldigingen en legt ook de straf op zulke daden vast in Deu 19:16-21,

Wanneer een misdadig getuige tegen iemand optreedt om hem van een overtreding aan te klagen, 17 dan zullen de twee mannen, die dit geschil hebben, zich voor de Here stellen, voor de priesters en de rechters, die er dan zijn zullen. 18 Dan zullen de rechters dit nauwkeurig onderzoeken, en blijkt, dat de getuige een valse getuige is en dat hij een valse aanklacht tegen zijn broeder heeft ingediend, 19 dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen, 20 want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen. 21 Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet.

Met andere woorden, als iemand zijn naaste vals beschuldigt van het stelen van een schaap, is zijn straf dat hij zelf het beoogde slachtoffer een schaap verschuldigd is. Als een vals getuige met opzet getuigt dat zijn naaste een moord heeft gepleegd, met als resultaat dat de doodstraf opgelegd wordt aan een onschuldige man, dan moet de vale getuige zelf ter dood gebracht worden (tenzij het slachtoffer de misdaad vergeeft).

Getuigen in de goddelijke rechtbank

Deze wet houdt vaak sterk verband met het derde gebod, “Gij zult de naam van de Here Uw God niet ijdel gebruiken” (Deu 5:11). Wanneer twee partijen naar een bijbelse rechtbank gaan, wordt gezegd dat ze vóór God staan, want de rechter representeert God. Om deze reden zegt Deu 19:17 (eerder geciteerd), “… dan zullen de twee mannen, die dit geschil hebben, zich voor de Here stellen, voor de priesters en de rechters ...

De priesters en de rechters waren God vertegenwoordigers op de aarde (zolang zij Hem werkelijk representeerden natuurlijk). Zij die een eed aflegden presenteerden eigenlijk een formele waarheidsverklaring in de hemelse notulen. Zij riepen God aan om getuige te zijn van de waarheid van hun verklaring. Zo onderwierpen ze zichzelf aan Gods oordeel over elk stukje valsheid in hun verklaring of over elke beetje kwade bedoeling in hun hart.

Iedere valse verklaring schendt de naam van God, zoals Lev 19:12 zegt, omdat het veronderstelt dat God Zelf een leugen zou goedkeuren. Maar zelfs Bileam profeteerde waarheidsgetrouw dat “God is geen mens dat Hij zou liegen” (Num 23:19). Komend van hem maakt deze profetie bijzonder betekenisvol, want hij had gehoopt dat God getuige zou willen zijn van de vloek van de Moabitische koning op Israël.

Valse profeten

Het negende gebod veroordeelt ook valse profeten die God in een verkeerd licht plaatsen of zich voordoen alsof ze Gods woorden spreken, terwijl het slechts de vleselijke gedachten van mensen zijn. Een valse profeet is iemand die een valse verklaring meedraagt in zijn getuigenis. Sommigen doen dit bewust en worden als zodanig geoordeeld. Anderen, vaak jonge profeten die nog een probleem met afgoderij in hun hart hebben, leggen onbedoeld valse verklaringen af. Zij worden met meer genade geoordeeld.

Dit gebod veroordeelt ook priesters en predikers die Gods karakter op een onjuiste of onnauwkeurige wijze presenteren. Het oordeel over deze valse getuigen moet daarentegen gewoonlijk aan God zelf ovregelaten worden, omdat mensen vaak niet in staat zijn om op dat niveau te oordelen. In feite moet het oordelen van profeten vaak aan andere profeten overgelaten worden, zoals Paulus zegt in 1 Cor 14:29,

Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen [d.i. de andere profeten] moeten het beoordelen.

Pas wanneer er een echte bijbelse rechtbank opgezet is, kunnen we hopen op het correct oordelen van profeten. In de Schriften handelen de meeste voorbeelden over echte profeten die vals beschuldigd worden in aardse rechtbanken. Daarom werden de echte profeten gestenigd, doormidden gezaagd of gevangen gezet als valse profeten. Israëls priesters en rechters hadden zelden het geestelijke onderscheidingsvermogen of de juiste kennis van Gods karakter om hun gerechtshoven rechtvaardig te houden.

De situatie is ook vandaag de dag weinig anders. Om deze reden bracht God oordeel over Israël en Juda, hen plaatsend onder de autoriteit van andere natiën en de wetten van mensen (en valse goden). God vernietigde de natie die Hij had gevormd, de gerechtshoven die Hij had ingesteld en de tempel die hij Salomo had opgedragen om te bouwen. Toen die goddelijke instituten ophielden te getuigen van de waarheid van Gods karakter, aarzelde Hij niet om ze te veroordelen en te verwoesten.

Profeten representeren God

Profeten representeren God voor de mensen, maar representeren ook de mensen voor God. Dit is hun bemiddelende, oftewel priesterlijke, rol. Ze ontvangen openbaring die op precieze wijze overgedragen moet worden aan het volk. Het belangrijkste probleem waar ze daarbij tegenaan lopen is dat hun openbaring altijd incompleet of gedeeltelijk is, want Paulus vertelt ons in 1 Cor 13:9-10,

Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. 10 Doch, als het volmaakte [d.i. de volledige openbaring] komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.

Paulus sprak niet over het einde van profetie in de kerk, alsof de gift van profetie zou verdwijnen wanneer de schriften van het Nieuwe Testament voltooid zouden zijn. Zelfs het Nieuwe Testament is niet volledige openbaring van waarheid, want het is vanzelfsprekend dat zelfs vandaag niemand een volmaakt begrip heeft van openbaring en Gods gedachten. Om deze reden is er veel onenigheid onder hen die de bijel bestuderen. Maar wanneer de volmaakte openbaring komt, zal de gedeeltelijke openbaring die we vandaag hebben afgedaan hebben.

Jezus was een volmaakte getuige van alles wat Hij Zijn Vader hoorde zeggen zag doen (Joh 8:28). Om deze reden lezen we in Ope 3:14 (Rev 3:14) dat Hij “de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige” is. Met andere woorden, alles wat Hij zei en deed was een eenvoudig Amen, een dubbele getuige, van de woorden en daden van de Vader. Zijn getuigenis was absolute waarheid en Hij was ook 'getrouw' in Zijn weergave ervan in alle aspecten van Zijn leven.

Maar toch, omdat een ware profeet getuigt van dingen die de afgoden van het hart van de gemiddelde persoon tegenspreken, staat de profeet vaak op gespannen voet met de mensen en met religieuze leiders. Om deze reden werden de meeste profeten vervolgd en velen werden gestenigd als valse profeet. In een wereld met zo weinig begrip van de gedachten van God, is het gevaarlijk om een profeet te zijn.

Voor priesters en predikers is het veel makkelijker, omdat zij normaliter hun begrip van profetie delen met anderen, en niet rechtstreeks het woord van de Heer spreken. Zolang hun tegenstanders het verschil begrijpen, verkeren ze niet in echt gevaar. Maar helaas begrijpen velen het verschil niet en verwarren een verkeerde mening met een valse profetie. Wanneer zulke mensen posities van autoriteit innemen en de wet moeten bekrachtigen, worden mensen vals beschuldigd. Velen zijn geëxecuteerd en zelfs gemarteld vanwege het hebben van een verkeerde of afwijkende mening over een leerstellige zienswijze.

Wanneer God Zijn volk zegent voor hun geloof en gehoorzaamheid, gebruikt Hij de mond van profeten om deze zegen over te brengen. Dit was de bedoeling van de zegen die de priester iedere dag uitsprak wanneer hij het Heiligdom verliet na het branden van het reukwerk in de tempel. Deze zegen wordt gevonden in Num 6:24-26,

De Here zegene u en behoede u; 25 de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; 26 de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.

Maar toen het volk opstandig bleef en ongehoorzaam werden de profeten de woordvoerders van God voor oordeel. En op dit punt liepen ze dan ook tegen problemen aan, want de mensen willen gewoonlijk gezegend wordn in hun ongehoorzaamheid. Met het verstrijken van de tijd vergaten vele mensen de wet van God of ze leerden er een verdraaide versie van, van priesters die het interpreteerden volgens hun eigen vleselijke redeneringen en begrip.

In zulke gevallen probeerden de profeten (en Jezus Zelf) hun begrip te corrigeren, maar de priesters en leraren hadden gewoonlijk een te groot vertrouwen in hun eigen vleselijke zienswijze. Het volk redeneerde dat honderd priesters, die allemaal afstamden van Aäron en geroepen waren door God om tot Hem te bedienen, toch niet allemaal fout konden zitten, en zo werd de profeet buitengeworpen of geëxecuteerd als een valse profeet.

Later realiseerde het volk zich natuurlijk dat ze de profeet verkeerd hadden beoordeeld. Daarom richten ze monumenten op om ze achteraf te eren (Mat 23:29). Toch bleven ze de profeten van hun eigen generatie stenigen.

Verandering in het profetisch ambt

Misschien is het belangrijkste probleem waar profeten tegenaan lopen wel wanneer ze moeten kiezen om God te representeren of het volk, de koning of kerkleiders te representeren.

Hoewel er zeker in elke generatie valse profeten zijn, refereert de bijbel gewoonlijk aan profeten die hun echte gave aanwenden tot valse doeleinden. Bileam wordt bijvoorbeeld in 2 Pet 2:15-16 aangehaald als de klassieke valse profeet, hoewel hij nooit een valse profetie heeft uitgesproken. In plaats daarvan gebruikte hij zijn gave om geld en macht te krijgen. Door dit te doen was hij een valse tot God.

Met andere woorden, een profeet is vals, niet omdat hij iets voorspelt dat niet uitkomt, maar omdat hij uit de afgoden van zijn eigen hart spreekt – afgoden zoals liefde voor macht, geld of status. Ze hebben een grotere trouw aan zulke afgoden dan aan God.

De profeten van de koning zijn zij die trouw aan de koning zijn, zelfs meer dan aan God. Een kerkprofeet is iemand die loyaal is aan de kerk, zelfs meer dan aan God. Een profeet van Baäl is iemand die lyaal is aan Baäl, meer dan aan God. Elk van deze kunnen oprecht gegiftigd zijn, maar ze kunnen hun gave misbruiken, vaak omdat ze betalingen ontvangen waardoor je kan stellen dat hun loyaliteit gekocht is.

Terwijl dit probleem door de hele geschiedenis heen gezien wordt, komt het tot een hoogtepunt in de dagen van Eli, de Hogepriester. Tot aan die tijd had de Hogepriester de efod gedragen, waardoor ze de wil van God profeteerden door gebruik van de Urim en Tummim. Maar Eli had twee verdorven zonen en Eli weigerde hen te corrigeren of om ze tegen te houden om te bedienen als priesters.

Uiteindelijk werd er een profeet (betiteld als een 'man van God') naar Eli gezonden met een boodschap van God in 1 Sam 2:27-36. In essentie vertelde hij Eli, “Had ik Pinehas, jouw voorvader, beloofd dat hij en zijn kinderen Hogepriester zouden zijn om voor onbepaalde tijd tot Mij te bedienen? Welnu, vanwege jouw verdorven zonen komt hier een eind aan.” In vers 31 staat er letterlijk dat God zegt, “Ik ga jouw diskwalificeren door je arm af te hakken en het teken hiervan zal zijn dat jouw beide zonen op dezelfde dag zullen sterven.” De man van God ging voort in vers 35,

1Sa 2:35 En Ik zal Mij een betrouwbaar priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest handelt en Ik zal voor hem een duurzaam huis bouwen, zodat hij te allen tijde voor het aangezicht van mijn gezalfde wandelen zal.

Deze profetie werd uiteindelijk vervuld in Christus Zelf, wiens voortdurende priesterschap van de ordening van Melchisedek was. Maar de profetie had ook een gedeeltelijke vervulling in Samuël, die een type van Christus was in Zijn rol als Profeet-Priester.

Tot aan die tijd was het belangrijkste profetische ambt verenigd in het priesterschap. Maar vanwege de verdorvenheid in het priesterschap, was de profetische gave aangetast of verwaarloosd. Eli had de Urim en Tummim moeten gebruiken om de wil van God te bepalen met betrekking tot hoe te handelen met zijn zonen, maar klaarblijkelijk had hij op dit gebied gefaald.

Daarom scheidde God het profetische ambt van het priesterschap. Petrus getuigt van deze verandering in Han 3:24 (Act 3:24).

En al de profeten, van Samuel af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd.

Waarom leek Petrus de profeten, die vóór Samuël geleefd hebben, te negeren? Was het omdat die eerdere profeten nite getuigden van Jezus Christus? Natuurlijk niet. Abraham was een profeet (Gen 20:7), zoals ook Mozes (Deu 18:18) en Aäron (Exo 7:1). Elk van hen was op zijn eigen manier een type van Christus. Dus waarom koos Petrus Samuël uit, alsof hij de eerste profeet was? Het antwoord is dat, ondanks dat er vanaf het begin van de tijd mannen met profetische gaven waren, werd het ambt van profeet niet onderscheiden tot aan Samuël. Daarna werd het onderscheiden vanwege de verdorvenheid in het priesterschap.

Dit was het afhakken van Eli's 'arm'. Iemands arm is een symbool van zijn kracht of autoriteit. Aangezien er geen verslag is waarin staat dat Eli ooit een van zijn armen heeft verloren, is het duidelijk dat God het over het verlies van een ander soort arm had, waardoor Eli gediskwalificeerd zou zijn van het priesterschap. God hakte het profetische ambt af van Eli, waardoor hij gediskwalificeerd werd voor het Hogepriesterschap. Het verlies van Eli's fysieke arm zou alleen hem gediskwalificeerd hebben, maar verlies van deze arm van autoriteit diskwalificeerde het hele Levitische priesterschap, waardoor het podium opgericht werd voor de komst van de ware Hogepriester en Profeet, Jezus Christus.

Met betrekking tot Hogepriesters, onder het Oude Verbond was het hun niet toegestaan te bedienen als ze enige vorm van lichaamsgebrek hadden (Lev 21:17-23). Daarom was het een eenarmige man niet teogestaan om dienst te doen als Hogepriester. Maar God is meer bezorgd over geestelijke gebreken dan fysieke. Een Hogepriester zonder profetisch ambt was gebrekkig en niet geschikt om dat ambt te bekleden. Om deze reden werd het Levitische priesterschap zelf gediskwalificeerd. En vanaf dat moment in de geschiedenis stond vast dat het vervangen zou worden door de ordening van Melchisedek.

Deze verandering vond niet in een ogenblik plaats. Het is zelfs zo dat toen Eli stierf zijn zoon Eleazar zijn plaats innam (1 Sam 7:1). Toen Eleazar stierf nam zijn zoon Abjatar zijn plaats in. Abjatar werd uiteindelijk vervangen in de dagen van Salomo. 1 Koningen 2:27 (1 King 2:27) zegt,

Toen verdreef Salomo Abjatar, zodat hij geen priester des Heren meer was, waardoor hij het woord des Heren vervulde, dat Hij over het huis van Eli te Silo gesproken had.

Zelfs ondanks dat Eli's nakomelingen nog drie generaties lang Hogepriesters waren, hadden ze hun profetische ambt verloren aan Samuël en de profeten na hem. God begon los van het priesterschap profeten op te laten rijzen, die goddelijk getraind waren en rechtstreeks rekenschap aflegden aan God. Deze profeten hoefden niet van een bepaalde stam te zijn en daarmee voorafschaduwden ook zij het priesterschap van Melchisedek, wat pas ten volle ingesteld zou worden onder het Nieuwe Verbond.

Op deze manier begon God het probleem van dynastieke opvolging op te lossen, welke inherent was aan het Levitische systeem, omdat het onvermijdelijk was dat zelfs een goddelijke priester ooit eens zonen zou krijgen die zijn goddelijke voorbeeld niet zouden volgen. Dynastieke opvolging zal uiteindelijk onvermijdelijk gedoemd zijn te falen.

Abjatar steunt Adonia, de antichrist

Het profetische ambt dat begon met Samuël werd niet van vader op zoon doorgegeven. In plaats daarvan deed God in elke generatie nieuwe mensen oprijzen zoals Hij dat nodig achtte. Zo'n regeling was vanzelfsprekend niet populair bij de priesters – in het bijzonder de Hogepriesters, die het verafschuwden om de efod af te moeten staan, welke symbool stond voor het profetische ambt. We zien dit ook in de laatste vreemde verklaring van de man van God die het woord van de Her tot Eli sprak. 1 Sam 2:36 sluit deze verklaring af:

Wie dan nog in uw huis mocht overgebleven zijn, zal komen om zich voor hem neder te buigen voor een zilverstukje of een brood, en zal zeggen: stel mij toch aan bij een der priesterdiensten, opdat ik een stuk brood te eten heb.

Dit beeldt Eli's familie uit terwijl ze bedelen om enige priesterlijke verantwoordelijkheid te mogen dragen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Maar God had al bedoeld om een verandering aan te brengen in het priesterschap en deze verandering kwam drie generaties later, in de vroege dagen van Salomo. Eli's kleinzoon Abjatar was de langdurige vriend van David geweest tijdens diens regering, maar toen David stierf steunde Abjatar Adonia als Davids opvolger (1 Kon 1:7 – 1 King 1:7).

Een antichrist is iemand die zich de positie probeert toe te eigenen van degene die werkelijk gekozen en gezalfd (ge-christus-d) is om het Koninkrijk te regeren. Omdat David een type van Christus was, is ook iedereen die probeert zich diens troon toe te eigenen een antichrist (het Griekse woord anti betekent 'in plaats van', vaak in de zin van usurper). Absalom was een antichrist toen hij zich de troon van David toeëgende in 2 Samuël 15. Evenzo probeerde Adonia een antichrist te zijn door zich de troon van Salomo, degene die gekozen was om David op te volgen, toe te eigenen.

Abjatar steunde een antichrist, in plaats van de vredevorst, gerepresenteerd door Salomo ('vreedzaam'). Vanwege dit werd hij vervangen door Sadok, een nieuwe lijn van priesters welke profetisch gezien de Melchisedek-orde representeerde. Ons wordt verteld in 1 Kon 2:35 (1 King 2:35), “... en de priester Sadok stelde de koning aan in de plaats van Abjatar.

Sadok was een andere afstammeling van Aäron. Zodoende kwalificeerde hij zich als Hogepriester in de tijd van het Oude Verbond. Maar uiteindelijk was ook hij niet meer dan een type en voorafschaduwing van het priesterschap dat komen zou. Zijn lijn werd vervangen door Jezus Christus onder het Nieuwe Verbond, toen de ware Vredevorst als de Hogepriester kwam naar de ordening van Melchisedek.

Bedenk hoe Abjatar Salomo verworpen had, terwijl hij Adonia steunde in zijn poging om zich de troon toe te eigenen. Dit patroon werd herhaald toen de prieters in de dagen van Jezus de Vredevorst afwezen ten gunste van Barabbas, de rover (Mat 27:21). In die vergelijking was Adonia een type van Barabbas. Adonia was de zoon van David, terwijl de naam Barabbas 'zoon van de vader' betekent.

Toen David op zijn sterfbed lag, moest het volk kiezen tussen twee van Davids zonen, omdat Salomo en Adonia beide zonen waren van dezelfde vader. In het Nieuwe Testament moesten de mensen vergelijkbaar kiezen tussen twee mannen die beide 'zoon van de vader' genoemd werden. Vreemd genoeg wijst de geschiedenis uit dat de volledige naam van Barabbas Jesus Barabbas was. De ironie kon Pontius Pilatus niet zijn ontgaan, die het volk een keuze gaf tussen twee mannen met dezelfde naam, maar wiens harten zeer verschillend waren.

Ezechiël profeteert over de verandering van priesterschap

Twee eeuwen na de beëdiging van Sadok profeteerde Ezechiël over de grotere verandering in het priesterschap in Ezechiël 44. Hoewel hij het priesterschap dat vervangen zou worden niet specifiek bij name noemde, sprak hij over hen als een overspelig priesterschap dat veroorzaakt had dat Israël dwaalde (Eze 44:10). Zijn woordbeeld wordt verduidelijkt wanneer hij de overspelige priesters in contrast brengt met de zonen van Sadok in vers 15,

Eze 44:15 Maar de levitische priesters, de zonen van Sadok, die de dienst in mijn heiligdom in acht genomen hebben, toen de Israelieten van Mij afdwaalden, die zullen tot Mij naderen om Mij te dienen ...

Omdat dit een profetie van de toekomst is, is duidelijk dat 'de zonen van Sadok' het Melchisedische priesterschap onder het Nieuwe Verbond representeert, dat het hele Aäronitische systeem zal vervangen welke functioneerde onder het Oude Verbond.

Vandaag de dag is hetzelfde probleem opgedoken, nu de Joodse priesters worden getraind om het Melchisedische priesterschap omver te werpen en alles terug te draaien naar het oude systeem in Jeruzalem, compleet met dierenoffers, vleselijke wassingen en een aardse tempel. Ze smeken om enige verantwoordelijkheid te mogen dragen in het vervullen van het priesterambt, maar God heeft Levi vervangen door Melchisedek, net zo als het ware Lam van God de dierenoffers heeft vervangen.

Zij die deze proging steunen plaatsen zichzelf naast Adonia, het type van de antichrist. Net als Abjatar, de priester die vele jaren vertrouwen had in David, maar die uiteindelijk ontrouw bleek te zijn, volgen vele christenen en hun leiders op dit moment zijn voorbeeld door de Zionistische poging te steunen, om Christus en Zijn Melchisedek-ordening te vervangen door het oude systeem dat God Zelf lang geleden al afgeschaft heeft. Deze gelovigen moeten de brief aan de Hebreeën opnieuw lezen.

Dit was voorzien door de schrijvers van het Nieuwe Testament, speciaal de apostel Paulus, die probeerde om de eerste kerk te behoeden van het terugkeren tot het Jodendom (zie mijn commentaar, 'Het boek Galaten: Paulus corrigeert het verdraaide evangelie'). Evenzo was het boek Hebreeën geschreven om de superioriteit van het Nieuwe Verbond over het Oude aan te tonen, naast de verscheidene veranderingen in de vormen van wet (Heb 7:12).

Concluderend, het negende gebod vestigt waarheid als de basis van gesprek en van het dagelijks leven, oordeelt valse getuigenissen naar hun intentie, bestuurt profetisch getuigen en stelt de maatstaf vast om de ware Messias te kunnen herkennen.

Hoofdstuk tien – het tiende gebod

Het tiende gebod is Gods laatste woord over hoe we onze naaste kunnen liefhebben als onszelf. Op een bepaalde manier vestigt het 't principe “dat de wet geestelijk is” (Rom 7:14), ons lerend dat we niet moeten afgaan op de letter van de wet, maar het hart moeten onderscheiden. Deu 5:21 leest,

En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, noch op zijn dienstknecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, noch op iets, dat van uw naaste is.

Dit gebod in Deuteronomium 5 verschilt slechts gering van hetzelfde gebod veertig jaar daarvoor. In Exo 20:17 begint het gebod met: “Gij zult niet begeren uws naasten huis” en gaat dan verder met het nader omschrijven van de mensen, dieren en dingen in het huis. In Deuteronomium keert Mozes de volgorde om.

De betekenis van begeerte (hebzucht)

Wat betekent het om te begeren? Adam Clark definieerde het als:

'een ernstig en sterk verlangen naar iets waarop alle affecties geconcentreerd en gericht zijn, of het nu goed of kwaad is.'

In Col 3:5 zegt Paulus dat hebzucht afgoderij is. Toch vertelt hij ons ook te streven naar de hoogste gaven (1 Cor 12:31) en sterk te verlangen naar op te profeteren (1 Cor 14:39). Het woord zelf laat dus zien dat de zonde een misplaatst verlangen is naar het eigendom of de positie van een ander.

De geestelijke basis

Het tiende gebod is meer dan een opsomming van alle geboden. Het vestigt het geestelijke fundament van de hele wet, want ieder persoon die er in slaagt om zijn hart te weerhouden van begeren zal nooit falen in het liefhebben van God en zijn naaste als zichzelf.

Degene die niet begeert zal zich nooit de plaats van God toeëigenen, wat een overtreding zou zijn van het eerste gebod. Hij zal geen afgoden in zijn hart hebben, wat een overtreding zou zijn van het tweede gebod. Hij zal nooit Gods naam ijdel gebruiken door een eed van onschuld af te leggen, wat een overtreding zou zijn van het derde gebod. Hij zal God nooit beroven van zijn tijd of ongeduldig worden met het goddelijke plan in profetie, wat een overtreding zou zijn van het vierde gebod. Hij zal noch zijn aardse ouders, noch zijn hemelse Vader beroven van de eer die hen toekomt, wat een overtreding zou zijn van het vijfde gebod. Met andere woorden, hij zal altijd God liefhebben met zijn gehele hart, ziel en kracht, omdat zijn hart niet begeert.

Zo'n man zal het leven van zijn naaste niet begeren, wat een overtreding zou zijn van het zesde gebod. Hij zal niet de vrouw van zijn naaste begeren, wat een overtreding zou zijn van het zevende gebod. Hij zal niet stelen van zijn naaste, wat een overtreding zou zijn van het achtste gebod, want hij zal niets begeren dat zijn naaste toebehoort. Hij zal geen vals getuigenis afleggen over zijn naaste, wat een overtreding zou zijn van het negende gebod, want hij zal diens reputatie, positie of bezit niet begeren, noch zal hij liegen om hem te beroven van zijn wettige rechten.

Met andere woorden, dit gebod verbiedt zelfzuchtigheid en promoot vrijgevigheid. Als iemand zich daaraan houdt, zal hij altijd zijn naaste liefhebben als zichzelf.

De Bergrede

Jezus' onderwijs in Matteüs 5 tot 7 bracht de wet duidelijker in beeld dan wat de meeste mensen ervan hadden begrepen van de rabbi's. Hij schafte de wet niet af, maar toonde Gods gedachten omtrent de voorschriften. Mat 5:17 zegt,

Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.

Toch legde Hij uit na dit gezegd te hebben, dat er meer aan de wet te begrijpen is dan de voor de hand liggende betekenis alleen.

Mat 5:20 Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.

Hoe moest hun gerechtigheid die van de religieuze leiders overstijgen? Hoe ging Jezus' onderwijs verder en dieper in de gedachten van God dan het onderwijs van die leiders? Het contrast wordt gezien in Jezus' favoriete zinsnede, “Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is … maar Ik zeg u ...” (Mat 5:21-22, 27-28, 31-32, 33-34, 38-39, 43-44).

Met andere woorden, Jezus wilde het contrast laten zien tussen het traditionele onderwijs en Zijn eigen perspectief. Door dit te doen schafte hij de wet niet af, maar gaf er een diepere betekenis aan. Hij deed dit door elk van die wetten te integreren met het tiende gebod.

Met betrekking tot moord (Mat 5:21-22) liet Hij zien dat men moord in het hart kan plegen, zonder feitelijk iemand te doden. Anderen beledigen is als moord, want zodanigen begeren de reputatie van een ander en verlagen diens leven zelf.

Met betrekking tot overspel (Mat 5:27-28) liet Hij zien dat mensen overspel in hun hart konden plegen, zelfs als ze niet betrokken zijn in de openlijke handeling van overspel. Hoe? Door het begeren van de vrouw van iemand anders.

Met betrekking tot de wet op de gelijke gewichten en maten (Mat 8:38-39), waarbij de wet “oog om oog, tand om tand” eist, toonde Hij dat de wet verkeerd toegepast kan worden als het zonder genade gedaan wordt. Als een man beledigd wordt met een klap op de wang, had hij het wettige recht om naar het gerechtshof te gaan om het recht verkrijgen een klap op de wang terug te geven. Als het slachtoffer echter zijn eigen reputatie of eer niet begeert, zou hij de andere wang kunnen toekeren, in plaats van zijn eigen rechten te behartigen met een hebzuchtig hart.

Met betrekking tot het liefhebben van je naaste en je vijand haten (Mat 5:43-44) liet Hij zien dat dit ook verkeerd begrepen werd. Het was onder de wet niet toegestaan om terug te haten, noch was het een taak om niet-Israëlieten te haten. Zij die een dubbele standaard gebruiken voor Israëlieten en vreemdelingen zijn schuldig aan collectieve hebzucht, want zij denken in hun zelfzucht dat God hun het recht heeft gegeven om vreemdelingen gelijke rechten of mensenrechten te onthouden.

Al deze voorbeelden laten ons zien dat de wet geestelijk is en dat het samen met het tiende gebod gehouden moet worden. God onderscheidt de harten van mensen en niet alleen hun handelingen. Maar omdat de aardse gerechtshoven alleen de handelingen van mensen konden beoordelen, dachten velen dat alleen openlijke handelingen geclassificeerd konden worden als zonde.

Jezus liet zien dat er een hogere rechtbank is welke de harten van mensen wel oordeelt wanneer de aardse rechtbanken dit niet kunnen. In feite, iedere keer dat mensen een beroep doen op het hemelse Hooggerechtshof, moeten ze verwachten dat God alle partijen die er in betrokken zijn meeneemt in Zijn oordeel, inclusief de getuigen zelf, dat iedereen met gelijke maten gemeten wordt, gebaseerd op alle bewijs – inclusief de motieven van het hart.

Het begeren van autoriteit

Het begeren van autoriteit dat anderen hebben is een van de meest basale problemen die in de Schrift geadresseerd worden. Het probleem centreert zich werkelijk rondom het kennen van je roeping en het tevreden zijn met het ontwikkelen van die roeping. De moeder van twee van Jezus' discipelen verzocht eens om de hoogste eer en autoriteit voor haar zonen (Mat 20:20-23). Jezus vertelde haar dat zulke autoriteit gepaard gaat met grote verantwoordelijkheid, maar uiteindelijk is het “voor hen, voor wie het bereid is door mijn Vader.

Jezus nam die gelegenheid om het verschil uit te leggen tussen de ideeën van mensen over autoriteit en Gods ware autoriteit. De vleselijke autoriteit van de mens begeert dienstknechten en nog meer dienstknechten; voor God zijn degenen in autoriteit de dienstknechten. Hoe groter de autoriteit, hoe groter de vaardigheid om te dienen. Mat 20:25-28 zegt,

Doch Jezus riep hen tot Zich en zeide: Gij weet, dat de regeerders der volken [Grieks: ethnos, vaak vertaald met 'heidenen', maar in de betekenis 'volken', 'natiën'] heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht over hen. 26 Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn, 27 en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn; 28 gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.

Zij die autoriteit begeren zouden het niet moeten hebben, want zij zullen het verkeerd gebruiken en de mensen onderdrukken.

Toen Israël een koning begeerde zoals de andere natiën, ontvingen ze een door God aangewezen koning, die al snel het begrip van autoriteit aannam zoals gebruikelijk was in de omliggende natiën. Het was geworteld in hebzucht, gebaseerd op eigen belang.

Israël kreeg echter alleen maar waarom het had gevraagd: “… stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken” (1 Sam 8:5). Jezus zei dat “de regeerders der volken heerschappij over hen voeren”, en dat was het type koning dat Saul was. Hij was iemand die nam, zoals de volgende verzen van 1 Samuël 5 laten zien. “… uw zonen zal hij nemen” en “Uw dochters zal hij nemen ...” en “verder zal hij van uw akkers, wijngaarden en olijftuinen de beste nemen” en “van uw koren en de opbrengst van uw wijngaarden zal hij tienden nemen” en “Uw slaven, slavinnen, de beste van uw jonge mannen, en uw ezels zal hij nemen”.

Met andere woorden, Saul begeerde het bezit van anderen, denkend dat zijn positie als koning hem het recht gaf om het eigendom van anderen af te nemen en voor zichzelf te gebruiken en voor zijn dienstknechten (regeringsambtenaren). De mensen zelf hadden Gods rechtstreekse leiding afgewezen (1 Sam 8:7), misschien zonder zich te realiseren dat ze Gods recht om de natie te leiden begeerden. Hun persoonlijke vleselijkheid broedde een vleselijke regering uit. De mensen kregen een hebzuchtige koning die uit de begeerte van de harten van de mensen handelde.

Het begeren van geestelijke gaven

Koning Saul werd gekroond op de dag van de tarweoogst (1 Sam 12:17). Dit was de dag dat het nieuwe spijsoffer van tarwe aan God gebracht werd. Het was het Wekenfeest, wat later bekend werd onder de Griekse naar Pinksteren. Zodoende was Saul een type van de kerk onder de Pinksterzalving in het Pinkstertijdperk.

Om deze reden werd Saul ook de gave van profetie gegeven, volgens de woorden van Samuël in 1 Sam 10:6,

Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden.

De regering van koning Saul profeteerde over het soort leiderschap dat de kerk zou zien onder zalving van Pinksteren. Het feit dat Saul profeteerde verlaagde de gave van profetie niet. Maar het laat zeker zien dat de profetische gave en bediening misbruikt kunnen worden door hen die niet afgerekend hebben met hebzucht in hun hart.

Geestelijke gaven zijn goed en we zouden er op een goede manier naar moeten verlangen, maar wanneer deze gaven gebruikt worden om dienstknechten te krijgen in plaats van om een dienstknecht te zijn, ovetreden ze het tiende gebod. Vele begiftigde bedienaars van God zijn zichzelf gaan zien alsof ze rijkdom verdienen vanwege hun roeping en bediening. Ik ben geen voorstander van een leven in armoede, maar meer dat wij, zoals Paulus, zouden moeten leren tevreden te zijn met iedere toestand waarin we ons bevinden. Hij kende beide toestanden, overvloed en ontbering (Fil 4:11-12 – Phil 4:11-12), omdat dit een deel was van Gods training om alle sporen van hebzucht uit zijn hart uit te wissen.

Heb 13:5 zegt verder,

Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden met wat gij hebt. Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.

De basis van een goddelijke maatschappij

Het tiende gebod is het fundament van een goddlijke maatschappij. Wanneer het op gepaste wijze toegepast wordt, beschermt het privé bezit dat verkregen is door eigen inspanning. God bezit alles wat hij heeft geschapen volgens het recht van Zijn inspanning. Ons werk voegt toe aan wat God bezit en daarom is de mate van ons recht op eigendom afhankelijk van de hoeveelheid werk die we erin gestopt hebben. Met andere woorden, God bezit de boom, maar als wij een stoel maken van die boom, bezitten wij het werk dat nodig was om die stoel te maken.

Als wij denken dat land, bomen of ook maar iets in de natuur het eigendom is van een mens, is dat diefstal gebaseerd op hebzucht en begeerte. Wereldlijke regeringen zijn hier schuldig aan, in zoverre ze God van Zijn troon hebben gestoten als Koning der koningen. Zulke overheden eigenen zich de plaats van God toe en hun begeerte richt zich dan op de mensen, gewoonlijk in de vorm van buitensporige belastingen.

Begeerte kent gen grenzen. Zijn doel is om alle bezittingen voor zichzelf te houden en alle mensen in slavernij te brengen alsof ze het persoonlijke bezit van de overheid zijn. Wanneer overheden de soevereiniteit van God begeren, handelen ze alsof door hun inspanning de wereld, de mensen en haar bronnen tot stand gekomen is. Soevereine overheden die de plaats van God in bezit hebben genomen breken onvermijdelijk Gods belastingwetten en vervangen die met hun eigen hebzuchtige belastingen.

Dit zal zijn einde vinden, want we lezen in de Schriften hoe God de koning van Babylon vernederde totdat hij de soevereiniteit van God over Babylon begreep. Aan het eind van de tijd van vernedering van de koning schreef hij zijn getuigenis over hoe hij leerde dat alle menselijke overheden onder God zijn (Dan 4:34-37).

De geschiedenis laat ons zien dat alle 'beest'-rijken dezelfde les hebben geleerd en op een gegeven moment in de geschiedenis de soevereiniteit van God hebben erkend. Tegenwoordig worden wij geregeerd door de laatste manifestatie van die beest-rijken en God beoefent nog weer eens Zijn soevereiniteit. De financiële wereldsystemen vallen uit elkaar voor Zijn ogen. Alle hebzucht van deze wereldleiders zal aan het licht gebracht worden en ze zullen de soevereiniteit teruggeven aan God. Wereldlijke overheden zullen een ding uit het verleden zijn, als de mensen erkennen dat het kennen van Jezus en Zijn volmaakte wet de enige weg naar vrijheid, gelukt en wereldvrede is.