Printable version  Printable version
Beeldspraak
Commentaren
    De Tien Geboden
    Deut.- Toespraak 3
    Openbaring 1
    Psalmen
    Voedeselwetten
Getallensymboliek
Woordenlijst

DEUTERONOMIUM

DE TWEEDE WET

Toespraak 3

Waarom Israël gekozen was

door dr. Stephen E. Jones

De bijbelteksten in dit boekje komen uit de
NBG-vertaling van 1951, tenzij anders aangegeven.

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan

Originele titel: Deuteronomy: The Second Law - Speech 3 (link)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Oordeel over Kanaän

Hoofdstuk 2: De opstandigheid van Israël

Hoofdstuk 3: Het gouden kalf

Hoofdstuk 4: Het gevolg van afvalligheid

Hoofdstuk 5: Israëls constante tegenwerking

Hoofdstuk 6: Het middelaarschap van Mozes

Hoofdstuk 7: De overwinnende priesters

Hoofdstuk 8: De twee engelen

Hoofdstuk 9: Gods liefde, wijsheid en gerechtigheid

Hoofdstuk 10: God is onze Vader

Hoofdstuk 11: Leiderschap onder God

Hoofdstuk 12: De wet van liefde

Hoofdstuk 13: Overeenstemmen met Gods oordelen

Hoofdstuk 14: Zegeningen en vloeken

Hoofdstuk 15: Afschaffen van valse goden

Hoofdstuk 16: Rust vinden in Hem

Hoofdstuk 17: Tienden en offers

Hoofdstuk 18: Wetten van bloed

Hoofdstuk 19: Wordt niet wereldgelijkvormig

Hoofdstuk 20: De beproeving van wetteloze profeten

Hoofdstuk 21: Wettig omgaan met opstandigheid

Hoofdstuk 22: Goddeloze familieleden

Hoofdstuk 23: Een goddeloze gemeenschap

Hoofdstuk 1

Oordeel over Kanaän

In het negende hoofdstuk van Deuteronomium begint de derde toespraak van Mozes die hij aan Israël gaf voordat hij stierf en voordat Jozua hen naar het Beloofde Land leidde. Deze toespraak beslaat Deut. 9-13 en Ferrar Fenton geeft het de titel: Waarom Israël gekozen was.

Mozes begint zijn toespraak in Deut. 9:1-3 op de volgende wijze,

Luister, Israël! U gaat heden de Jordaan oversteken om het land binnen te gaan en in bezit te nemen van volken die groter en machtiger zijn dan u, met grote en hemelhoog versterkte steden; 2 een groot en lang volk, de Enakieten, die u zelf kent en over wie u zelf gehoord hebt: Wie kan standhouden tegenover de Enakieten? 3 Daarom moet u heden weten dat het de HEERE, uw God, is Die voor u uit de Jordaan overtrekt, een verterend vuur. Hij zal hen wegvagen en Hij zal hen aan u onderwerpen. U zult hen uit hun bezit verdrijven en hen al snel ombrengen, zoals de HEERE tot u gesproken heeft.

Reuzen in het land

Zoals we in Mozes’ eerste toespraak hebben uitgelegd waren de zonen van Enak (ofwel de Enakieten) een gigantisch ras. Ze waren befaamd vanwege hun onoverwinnelijkheid in de dagen toen brute kracht cruciaal in oorlogvoering was. Toen de Israëlieten hen voor het eerst zagen, voelden ze zich als sprinkhanen (Num. 13:33). Maar Mozes herinnerde hen eraan dat dit Gods strijd was en dat God Degene is 'Die voor u uit de Jordaan overtrekt, een verterend vuur'. Zelfs reuzen zijn geen partij voor een verterend vuur; hoe groter ze zijn, des te meer brandstof ze voor het 'vuur' bieden.

Mozes gaat verder in Deut. 9:4-6 ,

Wanneer de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen verjaagd heeft, zeg dan niet in uw hart: Vanwege míjn gerechtigheid heeft de HEERE mij in dit land gebracht om het in bezit te nemen. Want het is vanwege de goddeloosheid van deze volken dat de HEERE hen van voor uw ogen uit hun bezit verdrijft. 5 Niet vanwege uw gerechtigheid of vanwege de oprechtheid van uw hart komt u hun land in om het in bezit te nemen, maar vanwege de goddeloosheid van deze volken verdrijft de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen uit hun bezit, en om het woord gestand te doen dat de HEERE, uw God, uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft. 6 Daarom moet u weten dat het niet vanwege uw gerechtigheid is dat de HEERE, uw God, u dit goede land geeft om het in bezit te nemen, want u bent een halsstarrig volk.

Kanaän was door God uit genade aan Israël gegeven. Mozes' nadruk beschrijft het principe van genade in de wet. Het geschil en conflict tussen Israël en Kanaän over wie de rechtmatige erfgenaam van het land was, was iets dat in de goddelijke rechtbank geregeld was. God had geoordeeld in het voordeel van Israël, echter niet vanwege Israëls gerechtigheid, maar vanwege de goddeloosheid van Kanaän.

Noachs vloek over Kanaän

Deze rechtszaak gaat terug naar Noachs vloek over Kanaän in Genesis 9:25-27. Die vloek plaatste Kanaän in een 'tijd van vloek', een soort van proeftijd voor de Kanaänieten om de Geest en de wil van de HEERE te zoeken en zich te bekeren. In dergelijke nationale zaken is een 'tijd van vloek' een aflossingsvrije genadeperiode van 414 jaar. Op deze wijze spreekt de goddelijke rechtbank altijd zijn oordeel uit, want het oordeel van de wet is niet zonder genade en barmhartigheid. Bekering verandert de uitkomst van het oordeel.

Dus wat gebeurde er na 414 jaar? Abimelech, in die tijd de vertegenwoordiger van Kanaän, verontschuldigde zich aan Abraham voor het gedrag van zijn knechten, die de bron, die Abraham had gegraven (Gen. 21:25-32), hadden gestolen. Terwijl de Bijbel deze gebeurtenis niet beschrijft, doet het Boek des Oprechten (Jasher) dit in hoofdstuk 22:3-5. Voor meer informatie, zie ook ‘ De geheimen van tijd’ hoofdstuk 4.

De vloek over Kanaän was dat Kanaän de dienaar van Sem (of van 'de God van Sem') zou zijn. In de tekst van Genesis 9:26 staat: “Gezegend is de HEERE, de God van Sem! Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn!” Met andere woorden, er werd bepaald dat Kanaän zich moest onderwerpen aan de nakomelingen van Sem en aan de God van Sem. Nadat 414 jaar waren verstreken gaf Abimelech toe aan Abrahams klacht en kwam tot een overeenkomst, een verbond door een eed gemaakt. Uiteraard werd Abimelech geen dienaar van Abraham, want hij bleef koning van de Filistijnen en beschouwde Abraham als gast in zijn land. Toch gaf Abimelechs concessie Kanaän krediet in de vorm van een verlenging van de tijd. Kanaän kreeg nog een 414-jarige cyclus.

Aan het einde van de tweede 414-jarige cyclus, kwam Israël aan bij de grens van Kanaän en de koningen van Kanaän weigerden zich te onderwerpen aan Jozua, de afstammeling van Sem en leider van Israël. Hun aflossingsvrije periode was verstreken en ze hadden geen berouw getoond, ook bleven ze andere goden dienen, in plaats van zich te onderwerpen aan de beslissing van de goddelijke rechtbank van 'de God van Sem'. De goddelijke rechtbank beoordeelde hun zaak en gaf een decreet uit aan Zijn handhavers om het oorspronkelijke decreet, die aan Noach was gegeven, uit te voeren.

God oordeelde ten gunste van Israël, niet omwille van Israëls gerechtigheid, zoals Mozes op het punt was om verder uit te leggen, maar omdat Kanaäns aflossingsvrije genadeperiode zonder nationale bekering was verstreken.

Ironisch genoeg, is het juist Israëls opstandigheid waardoor Kanaan nog 38 jaar van genade ontving. Toen Israël weigerde om Kanaän in Numeri 13 en 14 in te gaan, werden de Kanaänieten voor nog eens 38 jaar gespaard. Maar God had hier al rekening mee gehouden, want als Israël de Kanaänieten hadden aangevallen toen ze het moesten doen, dan hadden ze het oordeel over de Kanaänieten te vroeg gebracht. God wilde dat de Kanaänieten hun totale 414-jarige aflossingsvrije genadeperiode zou worden gegeven, die niet ophield totdat Jozua Israël door de Jordaan zou leiden.

Binnen deze goddelijke rechtszaak ontving Kanaän zijn volledige aflossingsvrije genadeperiode, dus dit konden ze niet weerleggen. De Kanaänieten hadden ongetwijfeld documenten van hun oorsprong bewaard – zoals alle naties deden – en het is waarschijnlijk dat de optekening van Noachs vloek ergens in hun archieven was begraven. Maar of ze waren het vergeten, of ze kozen ervoor om het te negeren in het belang van het nationalisme. Hoe dan ook, God hield hen verantwoordelijk voor het gedrag van hun voorvader, Kanaän.

Hoofdstuk 2

De opstandigheid van Israël

Mozes vertelde Israël dat ze het Beloofde Land niet op grond van hun rechtvaardigheid kregen, maar ze kregen het alleen omdat Kanaän haar zaak voor de goddelijke rechtbank had verloren. Daarna versterkt hij dit idee door hen te herinneren aan hun gefaalde beproevingen in de woestijn.

Sterker nog, door Israëls falen kregen ze slechts een fysiek land en niet de echte erfenis die Abraham zocht. Om het ‘betere land’ te erven wat Abraham had voorzien, zouden de Israëlieten overwinnaars moeten worden. Als we die ‘kerk in de woestijn’ op dezelfde manier vergelijken met de nieuwtestamentische kerk, zien we dat de situatie niet veel is veranderd in het Pinkstertijdperk. Beide kerken hadden natuurlijk hun overwinnaars, maar beide kerken als geheel waren de beloften van God niet waardig. Beiden faalden voor meerdere beproevingen in hun betreffende geschiedenis.

De grote en minder grote erfdelen

Wat Mozes toen zei over Israël geldt ook voor de kerk in onze tijd. Mozes vertelt de kerk onder Pinksteren dat het tijdperk van het Loofhuttenfeest eraan komt, waarin Babel (zoals Kanaän) haar zaak in de goddelijke rechtbank heeft verloren. De kerk zal daarom het land erven waar Babylon zo lang de macht over had. Ze zullen echter een kleinere belofte erven dan wat Abraham voorzag. Alleen de overwinnaars zullen onsterfelijkheid erven in dit seizoen. De eerste opstanding is niet voor alle doden, maar alleen voor degenen die, zoals Kaleb en Jozua, overwonnen door het geloof, gehoorzaamheid leerden en in overeenstemming kwamen met de geest van Christus.

De rest van de kerk zal een kleinere erfenis krijgen wanneer het Stenen Koninkrijk ontstaat en groeit. Levensduur zal drastisch toenemen (Jes 65:20), maar niet tot het punt van onsterfelijkheid. Levensomstandigheden zullen sterk verbeteren, maar ze zullen nog steeds onderdak en voedsel nodig hebben om te leven. Hen zal gezag en verantwoordelijkheid gegeven worden overeenkomstig met hun werken, maar ze zullen niet dezelfde mate van geestelijke autoriteit genieten als de overwinnaars. Ze zullen deel uitmaken van de inzet van wereldevangelisatie als hele naties zich tot Christus wenden en zij zullen een enorme Pinksteruitstorting van de Heilige Geest zien, maar ze zullen niet genieten van de volheid van de Geest (Eph. 3:19), welke de overwinnaars zullen ontvangen door de vervulling van het Loofhuttenfeest.

Het zal een bitterzoete ervaring zijn voor de kerk, want hoewel ze veel zullen ontvangen, zal het te kort doen aan hun verwachtingen. Beter gezegd, één van de grote verrassingen zal zijn dat in plaats van dat ze met pensioen gaan op een wolk in de hemel, ze nuttig werk zullen doen in de wereldevangelisatie op aarde. Daarna, aan het eind van het aankomende Loofhuttentijdperk, waarvan in Openbaring 20:6 (Rev 20:6) geschreven staat dat het duizend jaar zal duren, zal de grote witte troon ALLE doden doen opstaan (Rev. 20:12) voor de laatste scene in de goddelijke rechtbank. Op dat moment zullen zowel gelovigen als ongelovigen opstaan om geoordeeld te worden (Joh 5:28-29), met als enige uitzondering de overwinnaars, die tijdens de eerste opstanding al opgestaan zijn. Zie mijn boek 'Het Jubeljaar van de schepping'.

Israël was gekozen, echter ook opstandig

Teruggaande naar Mozes zijn speech, lezen we in Deut 9:7-8,

Houd in gedachten en vergeet niet dat u de HEERE, uw God, zeer toornig hebt gemaakt in de woestijn: vanaf de dag dat u uit het land Egypte vertrokken bent, totdat u op deze plaats kwam, bent u ongehoorzaam geweest aan de HEERE. 8 Bij de Horeb hebt u de HEERE immers zeer toornig gemaakt; de HEERE werd zo toornig op u dat Hij u wilde wegvagen.

Met andere woorden, 'gekozen' zijn leverde Israël geen vergunning om te zondigen, noch stelde het hen vrij van de oordelen van de wet. Ze zouden misschien wel hetzelfde lot ondergaan als andere volken – en erger in feite, want “aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist” (Luk. 12:48). Gekozen zijn zorgde dus alleen maar voor een hogere aansprakelijkheid voor hun zonde, omdat ze de waarheid (wet) die hen was gegeven hebben veracht.

Veertig dagen op de berg

In Deut 9:9-11 spreekt Mozes over zijn veertigdaagse reis op de berg, waar hij de wet en andere instructies ontving,

Toen ik de berg opgeklommen was om de stenen tafelen, de tafelen van het verbond dat de HEERE met u gesloten had, te ontvangen, bleef ik veertig dagen en veertig nachten op de berg [Exo. 24:18]; Ik at geen brood en dronk geen water. 10 En de HEERE gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven door de vinger van God; daarop stonden alle woorden die de HEERE met u gesproken had op de berg, vanuit het midden van het vuur, op de dag dat u daar bijeenkwam. 11 Het gebeurde na verloop van veertig dagen en veertig nachten, toen de HEERE mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond, gaf …

God gaf Mozes ook instructies voor de tabernakel (Exo. 25-27, 30) en voor het priesterschap (Exo. 28, 29). Hij riep Bezalel om de bouw van de tabernakel te overzien (Exo. 31:2) en stelde de sabbatskalender in (Exo. 31:12-17). Pas toen die instructies waren voltooid kerfde God twee stenen tabletten uit de berg en beschreef ze met de Tien Geboden (Exo. 31:18).

Met andere woorden, het duurde geen veertig dagen om alleen maar de Tien Geboden te schrijven. Het grootste deel van die tijd werd gebruikt voor het openbaren van de gedetailleerde instructies voor de tabernakel, zodat het nauwkeurig het patroon van de geestelijke waarheid in de hemelse tabernakel zou vertegenwoordigen (Op. 15:5 – Rev 15:5). De details waren belangrijk, omdat zij profeteerden van de precieze aard van Christus en de waarheid van het vervolmaakte Koninkrijk.

De veertig dagen die Mozes op de berg verbleef waren ook profetisch over Israëls veertig jaren in de woestijn, waarin van hen verwacht werd dat ze deze waarheden leerden die aan Mozes waren geopenbaard. Het probleem was dat toen hij de wet ontving, het volk in het dal het gouden kalf begon te aanbidden. Dit zorgde ervoor dat de eerste tafelen werden gebroken, dat verwees naar het falen van het Koninkrijk onder het Oude Verbond.

Op dezelfde manier en om dezelfde reden werden de veertig Jubeljaren van de kerkgeschiedenis onder Pinksteren gegeven. Mozes’ beklimming van de berg diende als een profetisch beeld van Jezus’ hemelvaart voorafgaand aan de tweede komst. Het verschil is dat Mozes omhoog ging aan het begin van het Paastijdperk, een tijd van beelden en voorafschaduwingen, terwijl Christus hemelvaart gebeurde tijdens het begin van het Pinkstertijdperk. Er waren dus een aantal noodzakelijke veranderingen naarmate de tijd vorderde en de zalving nam van tijd tot tijd toe. De profetische gelijkenissen tonen ons de volgende verbanden:

40 dagen voor Mozes, terwijl Israël het gouden kalf maakte.

40 jaren voor Israël, de kerk in de woestijn (Hand. 7:38 – Act 7:38).

40 Jubeljaren voor de Nieuwtestamentische kerk in de woestijn.

In dit geval kwam het oordeel over de kerk en werden er 3000 gedood die dag (Exo. 32:28). Dit is een zeer realistisch beeld van goddelijk oordeel over de kerk aan het einde van de 40 dagen. Het heeft haar tegenhanger in de Nieuwtestamentische kerk, waar 3000 aan de kerk toegevoegd werden op de Pinksterdag (Hand. 2:41 – Act 2:41). Maar het spreekt ook over het einde van de 40 Jubeljaren van de kerkgeschiedenis, waarbij het goddelijke oordeel opnieuw over de kerk komt vanwege het aanbidden van het gouden kalf (liefde voor geld en overvloed).

Vandaar dat dit getal van beproeving (40) vaak in goddelijk oordeel over de meerderheid resulteert, met een rest die als overwinnaar wordt bestempeld en het oordeel ontloopt.

Deut 9:12-14 ... dat de HEERE tegen mij zei: Sta op, daal snel vanhier af, want uw volk, dat u uit Egypte geleid hebt, handelt verderfelijk. Zij zijn al snel afgeweken van de weg die Ik hun geboden had: zij hebben voor zichzelf een gegoten beeld gemaakt. 13 Verder sprak de HEERE tot mij: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een halsstarrig volk. 14 Laat Mij begaan, dan zal Ik hen wegvagen en hun naam van onder de hemel uitwissen. Dan zal Ik u tot een volk maken dat nog machtiger en talrijker is dan dit.

De wraak van God tegen de kerk in de woestijn komt in het bovenstaande gedeelte tot uiting. Volgens de wet had God het recht om hen allen te onterven en opnieuw te beginnen met Mozes en zijn kinderen. Het gevolg zou dan zijn dat de progressie van het Koninkrijk enkele eeuwen zou worden teruggedraaid, want Mozes zou dan in zekere zin als Abraham fungeren.

Maar als de kinderen van Abraham degenen zijn die geloven, zoals Gal. 3:7 zegt – en als zij dan zouden falen – hoe zouden dan de kinderen van de wet (Mozes) kunnen slagen? Dit was duidelijk geen oplossing voor de menselijke natuur. De menselijke natuur kan niet overwonnen worden door ongelovige wetgeving of wetteloos geloof.

Ongelovige wetgeving is als mensen de wet proberen te houden zonder oprecht geloof in God en zonder door de Geest geleid te worden. Wetteloos geloof is waar de mens zegt: “Heer, Heer, hebben wij niet vele wonderen verricht in uw naam?” en toch zien we dat zij wetteloosheid werken (Mat. 7:23).

Een Nieuw Verbond was nodig, waarbij de wet door geloof op ons hart zou worden geschreven. Deze oplossing wordt ons aangereikt als de wet van de Geest, waarbij Abraham en Mozes, maar ook Paulus en Jakobus in harmonie komen.

Mozes breekt de tafelen

Toen Mozes zag dat het volk het gesmolten kalf van Egypte aanbad, brak hij de stenen tafelen die God hem gegeven had. Mozes zegt:

Deut 9:15-17 Toen keerde ik mij om en daalde van de berg af – de berg brandde van vuur en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen. 16 Ik keek toe en zie: u had tegen de HEERE, uw God, gezondigd; u had voor uzelf een gegoten kalf gemaakt. U was al snel afgeweken van de weg die de HEERE u geboden had! 17 Toen pakte ik de twee tafelen, wierp ze uit mijn beide handen weg en brak ze voor uw ogen in stukken.

Het falen van het Koninkrijk onder het Oude Verbond bereikte haar climax toen zij Jezus Christus verwierpen. Net zoals Israël het gouden kalf aanbad en zo de wet schond, zo verwierp de natie van Juda Jezus Christus ten gunste van hun eigen gouden kalveren.

Hun verwerping had het stukbreken van alle Tien Geboden tot gevolg. De vraag komt natuurlijk op: Hoe konden de mensen onder Mozes een gouden kalf aanbidden, terwijl het vuur op de berg en de aanwezigheid van Gods heerlijkheid zo zichtbaar was? En zo is er ook een tweede vraag: Hoe konden de mensen onder Christus Hem afwijzen wanneer de werken van God zo duidelijk tot uiting kwamen in het leven dat Hij leefde en de werken die Hij deed? Hoe ongelofelijk als het lijkt, beide gebeurtenissen zijn toch gebeurd.

Het middelaarschap van Mozes

Mozes gaat verder in Deut. 9:18-19:

En ik wierp mij neer voor het aangezicht van de HEERE, net als de eerste keer, veertig dagen en veertig nachten. Ik at geen brood en dronk geen water, vanwege al de zonde die u begaan had, door te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem tot toorn te verwekken. 19 Want ik was bevreesd vanwege Zijn toorn en grimmigheid: de HEERE was zo toornig op u dat Hij u wilde wegvagen. De HEERE verhoorde mij echter ook die keer.

Toen Mozes terugkeerde naar de berg om voorbede te doen voor de mensen, verbleef hij daar weer veertig dagen en nachten (Exo. 34:28). Dit leek veel op de eerste cyclus van 40 dagen. In beide cycli werden de tafelen van de wet gegeven, maar de gevolgen waren anders. Bij de eerste cyclus werd de wet gebroken toen Mozes terugkeerde, maar bij de tweede cyclus werd de wet niet gebroken. Nee, daarentegen straalde Mozes’ gezicht met de aanwezigheid van God.

De eerste periode van 40 dagen vertegenwoordigt de tijd onder het Oude Verbond, waar de wet werd gebroken en het Verbond 'verdween' (Heb. 8:13). Echter, bij de tweede wet waarbij Mozes opklom om voor het volk te bemiddelen, weerspiegelt Christus die opklom (ten hemel voer), waar Hij als Hogepriester “altijd leeft om voor hen te pleiten” (Heb. 7:25).

Volgens het patroon van Mozes, keerde hij terug aan het einde van deze veertigdaagse periode terwijl hij de nieuwe stenen tafelen draagt, die NIET GEBROKEN worden. Met dat hij in het kamp terugkwam met een verheerlijkt gezicht (Exo. 34:29), profeteert het verhaal over het Loofhuttentijdperk, dat begint met de terugkeer van Christus na 40 Jubeljaren.

Het Loofhuttentijdperk zal een tijd zijn wanneer de volkeren de wetten van God zullen leren (Jes. 2:2-4 – Isa 2:2-4). De orde zal hersteld worden terwijl het Stenen Koninkrijk groeit en langzaam de hele aarde vult (Dan. 2:35). Er zullen geen militaire kruistochten nodig zijn om de wereld te bekeren. Wanneer mannen en vrouwen die vol zijn van de Geest van God het leven van Christus openbaren aan alle volken, dan zal kennis van de heerlijkheid van God het proces van de dekking van de hele aarde beginnen (Num. 14:21).

Hoofdstuk 3

Het gouden kalf

Toen Israël het gouden kalf aanbad aan de voet van de berg, was dat genoeg tegenstand tegen God dat Hij zich bereid verklaarde om de hele natie te vernietigen en opnieuw te beginnen met Mozes. Dit alleen al moet ons doen hoe ernstig het is om God uit te werpen van Zijn positie als Koning over alle volken. Dit geldt vooral voor o.a. Amerika, het land wat vanaf het begin werd gezien als een directe parallel met Israëls verlossing onder Mozes uit de Farao's van de Oude Wereld; de oversteek van de Atlantische Oceaan is vergelijkbaar met de oversteek door de Rode Zee.

Deze bevrijding was zo duidelijk voor de oprichters dat Benjamin Franklin zelfs heeft voorgesteld dit thema als Grote Zegel voor de natie te laten zijn (zie afbeelding links). Het toont ons Mozes die zijn staf uitstrekt over de Rode Zee, waarbij het leger van Farao door het water overspoeld wordt. Van Amerika werd gedacht dat het Gods nieuwe Israël was die de slavernij van de oude wereld ontvluchtte.

Helaas heeft Amerika hetzelfde gedaan als wat Israël onder Mozes deed, namelijk het verwerpen van Gods heerschappij en in plaats van God ging ook zij een gouden kalf aanbidden.

Het probleem met het priesterschap

In de dagen van Mozes, was Gods toorn niet alleen gericht op het land zelf, maar ook tegen het priesterschap van Aäron. Deut 9:20 zegt,

Ook op Aäron was de HEERE zo toornig dat Hij hem wilde wegvagen; maar ik bad in die tijd ook voor Aäron.

Dezelfde situatie bestaat vandaag de dag wanneer degenen in het priesterschap, die beweren de God van de hemel te aanbidden, de mensen onderhouden die God willen onttronen, Zijn rechten schenden om te heersen over wat Hij bezit en Hem te vervangen door andere goden in Zijn plaats. Aäron zelf zou zijn vernietigd als Mozes niet voor hem had bemiddeld. Evenzo zou de kerk van vandaag (geheel of gedeeltelijk) worden vernietigd als het geen bemiddelaars had.

Het is duidelijk dat wanneer de Israëlieten weigerden tot God te naderen om de wet te horen dat hieruit bleek dat het eerste gebod niet op hun hart was geschreven. De mensen hadden in Exodus 19:8 gehoorzaamheid gezworen, maar slechts een paar weken later aanbaden zij het gouden kalf. Helaas worden we weer geconfronteerd met het zelfde probleem vandaag en kunnen we hetzelfde oordeel ontvangen als dat wat Israël in gevaar bracht onder Mozes.

Als we het volledige verhaal in Exodus 32:21-24 lezen, zien we dat Aaron excuusjes bedacht voor zichzelf en de schuld van de mensen. “Ú kent dit volk, dat het in het kwaad verstrikt zit”, zei hij in vers 22. De mensen hebben me onder druk gezet, ze wilden een god, dus ik vertelde ze me hun goud te geven" zei hij. “Wie goud heeft, moet dat afrukken en aan mij geven. En ik gooide het in het vuur en dit kalf kwam eruit tevoorschijn” zei hij (vers 24). Met andere woorden, Aaron gebruikte het goud (geld) van de mensen om een gouden kalf te bouwen, in plaats van de rechtmatige heerschappij van Jezus Christus en Zijn regering op aarde te vestigen.

De gevolgen

God was niet onder de indruk van Aärons excuusjes. God heeft vergeven, maar die vergeving deed niet alle gevolgen te niet. De mensen werden die dag niet vernietigd, maar ze zijn ook het Beloofde Land niet binnengegaan. Ze stierven allemaal, maar niet direct. Zo verging het ook de kerk tijdens het Pinkstertijdperk. Alleen de overwinnaars zullen het leven ten tijde van de eerste opstanding beërven. De rest zal sterfelijk blijven en sterven zonder het ontvangen van de beloften. Zij moeten de algemene opstanding van de doden afwachten, zoals Jezus zei in Joh 5:28-29.

Met andere woorden, de kerk moet zich bekeren voor zijn eigen zonden, in plaats van alleen te focussen op de zonde in Den Haag (politiek centrum) of de verwerping van Christus in de meeste politieke partijen. Ze moeten begrijpen dat als de christenen in Nederland voor ware christenen hadden gestemd (voornamelijk in de beginjaren van het bestaan van de natie), dan zou Den Haag een echte christelijke stad zijn vandaag. De overheid zou niet zijn overgenomen door niet-gelovigen. Deze corruptie heeft plaatsgevonden over een lange tijdsperiode. Het begon lang voordat iemand van ons was geboren. De kerk stopte met het onderwijzen van de wetten van God en stond het de ambtenaren van hun partij toe om te handelen op een wetteloze manier. De kerk stond het de natie toe om de seculaire staat te worden die het vandaag de dag is.

Dat is waarom 'Aäron' (kerkleiders) vandaag de dag verantwoordelijk gehouden wordt voor God, voor zijn rol in het maken van het gouden kalf. Niet alleen in Nederland, maar in alle landen waar ex-Israelieten uit de verstrooiing neergestreken zijn. Ik kan natuurlijk niet spreken voor andere landen, want God heeft stemmen op doen gaan in alle landen om te handelen met hun eigen specifieke problemen van wetteloos gedrag. Maar ik weet dat Nederland als natie geen excuus heeft en de kerk in Nederland heeft de natie in zijn huidige gouden kalf ervaring geleid. Zij kunnen aanspraak maken – zoals Aaron deed – op het feit dat ze onder druk zouden zijn gezet, maar God houdt de kerk evenwel verantwoordelijk.

In feite, als de kerk de Heilige Geest niet had geweigerd, maar het zijn geestelijke autoriteit had gebruikt op de manier zoals God het bedoeld had, dan zou de hele wereld lange tijd geleden omgevormd zijn tot het Koninkrijk van God. Helaas heeft de kerk het voorbeeld van Koning Saul gevolgd, Israëls pinksterkoning, echter opstandig, die zowel profeteerde van David de overwinnaar alsmede hem te vervolgen.

Dit is dus niet een nieuw probleem. Nederland is maar één van de verschijningen van het probleem in de eindtijd. De wetteloosheid van Koning Saul moest 40 jaar duren en de wetteloosheid van de kerk duurde 40 jubeljaren (33 tot 1993 n.Chr.). Maar sinds 1993, toen we met onze Jubeljaarbidstond begonnen, begon de geschiedenis naar zijn uiteindelijke climax te bewegen, toen God het zaad van Babylons vernieting bewaterde.

Met de dood van de profetische 'Saul' begon de opkomst van de profetische 'David'; de overwinnaars werden opgewekt en gezalfd met de geestelijke autoriteit om dit tijdperk tot een einde te brengen. Dit zijn de 'koningen' die God heeft gezalfd om te regeren in het Loofhuttentijdperk wat voor ons ligt. Als koningen worden ze geroepen om een kopie van Deuteronomium voor zichzelf te schrijven en het biddende te bestuderen (Deut. 17:18-20). Dit is de wet die op ons hart geschreven moet worden als we ooit aanspraak willen maken op een leven onder het Nieuwe Verbond.

Het is tijd dat de overwinnaars vrij breken van de wetteloze beperkingen die zowel kerk en staat hebben gebonden.

Hoofdstuk 4

Gevolgen van afvalligheid

Nadat Israël het gouden kalf had aanbeden, brak Mozes de tafelen van de wet en sprak vervolgens een oordeel over de natie uit. Toch heeft hij ook bemiddeld voor hen en voor Aäron, zodat God hen niet zou vernietigen. Hij nam toen het gouden kalf en vernietigde het. Deut 9:21 zegt,

Maar ik nam uw zonde, het kalf dat u gemaakt had, en verbrandde het met vuur. Ik verbrijzelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof verpulverd was. En het stof ervan gooide ik in de beek die van de berg afloopt.

Dit gebeuren vond plaats aan de voet van de berg Horeb of Sinai, die de Schrift aanduidt in het land Midian. Midian lag aan de oostzijde van de Golf van Aqaba, die, samen met de Golf van Suez, de twee 'vingers' waren van de Rode Zee aan beide zijden van het schiereiland Sinaï Peninsula. Israël moest de Golf van Aqaba oversteken aan de andere kant van de Sinaï om het land Midian te bereiken en te komen bij Horeb, waar Mozes God eerst had ontmoet in de brandende struik, terwijl hij zorgde voor Jethro's schapen.

De locatie van de berg Sinaï

Paulus vertelt ons in Galaten 4:25 dat de berg Sinaï 'in Arabië lag'. Het Sinaïschiereiland was (en is nog steeds) een deel van Egypte. Zoals Mozes, moest ook Israël naar de andere kant van de Golf van Aqaba gaan, om daadwerkelijk Egypte te verlaten. De berg Horeb heet tegenwoordig Jabal al-Lawz, en is bezocht door een paar mensen die erin slaagde het 'gesloten' land van Saudi-Arabië in de jaren 1970 en 1980 binnen te komen.

Eén van degenen die de reis (illegaal) maakte was Ron Wyatt, die een stenenstructuur meldde in de vlakte aan de voet van de berg, dat was ingegraveerd met een aantal Egyptische runderen. Hij geloofde dat de Israëlieten het gouden kalf op deze stenenstructuur hadden geplaatst. Ron zei ook dat hij het bewijs had gevonden dat Mozes dit gouden kalf had gegrondvest op de top van dezelfde stenenstructuur. Mary Nell Wyatt schreef hier later over in een nieuwsbrief in januari 1994:

Er was een positieve goudmeting in het gebied waar het altaar stond, dat rotstekeningen bevatte van een koe en een stier. Er was weinig twijfel bij Ron en Dave, dat dit het 'gouden kalf' altaar was, dat Aäron had gebouwd, want het was duidelijk dat de stenen bewust waren neergelegd. Maar er was nog een heel spannend bewijs: toen Ron op het altaar klom en over de top heenkeek, zag hij iets roods en iets dat glom. Hij zag dat er een lichte plas water lag, dat in het licht van de vroege ochtendregen, op een plas bloed leek. Terwijl hij dit zorgvuldig onderzocht, zag hij dat dit deel van de rots een lichte inkeping had van ca. 10 bij 15 cm, dat leek alsof er iets was versleten. Toen hij nog dichterbij keek, zag hij dat de 'bloedrode kleur weerspiegelde in het water, wat het gevolg was van kleine vlekjes van goud ingebed in het gehele versleten gebied van de top van de rots. Hoewel de Bijbel dit niet uitlegt, leek het Ron dat dit misschien was waar Mozes het gouden kalf had vermalen tot goudpoeder voordat hij het in het water deed wat het volk moest gaan drinken.

http://www.ronwyatt.com/mount_sinia.html (Engelstalig)

Een meer volledige uiteenzetting van dit verhaal is te vinden in Exodus 32:20, waar we leren van de gevolgen van het aanbidden van het gouden kalf.

De goddelijke methode van oordeel

Mozes gooide de goudstof in de beek die van de berg naar beneden stroomde en dus er voor zorgde dat de Israëlieten het moesten drinken. Het goud zal een bederfwerend effect hebben gehad, net zoals colloïdaal zilver. In die dagen dronken heersers en rijke mannen uit gouden of zilveren bekers, op de een of andere manier wetende dat deze praktijk ziekte voorkwam. Ze waren zich natuurlijk niet bewust van het bestaan van bacteriën, maar na verloop van tijd bemerkten ze wel de voordelen voor de gezondheid van goud en zilver. Symbolisch vertegenwoordigde dit waarschijnlijk de uitroeiing van geestelijke corruptie door het goddelijke oordeel. Het kan ook staan voor het feit dat God vaak oordeelt door hen te voeden met hetzelfde 'voedsel' dat ze anderen hadden gegeven. Jesaja 49:26 (Isa 49:26) zegt bijvoorbeeld,

Ik zal hen die u onderdrukken, hun eigen vlees te eten geven, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van jonge wijn.

Met andere woorden, zouden de tirannen van het voorgaande vers worden omvergeworpen door andere tirannen en behandeld worden op dezelfde wijze zoals zij mensen hadden behandeld. Dit is geworteld in het principe van 'oog om oog' (Exodus 21:24).

Ook Jeremia spreekt van mensen die hun wetteloosheid (geestelijke corruptie) maskeren door ze te behandelen met alsem en gal (dat wil zeggen, opium en papavers) in plaats van met de 'balsem van Gilead' (Jer 8:22). Daarom zou God hen dienovereenkomstig oordelen in Jer 9:15,

daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik geef hun, dit volk, alsem te eten en galwater te drinken.

Opium geneest niet de fysieke conditie, maar maskeert alleen de pijn die het onderliggende probleem openbaart. Geestelijk gesproken wilden de mensen niet het echte probleem aanpakken, maar zochten alleen een manier om aan de pijn, als gevolg van de zonde, te ontsnappen. Met geestelijke 'opium' konden de mensen blijven zondigen zonder aan de natuurlijke gevolgen van hun zonde te lijden. Mensen doen dit vandaag de dag ook. Ze moeten hun medicijn wijzigen en de essentiële olie van de balsemboom gebruiken, die in het land van Gilead (Jer 8:22) groeide.

Dus Mozes voedde de mensen met het stof van het gouden kalf, dat hen in wezen voedde met hun eigen probleem. Met andere woorden, als we willen zondigen, zal God laten zien dat we er genoeg van krijgen, zodat we de pijnlijke gevolgen voelen van wat ons eigen hart begeert, zoals Jer 2:19 zegt,

Uw eigen kwaad straft u en uw eigen afdwalingen bestraffen u. Erken en zie in, dat het kwaad en bitter is de HEERE, uw God, te verlaten…

Dit principe is ook gebleken uit het feit dat als we willen dat God ons zondige gedrag goedkeurt, God ons kan antwoorden volgens de drekgod van ons eigen hart, zoals in Eze 14:1-11. Het menselijk verlangen om wetteloos te zijn zorgt ervoor dat ze de Schrift herinterpreteren op een manier die de zonde herbergt zonder schuldgevoel. God vertelt hen: "Ja, met alle middelen, ga nog wat meer zondigen," en mensen nemen dit als een vrijbrief om te zondigen, in plaats van het te zien als een oordeel van God. Op deze manier geeft God hen over aan hun eigen corrupte en verdorven geest (Rom. 1:28), opdat zij wel zouden worden geoordeeld door de natuurlijke gevolgen van hun zonde.

Het huidige oordeel

Dit is wat er vandaag gebeurt in Nederland en in veel landen. De 60'er jaren bracht de seksuele revolutie, en nu voelen we de pijn van de effecten hiervan met hoge tarieven van echtscheiding en ongebreidelde pornografie, prostitutie en overspel, met seksueel overdraagbare ziekten waarvan de verspreiding hiervan niet te overzien is. Ook wilde het land homoseksueel gedrag legaliseren en dus duurde het niet lang voordat we een aidsepidemie kregen. Farmaceutische ondernemingen ontwikkelen medicijnen om de symptomen te behandelen en de pijn te maskeren maar hebben geen medicijn om te genezen, noch hebben ze echt iets willen genezen, omdat ze te veel geld verdienen aan de verspreiding van de ziekte en hun aandeelhouders willen behagen met meer winst.

Het probleem van de fysieke en mentale ziekten heeft spirituele wortels. De wetteloosheid van het volk zegt Mozes, resulteert in een goddelijke oordeel, waaronder ziekte en geestelijke ziekte. Deut 28:60-61 zegt,

Hij zal alle kwalen van Egypte, waarvoor u beducht geweest bent, op u laten terugkeren en zij zullen aan u blijven kleven. 61 Ook iedere ziekte en iedere plaag die niet in het boek met deze wet geschreven is, zal de HEERE over u laten komen, totdat u weggevaagd wordt.

Ziekte komt vaak over hen die niet persoonlijk in gebreke zijn gebleven. Maar omdat we deel uitmaken van een zondig volk, die de wetten van God is vergeten, is ons voedsel niet zo voedzaam als het zou moeten zijn. We eten dingen die nooit bedoeld waren om te worden gebruikt voor voedsel. Wij gebruiken chemicaliën i.p.v. echte mest op grond van het feit dat ons lichaam kleine hoeveelheden van dergelijk spul aankan zonder in gezondheidsproblemen te komen.

De overheid stelt 'veiligheidsnormen', maar met het enorme bombardement van duizenden verschillende chemicaliën verzwakken we ons na verloop van tijd en kunnen veel mensen de stress van zelfs kleine hoeveelheden chemicaliën en pesticiden niet weerstaan. Dus de onschuldigen lijden vaak, hun DNA verandert, en hun zwakke punten worden doorgegeven aan de volgende generatie.

Uiteindelijk is het probleem dat we ons eigen gouden kalf hebben gebouwd en hebben gezegd net als Aaron: “Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben” (Exodus 32:4). Wij stemmen op leiders waarvan wij geloven dat die ons welvaart brengen in plaats van degenen die het recht van Jezus Christus prediken om het land te regeren. We hebben van 'goud' (geld) onze verlosser gemaakt . We hebben gezegd onze eigen wijsheid en kracht ons onafhankelijkheid gaf en ons zal ondersteunen. De mensen zijn gevleid door politici die ze laten denken dat ze hun eigen goden op aarde zijn, terwijl ze in feite eigenlijk bedoelen om Jezus Christus te onttronen en mensen in Zijn plaats te zetten die regeren volgens de wetten van mensen.

Om deze reden heeft God nu ons gouden kalf vermalen in stof en geeft Hij ons te eten en drinken als gevolg van onze eigen wegen. Hoe lang duurt het voordat de mensen zich bekeren? Ik weet het niet, maar de dingen gaan alleen van kwaad tot erger totdat hun bekering echt is. Mijns inziens zal het volk zich als geheel NOOIT bekeren totdat God ingrijpt en Zijn Heilige Geest uitschenkt in de vorm van een massale 'regen'. De geschiedenis toont aan dat de meeste mensen de neiging hebben in hun wetteloze wegen te blijven wandelen en sterven daardoor zonder begrip van de oorzaak van hun ramp.

Toch ben ik ervan overtuigd dat God op een moment zal ingrijpen op een prachtige manier, voor de velen die hebben bemiddeld voor Nederland en voor de hele wereld. Ze hebben een gunstige uitspraak van de hemel verkregen en is deze uitstorting van de Geest dus onvermijdelijk.

Hoofdstuk 5

Israëls constante tegenwerking

Mozes vertelt Israël in Deut. 9:22-24,

Ook bij Tabera, Massa en Kibroth-Taäva maakte u de HEERE zeer toornig. 23 En toen de HEERE u vanuit Kades-Barnea op weg zond en zei: Trek op en neem het land dat Ik u gegeven heb in bezit, was u het bevel van de HEERE, uw God, ongehoorzaam: u geloofde Hem niet en gehoorzaamde Zijn stem niet. 24 U bent ongehoorzaam geweest aan de HEERE vanaf de dag dat ik u ken.

Bij Tabera (Num 11:1-3) maakte het volk God boos door te klagen en werden ze geoordeeld door het vuur.

Bij Massa (Exo. 17:07) raakte hun watervoorraad uitgeput en dachten ze dat God hen had verlaten. Dit is misschien wel één van de meest gangbare misvatting over Gods omgang met ons. We nemen aan dat God ons niet zou leiden naar plaatsen zonder water. Wanneer dit toch gebeurt concluderen we dat God ons verlaten heeft, terwijl Hij in feite belooft: “Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten” (Hebr. 13:5).

Bij Kibroth-Taäva (Num 11:34) zeiden de mensen dat ze het manna zat waren en vlees wilden; daarom gaf God hen wat ze wensten voor een hele maand, met als gevolg dat er een aantal van hen dood gingen. Ze noemden de plaats Kibroth-Thaäva: 'graven van lust'.

Het doet me denken aan het oude gezegde: 'De goden vervloeken ons door het beantwoorden van onze gebeden'. Juist omdat God ons de verlangens van ons hart geeft betekent dit niet dat we worden gezegend. Wij zijn alleen gezegend wanneer onze verlangens in overeenstemming zijn met Gods verlangens. Psalm 37:4 zegt,

Schep vreugde in de HEERE, dan zal Hij u geven wat uw hart verlangt.

Gezien de geschiedenis van Israël, is het verbazingwekkend dat elke Israëliet, heden of verleden, kon denken dat hij zich op een of andere manier kon rechtvaardigen op grond van zijn genealogie of zelfs op grond van zijn roeping. Het is duidelijk dat Mozes wel beter wist, zeggende: “U bent ongehoorzaam geweest aan de HEERE vanaf de dag dat ik u ken.” Toen hij hen vertelde dat ze God niet geloofden of ze niet luisterden naar Zijn stem, vertelde Mozes hen dat ze te weinig GELOOF, ofwel VERTROUWEN hadden.

Met het geloof van Abraham

Het Hebreeuwse woord 'geloofde' (verleden tijd van geloven, vert.) is aman, dat het grondwoord is van het woord 'amen' en hetzelfde gespeld wordt, hoewel een beetje anders uitgesproken. Aman betekent om te ondersteunen, volhouden, standvastig, of trouw zijn. Amen wordt gebruikt bij het reageren op een verklaring dat men gelooft dat het waar is, wat aangeeft dat de persoon het gelooft , het ondersteunt, bekrachtigt en er mee instemt.

Dus toen Mozes zei dat Israël weigerde om God te geloven, beschuldigde hij Israël ervan nooit in overeenstemming met God te zijn, Hem nooit te steunen in wat Hij deed, altijd te klagen over waar Hij hen heen leidde en nooit te geloven dat Hij er altijd voor hen was. Met andere woorden, Israël als geheel was nooit een ‘Amen-volk’. Uiteraard waren de overwinnaars onder hen, Jozua en Kaleb, uitzonderingen, want zij geloofden God en manifesteerden het geloof van hun vader.

Het is echter duidelijk dat de overgrote meerderheid van de genealogische Israëlieten niet het geloof van Abraham had. Figuurlijk gesproken waren ze nooit echt zonen van Abraham in de zin zoals Paulus het in Gal 3:29 beschreef. Paulus maakte het punt dat de belofte van God door het geloof kwam. De manifestatie van het geloof van Abraham uit zich in het geloof in in Jezus Christus, Die de incarnatie was van de Oudtestamentische God van Abraham.

Paulus stond erop dat iedereen met zo’n geloof, de beloften aan Abraham en Israël (Gal 3:14) zou ontvangen. Hij zegt in de verzen Gal 3:26 en Gal 3:29:

Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus… en als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.

De ongelovige kerk

Mozes vertelt ons dat genealogische Israëlieten hetzelfde probleem hebben met trouweloosheid of ongeloof als wat alle mensen gemeenschappelijk hebben. Zo heeft de overgrote meerderheid van de Israëlieten door de geschiedenis heen geleefd zonder gerechtvaardigd te zijn door geloof. Het vreemde hiervan is dat Mozes sprak tot de kerk in de woestijn! Hoe kon de kerk geen geloof hebben? Is het mogelijk om deel van de kerk uit te maken zonder geloof te hebben?

Als we dit verder uitwerken kunnen we zien dat er meer dan één niveau van geloof is. Al de Israëlieten hadden voldoende geloof om Egypte te verlaten. Zij hadden het geloof om het Paaslam te doden en het bloed op de deurposten te smeren, om zo de dood van hun eerstgeborenen te voorkomen. Dit was in feite het geloof wat hen een deel van 'de kerk' maakte. Vanaf dat punt groeide hun geloof echter nauwelijks. Zij misten het geloof om Gods stem te horen op de Pinksterdag bij Horeb, met als gevolg dat het ze ook aan geloof ontbrak toen ze het Beloofde Land tijdens Loofhutten binnen mochten gaan. Hun geloof was strikt beperkt tot het Pascha, wat onvoldoende was om daadwerkelijk de beloften van God te ontvangen.

Als we spreken van de Israëlieten die in de woestijn stierven zonder daarvoor de beloften verkregen te hebben, zegt Hebreeën 4:2-3 er het volgende over,

Want ook aan ons is het Evangelie verkondigd, evenals aan hen. Maar het gepredikte woord bracht hun geen voordeel, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen die het hoorden. 3 Wij die tot geloof gekomen zijn, gaan immers de rust binnen, zoals Hij gezegd heeft: Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan! En dat terwijl Zijn werken al sinds de grondlegging van de wereld voltooid zijn.

Het woord van rechtvaardiging door het geloof in het bloed van het lam werd gepredikt aan de Israëlieten voordat ze Egypte verlieten, maar er was meer geloof dat dit voor nodig om Gods rust in het Beloofde Land in te gaan. Er waren twee niveaus van geloof – een van de kerk en de andere gemanifesteerd in de overwinnaars Kaleb en Jozua.

Om deze reden hebben wij het dilemma geërfd tussen geloof en werken – oftewel het dilemma of de werken noodzakelijk zijn om 'gered' te worden. Paulus dringt erop aan dat het geloof ons alleen rechtvaardigt, want hij sprak over de ervaring van Pascha. Jakobus dringt erop aan dat het geloof zonder de werken dood (of 'lui') is, en hij leerde de noodzaak van een leven dat groeit in geloof, gemanifesteerd door de 'werken' van Pinksteren (d.w.z. de ontvangen wet bij Horeb). Zowel Paulus als Jakobus hebben gelijk, want ze spraken van verschillende ervaringen van feestdagen op hun weg naar het Beloofde Land.

Het voorbeeld van Israël toont ons de toestand van de kerk van vandaag. Velen zijn gerechtvaardigd door geloof in het bloed van het Lam Gods. Maar niet veel mensen zijn de weg van het geloofsniveau van Pinksteren gevolgd, dat Jakobus bepleitte. En velen die Pinksteren hebben ervaren zijn wetteloos gebleven.

De sleutel ligt in het begrijpen van de kracht achter de Hebreeuwse woorden aman en amen.

Volharding

Hebreeën 10:36 vertelt aan de kerk,

Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen.

Volharden gaat verder dan het geloof dat rechtvaardigt. Het wordt geïllustreerd door Israëls reis naar het Beloofde Land en dan niet alleen hun Pascha geloof, dat hen had vrijgelaten uit het huis van de slavernij in Egypte. Volharden omvat het ware Pinkstergeloof die onze harten voorbereidt om het Loofhuttenfeest te ervaren, wat de uiteindelijke belofte van God is.

We worden niet gerechtvaardigd door volharding, maar door het geloof. Volharding is nodig om een overwinnaar te worden die de belofte ontvangt en ingaat in Gods rust. Volharding is alleen mogelijk als de kwaliteit van ons geloof groter is dan die van een loutere rechtvaardiging.

Geloof komt door het horen (Rom. 10:17). Toen de Israëlieten weigerden om Gods stem te horen op de dag van Pinksteren op de berg Sinaï, bleek hun geloof onvoldoende te zijn om de vrucht van Pinksteren te dragen. Om deze reden misten ze de Bijbelse volharding, dat een blijk is van een groter geloof, dat nodig is om Gods rust in te gaan.

Bijbelse volharding wordt gemanifesteerd in degenen die de leiding van de Geest zonder klacht of angst volgen naar de plaats waarheen Hij ook leidt. Indien deze plaats geen water heeft, geloven zij dat God hen op een bepaalde manier zal voorzien. Indien deze plaats slangen heeft, hebben ze geloof dat God deze slangen onschadelijk zal maken.

In alle dingen zij zijn het eens met God, wetende dat zelfs moeilijkheden zijn ontworpen om te onderwijzen en te trainen, zodat ze naar de plaats van geestelijke volwassenheid zouden kunnen worden gebracht. Dit is de plek van rust, waar alles wat men doet een rustwerk is. Dit is de sleutel tot het hebben van volharding die nodig is om de lange reis naar het Beloofde Land te overleven.

De roeping van het Amen-volk

Terwijl Israël slechts een beeld en schaduw van de belofte onder het Oude Verbond kreeg, hebben wij iets veel groters gekregen onder het Nieuwe Verbond. Abraham ging naar Kanaän, maar hij was slechts een 'vreemdeling en pelgrim' in dat land, want hij zocht een beter land en een hemelse stad (Heb 11:16). Ook de Israëlieten moeten de voorbijgaande aard van het Beloofde Land, dat ze in Kanaän verkregen, hebben begrepen.

Degene die het geloof van Abraham hadden, die het ware zaad van Abraham waren, zoeken nog steeds naar een beter land in plaats van te verzanden in het moderne Zionisme; een poging om opnieuw een beeld en schaduw te erven. Het 'Amen-volk' heeft een betere erfenis en wordt geassocieerd met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Jesaja profeteert hiervan in Jesaja 65:16-20 (Isa 65:16-20).

Zodat wie zich zegenen zal op aarde, zich zal zegenen in de God van de waarheid [Hebreeuws: amen]; en wie zweren zal op aarde, zal zweren bij de God van de waarheid [Hebreeuws: aman]… 17 Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde… 18 Want zie, Ik schep Jeruzalem een vreugde en zijn volk blijdschap.

Uit de bovenstaande context blijkt dat de profeet niet alleen sprak van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, maar ook van het nieuwe Jeruzalem. Geen van de profeten maken een duidelijk onderscheid tussen het hemelse en het aardse Jeruzalem, behalve in het feit dat de naam 'Jeruzalem' eigenlijk meervoud is in het Hebreeuws (Ierushalayim).

De Hebreeuwse taal kent zowel meervoud als een dubbele betekenis. Dit laatste betekent precies twee dingen. Het einde van Ierushalayim, namelijk ayim, zorgt ervoor dat het woord een dubbele betekenis heeft en dus zou het opgevat moeten worden als 'twee Jeruzalems'. De rabbijnen debatteerden over de reden van deze dubbele betekenis, maar het is niet waarschijnlijk dat zij veel begrepen vóór de openbaring van het Nieuwe Testament.

Die verschillen worden duidelijk gemaakt in Gal 4:22-31, Heb 12:22 en Openbaring 21:1-2 (Rev 21:1-2). In feite behandeld Openbaring 21 veel van Jesaja’s profetieën over 'Jeruzalem' en past deze toe op het Nieuwe Jeruzalem. Dit toont aan dat de Nieuwtestamentische schrijvers duidelijk begrepen dat de profetieën over 'Jeruzalem' zouden kunnen worden toegepast op het Oude of Nieuwe Jeruzalem, afhankelijk van de context.

Paulus vertelt ons in Gal. 4:25 dat het Oude Verbond het aardse Jeruzalem is, terwijl in vers Gal 4:26 het Nieuwe Verbond het hemelse Jeruzalem is. Deze worden ook vergeleken met Hagar en Sarah om aan te tonen welke stad de echte 'moeder' is van de gekozen erfgenamen. Het uitverkoren volk zijn niet degenen die het aardse Jeruzalem (Hagar) als hun 'moeder' beweren te hebben, maar degenen die beweren het Nieuwe Jeruzalem (Sarah) als hun moeder te hebben. Voor meer diepgaand bewijs hiervan verwijs ik u naar hoofdstuk 8 van mijn boek 'De strijd om het geboorterecht'.

Met andere woorden, de nieuwe hemel, nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem zijn de erfenis van hen die zijn 'gezegend door de God van “AMEN”.' Jesaja legde zijn woorden niet uit. Maar we zien dat Jezus Christus het grote AMEN van God was, want Hij deed alleen wat Hij zag dat Zijn Vader deed en Hij sprak alleen wat Hij hoorde van Zijn Vader. Om deze reden, wanneer Christus sprak tot Johannes in Openbaring 3:14 (Rev 3:14), noemde hij Zichzelf 'de Amen' en vervolgens verduidelijkt dat de titel: 'De Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping'.

Het was door de kracht van 'de Amen', dat Hij de dubbele getuige verschafte in zijn Vaders scheppende woorden in het begin. Vandaar dat 'alle dingen door Hem zijn geschapen' (Joh 1:3), oftewel, door Zijn dubbele getuige. De Vader sprak en Christus zei AMEN, 'zo zij het' of 'laat het zijn'. Door de wet van de dubbele getuige kwam de eerste schepping tot stand kwam. Ook door de wet van de dubbele getuige zijn de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem gemaakt.

Deze keer is de 'AMEN' echter niet alleen Jezus Christus zelf, maar omvat het ook Zijn lichaam. Deze nieuw geschapen mens heeft zowel een hoofd en een lichaam. Het hoofd is Jezus Christus en het lichaam is samengesteld uit het AMENVOLK. Dat AMENVOLK bestaat uit de overwinnaars, degenen van wie het geloof verder gaat dan gerechtvaardigd te zijn door het geloof, die Pinksteren hebben ervaren in zijn ware betekenis en die in staat zijn om te horen en het eens zijn met, en leven naar, ieder woord dat uit de mond van God voortkomt.

Als ze worden geleid door de Geest, is de wet geschreven in hun harten. Ze klagen niet zoals Israël deed en hun geloof rijpt door een dergelijke ervaring. Elke moeilijkheid wordt overwonnen door gebed en het horen van Zijn stem, zodat ze veranderd worden door de vernieuwing van hun geest (Rom. 12:2).

Dit zijn degenen die zich onderscheiden van de kerk als geheel, evenals Kaleb en Jozua zich onderscheidden van de kerk in de woestijn onder Mozes. Daar het lichaam tekortschiet om een AMENVOLK te zijn, zijn de overwinnaars degenen die echt worden geleid door de Geest en elke moeilijke ervaring in het leven als een kans zien voor groei en een uiting van het geloof.

Daarom worden we aangespoord om de les van Israël te leren. Laten we niet zoals Israël zijn, die, hoewel door het geloof gerechtvaardigd, opstandig was terwijl ze door Pinksteren gerijpt hadden kunnen worden. Zij schoten tekort in de beloften van God, want zij 'volhardden' niet. Wij kunnen echter leren van hun daden, namelijk hoe het niet moet om als christen door het leven te gaan.

Hoofdstuk 6

Het middelaarschap van Mozes

Mozes vertelde Israël heel duidelijk dat ze opstandig waren geweest tegen de HEERE 'vanaf de dag dat ik u ken' (Deut. 9:24). Zijn standpunt werd voornamelijk gemaakt in de context van het aanbidden van het gouden kalf door Israël.

We hebben laten zien hoe Israël 'de kerk in de woestijn' was (Hand. 7:38 – Act 7:38) en hoe deze Israëlkerk een profetisch beeld was voor de kerk in het Pinkstertijdperk, welke voor veertig Jubeljaren in zijn eigen woestijn verbleef. Mozes’ voorbede voor Israël profeteerde om deze reden van Christus’ voorbede voor de kerk.

Kijk naar wat Mozes in Deut 9:25-29 zegt,

Ik wierp mij neer voor het aangezicht van de HEERE, die veertig dagen en veertig nachten dat ik mij neergeworpen had, omdat de HEERE gezegd had dat Hij u zou wegvagen. 26 En ik bad tot de HEERE en zei: Heere HEERE, richt Uw volk en Uw eigendom toch niet te gronde, dat U door Uw grootheid verlost hebt, dat U met sterke hand uit Egypte hebt geleid. 27 Denk aan Uw dienaren, Abraham, Izak en Jakob; schenk geen aandacht aan de hardleersheid van dit volk, naar zijn goddeloosheid, en naar zijn zonde; 28 anders zal het land waar U ons uit geleid hebt, zeggen: Omdat de HEERE hen niet kon brengen in het land waarover Hij tot hen gesproken had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid, om hen te doden in de woestijn. 29 Zij zijn toch Uw volk en Uw eigendom, dat U met Uw grote kracht en met Uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid!

Dit was de kern van Mozes’ voorbede voor de kerk in de woestijn met het oog op hun opstand tegen het woord en de wet van God.

Christus bemiddelt nu voor de kerk

Deze waarheid over Israël in Mozes’ dagen was dezelfde waarheid in de kerk onder Pinksteren. Om deze reden vond de apostel Paulus het belangrijk om vele brieven naar de kerken te schrijven ter correctie. Men kan Galaten en Kolossenzen niet lezen zonder te zien hoe velen in de kerk van de waarheid waren afgeweken.

Mozes profeteert in Deut 18:15,

Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren.

Deze tekst wordt in Handelingen 7:37 (Act 7:37) door Stefanus geciteerd, waarmee hij impliceert dat Jezus Christus die profeet is die vergelijkbaar is met Mozes. De dood van Jezus Christus aan het kruis als het Paaslam had de kerk uit de slavernij van de zonde gebracht. Zijn opstanding en voorstelling aan de Vader hadden het beweegoffer op de eerste zondag na Pasen vervuld. Zeven weken later werd het Wekenfeest (Pinksteren) vervuld door de komst van de Heilige Geest en de bereidheid van 120 discipelen om de berg (bovenkamer) op te gaan om de stem van God te horen.

Jezus’ hemelvaart in het midden van deze gebeurtenissen is vergelijkbaar met Mozes’ beklimming terug de berg op, want beide pleiten op hun manier voor de kerk. Paulus vertelt ons in Rom 8:34,

Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.

Jezus bemiddelde voor ons aan het kruis (Jesaja 53:12 – Isa 53:12). Welke noodzaak was er voor Hem om met Zijn bemiddeling door te gaan na Zijn hemelvaart? Het antwoord is te vinden in het vergelijkbare verhaal van Israël onder Mozes. De Paaslammeren die de mensen slachtten in Egypte dienden ook als beelden van Christus in Zijn bemiddelingswerk aan het kruis. Maar omdat Israël verlost was uit de slavernij van de zonde en uit Egypte was gehaald, betekende niet dat ze niet langer bemiddeling nodig hadden. Sterker nog, ze bleven opstandig tegen de wet van God vanaf het begin en hadden bemiddeling daarom juist hard nodig.

Mozes verleende deze bemiddeling en zijn veertigdaagse voorbede op de berg profeteerde van Jezus Christus’ voorbede aan de rechterhand van de Vader gedurende de veertig Jubeljaren van de kerkgeschiedenis. Waarom was dit noodzakelijk? Het was om dezelfde reden waarom Israël bemiddeling nodig had. Hun harten bleven constant in opstand tegen de wet van God, zoals de kerkgeschiedenis laat zien.

Velen hebben troost geput uit het feit dat Christus aan de rechterhand van God zit als Bemiddelaar voor hen. Maar de meesten realiseren zich niet waarom dit noodzakelijk is, omdat ze dit feit nooit gekoppeld hebben aan de situatie in Mozes’ dagen. Om deze reden denken de meeste christenen dat Christus bemiddeling is vanwege onze behoefte aan bescherming tegen de wereld. Ze hebben niet ten volle begrepen dat Christus bemiddelt voor de kerk vanwege hun probleem van opstand tegen God en voor het aanbidden van het gouden kalf. Noch hebben ze begrepen hoe ernstig het is om de wet van God te verachten en het als irrelevant te beschouwen.

Het probleem van kerkelijke wettelossheid

Het is deze wetteloosheid, deze anomia, welke Jezus aanduidt als het probleem in de dag van het oordeel die nog moest komen. Hij zei in Mat 7:21-23,

Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!

Jezus gebruikt de term anomia, wat 'wetteloosheid' betekent. Op dezelfde manier zegt Paulus, terwijl hij hetzelfde woord anomia gebruikt, in Rom 6:19,

…Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de andere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.

Merk het contrast op. Toen we slaven van de zonde waren, waren onze lichaamsdelen slaven van wetteloosheid. Maar nu moeten we als gelovigen, die uit het huis van slavernij zijn gekomen, onze lichaamsdelen aan God presenteren als dienaren van God voor het doel van gerechtigheid.

Johannes gebruikt ook dezelfde term anomia in zijn basisdefinitie van zonde. 1Joh 3:4 zegt,

Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid.

De kerk in het Pinkstertijdperk lijkt net zo onwetend als de Israëlitische kerk onder Mozes als het gaat over wetteloosheid. Christenen lezen het verhaal van Israël en schudden hun hoofd in verbazing over het volk dat zo opstandig bleef – zonder in te zien dat ze een profetie lezen over de hartsgesteldheid van de kerk vandaag.

De consequentie van wetteloosheid

Gelukkig zit Jezus Christus echter aan de rechterhand van God en pleit voor ons, zoals Mozes deed voor Israël. Mozes’ voorbede stelde Israël niet vrij van het goddelijk oordeel, nog doet Jezus’ voorbede dit voor de huidige kerk. Luk 12:46-49 vertelt ons dat Gods dienaren geoordeeld zullen worden naar de manier waarop ze hen die onder hun verantwoording vallen behandeld hebben.

Paulus zegt in 1Cor. 3:12 dat zij die Christus als het fundament hebben gelegd zullen zien dat hun werken geoordeeld worden om te zien of ze gemaakt zijn van 'goud, zilver, edelstenen' of dat ze gemaakt zijn van 'hout, hooi of stro' dat kan verbranden. 1Cor 3:15 concludeert,

Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Het is duidelijk dat Paulus sprak over Christelijke gelovigen, want het eindresultaat (na dit oordeel) is dat ze 'behouden zullen worden'. Het vuur is de 'vurige wet' (Deut. 33:2), welke de norm is van Gods karakter waardoor alle mensen geoordeeld worden. Zijn karakter komt in de wet, waarmee Hij alle werken van de mensen afmeet, het duidelijkst tot uitdrukking.

Zo’n oordeel is gereserveerd voor de grote witte troon. Maar er is ook een direct oordeel dat al is opgelegd aan de kerk. Onder Mozes werd het koninkrijk uitgesteld voor nog eens 38 jaar om hun kinderen de tijd te geven om op te groeien met de ouders. God zou deze ouders het Koninkrijk niet laten zien. Vandaar dat de woestijnervaring van de kerk verlengd werd tot veertig jaar voor Israel en veertig Jubeljaren voor de Nieuwtestamentische kerk.

In beide gevallen eindigt deze tijdsperiode met gelovigen die de beloften niet ontvangen. Met andere woorden, zij krijgen niet het 'leven' in het tijdperk van het Koninkrijk. Onder Mozes stierf de hele generatie van mensen die Egypte verlieten in de woestijn gedurende deze veertig jaar. Onder Christus werd deze tijd verlengt tot veertig Jubeljaar (40 x 49 jaar) en vele generaties hebben geleefd en zijn gestorven in die tijd.

Ik geloof dat in onze tijd christenen het vestigen van het Koninkrijk zullen zien, maar ze zullen op het moment van de eerste opstanding geen onsterfelijk leven ontvangen. Met andere woorden, ze zullen hun normale leven uitleven, maar alleen de overwinnaars zullen onsterfelijkheid ontvangen en met Christus regeren in dat tijdperk.

Hebben de beloften gefaald?

Mozes’ bemiddeling heeft niet alle consequenties van Israels wetteloosheid tenietgedaan, maar het stelde vast dat hun kinderen het Beloofde Land in zouden gaan, geleid door de overwinnaars, Kaleb en Jozua. Op dezelfde manier stelt Christus’ bemiddeling vast dat zijn laatste generatie het Beloofde Land in zal gaan – weer onder leiding van de overwinnaars.

Hoewel het lijkt alsof de beloften van God gefaald hebben, zien we dat de beloften alleen vertraagd zijn. In Deut 9:29, eerder geciteerd, herinnert Mozes Israël eraan dat als God een blijvend oordeel over Israël had gebracht, de volken zouden denken dat de God van Israël niet in staat was om Zijn belofte aan hen te vervullen. Ze zouden zeggen, “Omdat de Heer niet in staat was om hen in het land te brengen...”

Deze vraag kwam eigenlijk op in Num 14:16 nadat de mensen het slechte verslag van de tien verkenners hadden geloofd. Toen Mozes het schrikbeeld opwierp van 'wat zullen de volken zeggen?' reageerde God met een eed, gezworen bij Hemzelf en Zijn eigen leven, zeggende in Num 14:21,

Echter, ZO WAAR IK LEEF, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden!

Dus ook al was een goddelijk oordeel onvermijdelijk, het oordeel diende alleen om de belofte van God uit te stellen. Zo werkt het met alle oordelen van de goddelijke wet. Deze oordelen zijn van nature uiteindelijk ter correctie. Ze zijn daarom tijdelijk en niet eeuwigdurend, hoewel de omvang van het oordeel onbepaald kan zijn. Israels tijd in de woestijn moest veertig jaar zijn, maar veel andere oordelen zijn onbepaald. Met andere woorden, de precieze tijd is niet gespecificeerd. Daarom is het Hebreeuwse woord wat gewoonlijk vertaald wordt met 'voor altijd' of 'eeuwig' olam, wat een onbepaalde tijd betekent. De Gesenius Lexicon zegt dat de stam 'verhullen, verbergen, verborgen of geheimenis' betekent. Met andere woorden, het tijdsbestek is onbekend en dus voor onbepaalde tijd, echter doorgaans een beperkte periode.

Het gelijkwaardige woord voor olam in het Nieuwe Testament is het Griekse woord aionian. Toen de Hebreeuwse geschriften vertaald werden naar het Grieks, beginnende ongeveer in 280 voor Chr., werden de rabbijnen het eens over het woord aionian als de meest gelijkwaardige uitdrukking voor de betekenis van olam. De stam van dit woord is aion, of eon, wat precies vertaald 'een tijdperk' betekent. Tijdperken hebben een onbepaalde tijd, want ze kunnen verwijzen naar iets vanaf een paar minuten tot duizenden jaren. Het belangrijkste punt om te onthouden is echter dat de Griekse woorden niet werden gekozen omdat het de perfecte match was met de Hebreeuwse begrippen, maar omdat ze het woord het best benaderden. Uiteindelijk zijn de Griekse termen bedoeld om de Hebreeuwse begrippen uit te drukken. Dus moeten we de definitie van olam gebruiken wanneer we komen bij de Nieuwtestamentisch Griekse term aionian.

Ook al brengt God oordeel over Israël en stierven de meeste Israëlieten in de woestijn zonder de beloften te ontvangen, het wil niet zeggen dat deze Israëlieten voor eeuwig verloren zullen gaan. Integendeel, God belooft dat de hele aarde gevuld zal zijn met Zijn heerlijkheid. Met andere woorden, Zijn redding zal niet alleen gezien worden in Israël, maar over de hele wereld.

Mozes deed een beroep op God met de woorden “Denk aan Uw dienaren, Abraham, Izak en Jakob” (Deut. 9:27). Met andere woorden, herinner het verbond met Abraham, waarin Abraham een zegen zou zijn voor alle geslachten van de aarde (Gen. 12:3). De beloften van God reiken tot ver voorbij Israël. De oorspronkelijke belofte was dat God het zaad van Abraham zou gebruiken om de hele wereld te zegenen. Handelingen 3:26 (Act 3:26) definieert deze zegen: “dat Hij ieder van u zou afbrengen van zijn slechte daden.”

Wanneer God de hele aarde zegent door Abraham, dan omvat deze zegen veel goddelijk oordeel, bedoeld om de mensen van hun slechte wegen af te brengen.

De zegen is NIET om mensen te redden terwijl ze in wetteloosheid leven, maar het is bedoeld om ze tot bekering te brengen, zodat ze daadwerkelijk gered kunnen worden. Dat is het hoofddoel van het oordeel van de grote witte troon en zijn “poel van vuur”. Het vuur is het oordeel van de wet welke is gespecificeerd in Deuteronomium en in de rest van de Schrift. Alle mensen zullen zich bekeren op dat moment, want Paulus zegt in Phil. 2:9-10 dat elke knie zal buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is.

Deze belijdenis zal de mensen natuurlijk niet vrijstellen van goddelijk oordeel, maar het verzekert dat uiteindelijk alle mensen gered zullen worden. Aan het einde van het tijdperk van oordeel zal heel de schepping met Hem verzoend zijn, alle dingen zullen onder de voeten van Christus gebracht worden en God zal alles in allen zijn (1Cor. 15:27,28). Dat is de belofte van Abraham en als Mozes niet eerst en later Christus hiervoor hadden bemiddeld, dan zou deze belofte in gevaar van mislukking zijn.

Hoofdstuk 7

De overwinnende priesters

In Deut 9:17 vertelde Mozes hoe hij de eerste reeks Geboden had gebroken toen hij van de berg kwam en de Israëlieten het gouden kalf zag aanbidden. In Deuteronomium 10 geeft Mozes opnieuw zijn verslag over hoe de tweede reeks Geboden werden gegeven.

Deut 10:1 In die tijd zei de HEERE tegen mij: Houw twee stenen tafelen voor u uit, net als de eerste, en klim de berg op, naar Mij toe; ook moet u een kist van hout voor u maken. 2 En Ik zal op die tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen stonden, die u verbrijzeld hebt; en dan moet u ze in de kist leggen.

Het belangrijkste verschil tussen de eerste en de tweede twee stenen tafelen was dat God ze de eerste keer uit de berg uithieuw, terwijl de tweede keer Mozes het zelf moest doen. De woorden waren beide keren hetzelfde. Zoals ik al zei, de eerste 2 en de tweede 2 tafelen vertegenwoordigen de twee verbonden, die beide betrekking hebben op dezelfde wet. Het feit dat Mozes de stenen zelf moest uithouwen suggereert dat het zijn eigen hart vertegenwoordigde - en als uitbreiding, het hart van de kerk in de woestijn als geheel.

Dus, terwijl de eerste 2 stenen tafelen werden gebroken door zonde en opstand, werden de tweede in het hart geschreven, zodat het niet gebroken kon worden.

Het Stenen Koninkrijk

Maar er zit nog een andere kant aan. We lezen in Daniël 2:34-35 dat na de reeks beestkoninkrijken, er een steen uit de berg gehouwen zou worden, een steen niet door mensenhanden gemaakt. Deze steen zou het beeld treffen bij de voeten (einde der dagen) en het hele beeld verpletteren. De steen zou dan die vier beestkoninkrijken vervangen met een vijfde koninkrijk - dat is, het Koninkrijk van Jezus Christus.

Deze steen wordt voorspeld door de eerste stenen tafelen die God uithieuw uit de berg Horeb en aan Mozes gaf om het Koninkrijk van God in Israël te vestigen. Echter, omdat de mensen opstandig waren, gingen die stenen kapot en werd het Koninkrijk uitgesteld naar een andere tijd. Israël was inderdaad een koninkrijk, maar niet in de volle betekenis van wat God bedoelde. Vanwege de opstand, werd het perfecte Koninkrijk uitgesteld tot een later tijdstip nadat de beestkoninkrijken teniet gedaan zouden worden.

Ondertussen werden de Geboden een 2e keer op stenen tabletten gegeven die Mozes zelf had uitgehouwen, om te weten dat het Nieuwe Verbond in hun harten moest worden geschreven, zodat het Koninkrijk van God echt kon worden gemanifesteerd op aarde. In omgekeerde volgorde zou het Nieuwe Verbond eerst haar werk moeten doen, om de harten van de mensen voor te bereiden op het Stenen Koninkrijk, dat door God Zelf uit de berg werd gehouwen. Zoals de wet op de harten van de kerk werd geschreven, zo zou hun opstand ophouden, en zou vervolgens het Stenen Koninkrijk kunnen ontstaan zoals God het vanaf het begin bedoeld heeft.

De tweede wet en het Loofhuttenfeest

Mozes gaat verder in Deut. 10:3-5,

Daarop maakte ik een kist van acaciahout en hieuw twee stenen tafelen uit, net als de eerste; en ik klom de berg op met de twee tafelen in mijn hand. 4 Toen schreef Hij op de tafelen, overeenkomstig de eerste tekst, de Tien Woorden die de HEERE tot u gesproken had op de berg, vanuit het midden van het vuur, op de dag dat u daar bijeenkwam; en de HEERE gaf ze aan mij. 5 En ik keerde mij om, daalde de berg af en legde de tafelen in de kist die ik gemaakt had. Daar zijn ze nog steeds, zoals de HEERE mij geboden had.

Mozes ontving de tweede reeks Geboden op zijn achtste reis naar de berg. De eerste reeks had hij gekregen op zijn zesde reis en hij had bemiddeld voor de mensen op zijn zevende reis. De acht beklimmingen van Mozes zijn als volgt opgeschreven:

1. Exodus 19:03

2. Exodus 19:07

3. Exodus 19:20

4. Exodus 20:21

5. Exodus 24:9

6. Exodus 24:15

7. Exodus 32:31

8. Exodus 34:4

Deze acht beklimmingen voorafschaduwen de acht dagen van het Loofhuttenfeest, waarbij de openbaring van de zonen Gods wordt voorspeld om te verschijnen op de achtste dag van het feest. Dit is waarom Jezus profeteerde van de uitstorting van de Geest op diezelfde dag in Joh 7:37-39. Evenals Mozes’ gezicht was verheerlijkt na zijn terugkeer van zijn achtste beklimming op de berg, zo zullen ook de zonen van God volledig worden bekleed met de heerlijkheid van God in de manifestatie van Jezus Christus, wanneer ze terugkeren naar de aardse dimensie na gepresenteerd te zijn aan de Vader in de hemel (zie de hoofdstukken 8 en 9 van mijn boek 'De wetten van de tweede komst').

De kleine onderbreking in de toespraak van Mozes

Deut 10:6-9 is een verklarende opgave ingebracht door een latere schrijver (waarschijnlijk Ezra, die later de boeken van het Oude Testament compileerde en canoniseerde). Het is duidelijk dat deze korte passage geen deel van Mozes’ oorspronkelijke toespraak was.

(Toen braken de Israëlieten op uit Beëroth-Bene-Jaäkan naar Mosera. Daar stierf Aäron en daar werd hij begraven; en zijn zoon Eleazar diende als priester in zijn plaats. 7 Daarvandaan braken zij op naar Gudgod en van Gudgod naar Jotbath, een land vol beken.) 8 In die tijd zonderde de HEERE de stam Levi af om de ark van het verbond van de HEERE te dragen, om voor het aangezicht van de HEERE te staan, om Hem te dienen en om in Zijn Naam te zegenen, tot op deze dag. 9 Daarom heeft Levi geen aandeel of erfelijk bezit met zijn broeders; de HEERE Zelf is zijn erfelijk bezit, zoals de HEERE, uw God, tot hem gesproken heeft.

Deze uitleg van de schrijver, geïnspireerd door de Geest, was om de lezers te laten weten hoe de familie van Levi priesters van God werden en dat zij de ark van het verbond moesten dragen wanneer het kamp werd verplaatst van de ene locatie naar de andere. Terugkijkend naar Exodus 32, toen de mensen het gouden kalf aanbaden, vroeg Mozes hen: "Wie bij de HEERE hoort, moet bij mij komen” (Exo. 32:26). De Levieten stapten naar voren en zagen af van deelname aan de valse aanbidding - hoewel Aaron, zelf een Leviet, eigenlijk het kalf had gebouwd.

Zo was de stam van Levi apart gezet vanwege hun weigering om het gouden kalf te aanbidden. “Daarom heeft Levi geen aandeel of erfelijk bezit met zijn broeders; de HEERE Zelf is zijn erfelijk bezit.”

De priesters van Christus

Er waren twee klassen mensen in Israël: de Levieten en de rest van de stammen (de kerk). Dit onderscheid blijft onder het Nieuwe Verbond, behalve dat de autoriteit aan een nieuw en beter priesterschap is gegeven (een priesterschap die eerder rustte op de stam van Levi). Dat nieuwe priesterschap is naar de ordening van Melchizedek, wiens hogepriester Jezus Christus is. Het is niet gebaseerd op genealogie (Hebr. 7:6), want Jezus kwam uit de stam van Juda, niet van Levi. Op gelijke wijze was koning David, ook uit de stam van Juda, voor Hem al een priester naar dezelfde ordening geweest (Psa. 110:4).

Beide ordeningen bestonden naast elkaar, maar dat van Melchizedek was ouder en gaat minstens terug tot Sem, de bouwer en de koning van Jeruzalem, die Abraham met brood en wijn in Genesis 14:18 ontmoette. Levi kreeg echter het tijdelijk gezag van de overheid en het priesterschap onder het Oude Verbond, totdat Jezus Christus het ambt van hogepriester zou overnemen onder het eerdere (en betere) priesterlijke systeem.

Het priesterschap van Levi voorafschaduwt het betere priesterschap dat nog moest komen. Om deze reden is het wat Ezra zei over de stam van Levi een profetie van het priesterschap naar de ordening van Melchizedek onder het Nieuwe Verbond. Johannes zegt in Openbaring 5:9 en 10 (Rev 5:9-10),

… U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie. 10 En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde.

Nogmaals vertelt Johannes ons in Openbaringen 20:6 (Rev 20:6),

Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.

Indien deze alleen werden geroepen tot 'priesters van God', dan zou men redenen kunnen hebben om het in de Levitische zin te interpreteren. Maar om een priester 'van Christus' te zijn, geeft aan dat dit het priesterschap van Melchizedek inhoudt, waarvan Christus hogepriester is. Het bloed van Christus, zegt Johannes, heeft mensen gekocht 'uit elke stam, taal, volk en natie' om priesters te zijn voor God. Dit is een duidelijke afwijking van het priesterschap van Levi, waar een bepaalde genealogie een absolute vereiste was.

Het punt is dat het Nieuwe Verbond een onderscheid heeft behouden tussen Israël en Levi, al is het nu een onderscheid omschreven in de regels naar de ordening van Melchizedek. De nieuwe priesters van God en van Christus zijn degenen die de eerste opstanding erven, terwijl de rest van de kerk moet wachten op de algemene opstanding op een later tijdstip (zie ook mijn boek 'Het Doel van Opstanding’ ).

De geïnspireerde schrijver die Deut 10:6-9 inbracht, profeteert dat het priesterschap zich onderscheidt doordat ze niet het gouden kalf (de liefde voor geld) aanbidden. Deze ontvangen niet dezelfde erfenis als de rest van de kerk. De priesters hadden God als hun erfdeel en de betekenis hiervan is duidelijker te zien in het Nieuwe Testament.

Overwegende dat dit gedeeltelijk en meer vleselijk onder het Oude Verbond werd vervuld, vindt het zijn ware vervulling onder het Nieuwe Verbond in de overwinnaars. Deze priesters van Christus zijn de eersten om hun erfenis te ontvangen, want zij zijn de eerste om geestelijk volwassen te worden. Dit zijn degenen die niet alleen hun geloof in het bloed van het Lam van God als een Pascha ervaring hebben gekregen, maar ze hebben ook de vervulling met de Geest door Pinksteren ervaren. Meer dan dat, zijn zij degenen die toestaan dat Pinksteren volledig in hun hart doorwerkt, als ze door de Geest en de stem van God in 'Waarheid' worden geleid (Joh 16:13).

Geloof is het bewijs van de ware kerk. Openbaring van de Waarheid is het bewijs van de overwinnaar.

Onder Mozes had de kerk in de woestijn een Pascha geloof, wat voldoende was om te worden verlost uit Egypte. Ze weigerden echter om Gods stem te horen op de Pinksterdag en dus hadden ze niet voldoende openbaring van de Waarheid om de afgoderij in hun harten uit te roeien.

Toch waren eerst de Levieten en later die van de ordening naar Melchizedek gekwalificeerd voor het priesterschap en heerschappij over de rest van de kerk in het Koninkrijk van God. Niet iedere gelovige zal regeren. De meeste gelovigen zullen genieten van de voordelen van het burgerschap, zij zullen echter niet regeren in het Koninkrijk. Dit is het onderscheid wat gemaakt is onder Mozes en is voortgezet onder Jezus Christus in zijn gewijzigde vorm.

Hoofdstuk 8

De twee engelen

Na de uitleg van de scriba (Ezra) in Deut. 10:6-9 gaat Mozes’ toespraak in vers 10 verder.

Deut 10:10 Ik stond dus op de berg, net als de vorige dagen: veertig dagen en veertig nachten. De HEERE verhoorde mij ook deze keer; de HEERE wilde u niet te gronde richten.

God 'luisterde' naar Mozes’ gebed nadat de mensen het gouden kalf hadden aanbeden. Hij spaarde Israël als een groep (volk), maar toch zou ieder individu geoordeeld worden naar zijn werken, want God heeft ook gezegd in Exodus 32:33, “Wie tegen Mij zondigt, zal Ik uit Mijn boek schrappen.” Dit betekent niet dat de mensen geen vergeving van zonden meer konden ontvangen, maar dat ze uit Gods 'boek' werden geschrapt. Dit is waarschijnlijk hetzelfde boek als het 'boek des levens' in Openbaring 20:12 (Rev 20:12) en verwijst naar Gods lijst van overwinnaars.

God oordeelt de kerk

Zij die niet in dat boek staan worden geoordeeld door de 'vurige wet' (Deut. 33:2; Rev. 20:15). Paulus vertelt ons in 1Cor. 3:15 dat zelfs gelovigen die Christus als hun fundament hebben, kunnen worden geoordeeld door dit 'vuur'.

Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Jezus zei ongeveer hetzelfde in Luk 12:45-49, waar hij de wet van zweepslagen uit Deut. 25:1-3 gelijk stelt met 'vuur'. Het vuur staat voor het oordeel van de wet, ieder naar zijn werken. Als het bij een gelovige nodig is om een dergelijke correctie toe te passen op die dag, dan is dat omdat hij geen overwinnaar is. De overwinnaars zijn 'zalig en heilig' (Rev. 20:4-6) en worden opgewekt bij de eerste opstanding zonder verdere enige correctie te hoeven ondergaan. De rest wordt opgewekt bij de algemene opstanding, zowel gelovigen als ongelovigen (Joh. 5:28-29) en de vurige wet zal toegepast worden, ieder naar zijn werken.

Het belangrijkste verschil, zegt Jezus in Joh 5:29, is dat het oordeel van de gelovigen kort zal zijn en zal resulteren in een onsterfelijk leven, terwijl de ongelovigen onder het oordeel zullen blijven tot het eind van dat tijdperk wanneer de wet van het Jubeljaar van kracht wordt. De wet van het Jubeljaar annuleert alle schuld aan de wet (Lev. 25:10 en Lev. 25:54).

Een nieuwe engel neemt de leiding

Mozes gaat verder, zeggende,

Deut 10:11 En de HEERE zei tegen mij: Sta op, ga op reis, voor het volk uit, zodat zij in het land komen dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven, en zij dat in bezit nemen.

Toen Mozes terug ging naar de berg om voor Israël te bemiddelen, zei God hem dat hij verder moest gaan met het leiden van Israël naar het Beloofde Land. Er was echter een verandering ingegaan op dat punt, zoals we zien in Exo. 32:34,

Maar nu, ga heen en leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb. Zie, Mijn engel zal voor u uit gaan. Maar op de dag van Mijn vergelding zal Ik aan hen hun zonde vergelden. 35 Zo trof de HEERE het volk, omdat zij dat kalf gemaakt hadden dat Aäron gemaakt had.

Zelfs wanneer God vergeeft brengt Hij discipline en correctie bij Zijn kinderen aan. Vergeving annuleert niet automatisch alle oordeel. Als ouders zien we hierin ook de wijsheid als het gaat om hoe we met onze eigen kinderen omgaan. Kinderen moeten natuurlijk worden vergeven, maar het is vaak wijs om ze verantwoordelijk te houden zodat ze de consequenties van hun ongehoorzaamheid zullen leren.

In bovenstaande tekst wordt meestal aangenomen dat wanneer God zegt 'op de dag van Mijn vergelding', dat dit gaat over de dag toen de 3000 mensen stierven door het zwaard van de Levieten (Exo. 32:28). Die dag was echter al geweest en Mozes was alweer terug de berg opgegaan om te bemiddelen voor Israël. De formulering veronderstelt een toekomstige straf. Op een bepaald niveau profeteert dit van het oordeel van de grote witte troon, waarin de kerk in de woestijn zou worden 'gered als door vuur heen'. Als gelovigen zijn ze uiteindelijk vergeven, maar toch zullen ze geoordeeld worden met veel of weinig zweepslagen (Luk. 12:48) naar hun niveau van kennis en verantwoordelijkheid.

Toch was er ook een meer directe straf die geopenbaard wordt in de verklaring 'Mijn engel zal voor u uit gaan'. De meeste mensen zouden troost vinden bij het vooruitzicht om geleid te worden door een engel van God. Een paar verzen verder lezen we echter in Exo. 33:4,

Toen het volk deze onheilsboodschap hoorde, bedreven zij rouw en niemand van hen deed zijn sieraden om.

Welke 'onheilsboodschap' was dit? We vinden dit in de vorige verzen:

Ik zal een engel vóór u uit zenden – Ik zal de Kanaänieten, Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten verdrijven – 3 naar een land dat overvloeit van melk en honing. Maar Ik zal Zelf niet in uw midden meetrekken, omdat u een halsstarrig volk bent en Ik u anders onderweg zou vernietigen.

Met andere woorden, Gods persoonlijke aanwezigheid was vervangen door 'een engel'. Dit was onderdeel van Israëls straf voor het aanbidden van het gouden kalf. God heeft hen niet afgewezen, maar Hij weigerde om hen te leiden, behalve door een engel. Wat was de precieze betekenis hiervan? Waarom rouwden de mensen? Jesaja geeft ons het antwoord in zijn commentaar op dit voorval.

De engel van zijn aangezicht

Jesaja 63:8-10 (Isa 63:8-10) geeft een korte geschiedenis van Israels uittocht en zonden:

...Zo werd Hij hun tot een Heiland (uit Egypte). 9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd; (via het Paaslam, welke een voorafschaduwing was van Christus, afgebeeld in Jesaja 53), de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer. 10 Zíj daarentegen zijn ongehoorzaam geworden en hebben Zijn Heilige Geest bedroefd. Daarom is Hij voor hen veranderd in een vijand, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.

Jesaja zei dat 'de engel van Zijn aangezicht hen heeft verlost' door hen uit Egypte te leiden. Dit was dezelfde engel waar Jacob mee had geworsteld in Pniël in Genesis 32. Toen Jakob de engel vroeg: “Vertel mij toch Uw naam”, had de engel geantwoord “Waarom vraagt u naar Mijn naam?” Het gevolg was dat Jakob de naam van de engel zou moeten onderscheiden.

Jakob wist inderdaad zijn naam te onderscheiden, want het volgende vers zegt,

Gen 32:30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.

De naam van de engel was Pniël, 'Gods aangezicht' of 'Gods aanwezigheid', daarom noemde hij die plaats hiernaar. Jesaja zegt dat dit de engel is die Israël van Egypte heeft gered. Hij vertegenwoordigt de persoonlijke aanwezigheid en het aangezicht van God. Naar deze engel wordt verwezen in Exodus 14:19, wanneer Israel bedreigt wordt door Farao’s leger aan de kust van de Rode Zee.

Toen verliet de Engel van God, Die vóór het leger van Israël uit ging, Zijn plaats en ging achter hen aan. Ook de wolkkolom verliet de plaats vóór hen en ging achter hen staan.

De engel van Gods aangezicht was overdag aanwezig in de wolkkolom en ’s nachts in de vuurkolom toen ze uit Egypte kwamen. Opnieuw lezen we in Exo 13:21:

De HEERE ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hen de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom.

De persoonlijke aanwezigheid van God werd toen vertegenwoordigd door de Engel Pniël. Maar wanneer de mensen in opstand kwamen tegen God door het gouden kalf te aanbidden, werd God hun 'vijand' vertelt Jesaja ons. Met andere woorden, Hij strafte Israël door het terugtrekken van Zijn persoonlijke aanwezigheid en zette ter vervanging een andere engel in Zijn plaats, zeggende “Ik zal een engel voor u uitzenden”. Dit was daarom een andere engel dan Pniël. Het moest een strijdende engel zijn die 'de Kanaänieten uit zou drijven'.

Michaël, de strijdende engel

Het is duidelijk vanuit Openbaring 12 dat Michaël een wakende engel is. Evenzo vertelt Daniël 12:1 ons dat Michaël de engel was die waakt over Israël. De context laat ons zien dat Michaël de engel van opstanding is, want wanneer hij opstaat, volgt de dood zijn voorbeeld.

Dus toen Israël deze vervangende engel kreeg, betekende dit dat de kerk in de woestijn het Beloofde Land binnen moest gaan door de rivier de Jordaan, wat dood en opstanding betekent. Pniël zou hen direct naar het Beloofde Land hebben geleid vanaf Kadesh-Barnea, zonder de Jordaan te hoeven oversteken.

Het Nieuwe Testament gaat verder met dit thema bij de kerk in het Pinkstertijdperk, welke ook zijn woestijnervaring heeft gehad, net als zijn gouden kalf. Het grootste deel van de kerk zal de Belofte ingaan door dood en opstanding.

Maar aan het einde van het tijdperk “zullen wij niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden” (1Cor. 15:51). Beide engelen zullen een rol spelen op die dag, want “de doden die in Christus zijn, zullen als eerste opstaan” (1Thes. 4:16), gevolgd door de verandering van gedaante van “wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere” (1Thes 4:15). Michaëls rol is om het mondstuk van God te zijn om de doden te doen opstaan. Pniëls rol is om de levende overwinnaars om te vormen, zonder de dood te zien.

Het is dus duidelijk dat de mensen van Israël reden hadden om te rouwen over het verlies van Gods aanwezigheid (Pniël). Ook al zouden ze geleid worden door Michael, hun pad zou een andere richting nemen en hun intocht in het Beloofde Land zou ook hun dood in de woestijn betekenen. Mozes’ advies is dus gegeven in Deut. 10:12-13,

Nu dan, Israël, wat vraagt de HEERE, uw God, van u dan de HEERE, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te gaan, Hem lief te hebben en de HEERE, uw God, te dienen, met heel uw hart en met heel uw ziel, 13 en de geboden van de HEERE en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, in acht te nemen, u ten goede?

Dit komt overeen met wat Mic in 6:8 schrijft,

Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de HEERE van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.

Al deze dingen zijn de voorschriften van de wet, welke God heeft opgedragen 'u ten goede'.

Hoofdstuk 9

Gods liefde, wijsheid en gerechtigheid

Deut. 10:14 zegt,

Zie, van de HEERE, uw God, is de hemel, ja, de allerhoogste hemel, de aarde en alles wat erop is.

Dit vers zou de belangrijkste voetnoot van Genesis 1:1 moeten zijn, waarin God als Schepper bevestigd wordt. Iets scheppen betekent het bezitten, geïnteresseerd zijn in haar welvaart en er de verantwoording over dragen. Het feit dat God de Schepper is betekent dat Hij alles bezit wat Hij geschapen heeft.

De meeste gelovigen zouden hiermee akkoord gaan, zonder te begrijpen wat de gevolgen van eigendomsrecht zijn. In de goddelijke wet draagt eigendomsrecht verantwoordelijkheid. Als iemand een vuur aansteekt wat omslaat in een wilde brand, dan is degene die het vuur aanstak verantwoordelijk voor de schade die het aanricht (Exo. 22:6). Waarom? Omdat hij die het vuur aansteekt de eigenaar is.

Op dezelfde manier moet de eigenaar van een os betalen voor de schade als de os iemand stoot (Exo. 21:32). Als iemand een kuil graaft – of hem zelfs openlegt – en er valt een dier in, dan moet degene die de put gegraven heeft betalen voor de schade, omdat hij beschouwd wordt als de eigenaar.

Dit is hoe God denkt. Dit is Gods norm van rechtvaardigheid. Daarom is God, als Schepper van hemel en aarde, uiteindelijk ook verantwoordelijk om te betalen voor de schuld die zijn schepping veroorzaakt. Om deze reden was God verantwoordelijk om het probleem op te lossen toen Adam en Eva zondigden. God bracht het oordeel en veroordeelde de zondaars ter dood, hen verantwoordelijk houdende voor hun zonde. God moest ook de verantwoording nemen voor de daden van de mens. Dit is bewezen door het feit dat Hij naar aarde kwam als mens in de Persoon van Jezus Christus om de straf voor de zonden van de wereld te betalen (1 Joh. 2:2).

We zien hierin twee niveaus van aansprakelijkheid aan het werk. Ten eerste was God als Schepper en Eigenaar van het universum uiteindelijk verantwoordelijk volgens de wet.

Ten tweede had God als Eigenaar het recht om oordeel te brengen over datgene wat hij bezit. Iemand kan niet Gods eigendomsrecht en Zijn schadevergoeding als bewijs gebruiken dat de mensheid aan het oordeel zal ontsnappen. De mens is zeker verantwoordelijk gehouden, want iedereen zal naar zijn daden geoordeeld worden (Rev. 20:12).

De juiste balans zit hem in het zien dat God zowel rechten als verantwoordelijkheden heeft als de Schepper. Hij heeft het recht om te worden gehoorzaamd en Hij heeft de verantwoordelijkheid om Zijn schepping gehoorzaam te maken. Onder het Oude Verbond deed de mens een belofte van gehoorzaamheid (Exo. 19:8) om te proberen zichzelf gehoorzaam te maken door zelfdiscipline. Deze methode mislukte (naar Gods plan), dus een Nieuw Verbond werd ingesteld waarin God de verantwoordelijkheid op Zich nam (Hebr. 8:10) door de kracht van Heilige Geest die in het hart van de mensen werkte.

Deze hele kwestie heeft betrekking op de discussie over vrije wil en de soevereiniteit van God. Voor verdere studie over dat onderwerp, zie mijn boek ‘ Free Will vs. Ownership’ .

Gods liefde en wijsheid

Mozes gaat verder in Deut. 10:15-16:

Maar alleen voor uw vaderen heeft de HEERE liefde opgevat om hen lief te hebben, en Hij heeft hun nageslacht na hen, u, uit al de volken verkozen, zoals het heden ten dage nog is. 16 Besnijd dan de voorhuid van uw hart en wees niet langer halsstarrig.

Dus eerst stelt Mozes Gods kracht, rechten en verantwoordelijkheden vast als de Schepper van hemel en aarde. Daarna brengt hij de 'liefdesfactor' in. Een God die alleen machtig en rechtvaardig is zou ook wel eens een tiran kunnen zijn. Veel religies schilderen Hem dan ook zo af, en zij leren de mensen om Hem te vrezen, meer dan van Hem te houden.

Een gezonde 'vrees' is eerbiedig en respectvol, zoals het Hebreeuwse woord verstaan moet worden. Maar velen hebben een ongezonde angst, die zorgt voor een breuk in hun relatie met God (zoals Adam in Gen. 3:10). Angst zorgt er ook voor dat mensen op afstand blijven en God alleen kennen als Koning die te hoog is voor mensen om te bereiken – of als een onpersoonlijke Rechter die gerechtigheid uitdeelt, maar neerkijkt op enige vorm van persoonlijke vriendschap met de mensheid.

Maar de Schrift opent de weg voor mensen om de zonen van God te worden (Joh. 1:12). Dit is niet alleen beschikbaar voor bepaalde heiligen en profeten van het verleden, maar voor alle mensen. Zie mijn boek 'De zonen van God'.

Het is de liefde van God die een weg zoekt om zijn schepping te redden van vernietiging. Het is Zijn wijsheid die de weg vindt om Zijn schepping te redden zonder Zijn rechtvaardige karakter geweld aan te doen. Dit wordt besproken in mijn boek 'Het herstel van alle dingen'.

In Gods wijsheid koos Hij één man, Abraham, en begon via hem te werken om de rest van de mensheid te redden. Hoewel dit een grote eer was, was het reddingsplan nooit alleen bedoeld voor Abraham en zijn nakomelingen. Beter gezegd waren zij het middel waardoor God alle volken zou zegenen (Gen. 12:3).

Dit werkt zo met al Gods roepingen, met inbegrip van de vijfvoudige bediening van Eph. 4:11. Geroepen en gekozen zijn in één van deze bedieningen is “om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst” (Eph 4:12). Gekozen zijn op die manier is niet met het doel om de dienaren te plezieren, maar om eer te vinden door het dienen van anderen in een officiële functie.

Dus Mozes zegt tegen Israël dat God de nakomelingen van Abraham heeft verkozen. Hij zet hen zelfs 'boven alle mensen', zoals een leidinggevende of bestuurder autoriteit heeft gekregen over anderen. Autoriteit heeft echter zijn verantwoordelijkheid. Net als Gods autoriteit (eigenlijk soevereiniteit) de verantwoordelijkheid meebrengt om te zegenen, te redden en hele schepping te verzoenen, zo bracht ook Israëls autoriteit de verantwoordelijkheid met zich mee om een zegen te zijn voor alle volken op de aarde.

Om deze verantwoordelijkheden te vervullen was Israël gedwongen om te kijken naar het Nieuwe Verbond. De besnijdenis van iemands hart is een teken van het Nieuwe Verbond (Rom. 2:29). Dus Mozes voorzag het Nieuwe Verbond, hoewel hij het niet volledig uit heeft gelegd. Jeremia profeteerde later dat een Nieuw Verbond nodig was (Jer. 31:31-34) toen het duidelijk was dat het Oude Verbond had gefaald om Gods doelen te vervullen.

De rechtvaardigheid van God

Mozes gaat verder door Israël te herinneren aan de onpartijdige rechtspraak van God.

Want de HEERE, uw God, is de God der goden en de Heere der heren; die grote, machtige en ontzagwekkende God, Die niet partijdig is en geen geschenk in ontvangst neemt, 18 Die recht verschaft aan de wees en de weduwe, Die de vreemdeling liefheeft door hem brood en kleding te geven. 19 Daarom moet u de vreemdeling liefhebben, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte.

Hoewel God Israël verkozen had, bleef Hij onpartijdig in Zijn oordeel. Israël moest haar positie van autoriteit gebruiken om de wet onpartijdig toe te passen in de hele wereld. Het was NOOIT het geval dat de wet alleen voor Israël gold, zoals zovelen hebben gedacht. Ook in Nederland geldt de wet niet alleen voor rechters of ambtenaren. Zij zijn gekozen (gestemd) om de wet onpartijdig en wijs toe te passen op alle mensen. Zo is het ook met de goddelijke wet, zolang Israël het gebruikt om alle geslachten op de aarde te zegenen door zijn onpartijdige toepassing met gelijke rechten voor allen.

Vandaar dat Israël de vreemdelingen moest liefhebben en ze niet mocht mishandelen. Ze moesten zich herinneren hoe het voelde om mishandeld te worden toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte. Het is duidelijk dat met het brengen van Israël in het land Egypte, één van Gods doelen was om hen te laten ervaren wat het is om mishandeld te worden. Dit zou een les zijn over hoe je niet-Israëlieten NIET moet behandelen. Gods onpartijdige rechtspraak tegenover vreemdelingen is dus opgericht als voorbeeld om te volgen voor Israël.

Dus in vers 14 bevestigt Mozes eerst Gods scheppende kracht met zijn rechten en verantwoordelijkheden. Dan zet hij voort met de liefde van God in vers 15. Dan zet hij voort met de onpartijdige rechtspraak van God in Zijn handelen met alle volken die hij heeft geschapen.

De gevolgen van deze drie aspecten van Gods karakter zijn enorm en als we ze goed begrijpen zijn we in staat om “de HEERE, Uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te gaan, Hem lief te hebben en de HEERE, Uw God, te dienen, met heel uw hart en met heel uw ziel” (vers 12).

Hoofdstuk 10

God is onze Vader

Deut 10:20 zegt,

De HEERE, uw God, moet u vrezen, Hem moet u dienen, aan Hem moet u zich vasthouden en bij Zijn Naam moet u zweren.

Omdat Israëls God de Schepper was, een God van zowel liefde als recht, was Hij Israëls respect ('vreze' of ontzag) en gehoorzaamheid waardig. Mozes zegt Israël om “aan Hem vast te houden”, in plaats van naar andere goden getrokken te worden die soortgelijke eisen en verwachtingen stellen, maar die niet in staat zijn om hun beloften te vervullen.

Deut 10:21 Hij is uw lof en Hij is uw God, Die bij u deze grote en ontzagwekkende dingen gedaan heeft, die uw ogen gezien hebben.

De HSV gebruikt de term 'ontzagwekkend' om een gevoel te geven van het Hebreeuwse woord yare ('vreze'). De SV noemt het 'vreselijke' in de zin van verschrikking of angst inboezemen. Maar het Hebreeuwse woord wat hier wordt gebruikt is hetzelfde als in het vorige vers waar we verteld werden om “de HEERE, uw God, te vrezen”. Het Hebreeuwse woord yare heeft een brede betekenis, variërend van regelrechte angst tot respect, eerbied, ontzag en bewondering.

Veel kinderen beloofd

In het Nieuwe Testament wordt het duidelijker dat God niet alleen God, Koning en Rechter, maar ook een Vader is. Als een Vader zouden we een persoonlijke relatie met Hem moeten hebben. Met andere woorden, we moeten van Hem houden zoals Hij van ons houdt. Als een Vader verlangde Hij naar kinderen. Deut 10:22 zegt,

Met zeventig zielen trokken uw vaderen naar Egypte, en nu heeft de HEERE, uw God, u zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel.

God heeft deze belofte al gegeven aan Abraham in Gen. 15:5, zeggende,

Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.

Deze belofte werd in Gen 26:4 opnieuw aan Izaäk beloofd en nog eens aan Jacob in Gen. 28:4. Jakobs zonen werden toen de 'sterren' genoemd in Jozefs droom in Gen 37:9. Toen de familie vertrok om op Jozefs uitnodiging in Egypte te gaan wonen, telden ze maar 'zeventig zielen', maar tegen de tijd van Mozes telden ze rond de zes miljoen, zoals de volkstelling uitwijst.

De huisgenoten van het geloof

Deze zeventig omvatten alleen de fysieke familie van Jakob. Vele anderen kwamen met hen die deel uitmaakten van de stam of het dorp onder Jakobs gezag. Bedenk dat we al in de tijd van Abraham zien dat hij niet een eenzame man was die rond Kanaän liep. Hij was verhuisd naar Kanaän samen met 'de mensen die zij in Haran verkregen hadden' (Gen 12:5). Toen zijn neef Lot gevangen genomen werd in de Elamitische oorlog met Sodom, had Abraham 318 krijgers 'geboren in zijn huis' (Gen 14:14) uitgezonden om Lot te bevrijden van zijn gevangenschap.

Op dat moment had Abraham geen kinderen van zichzelf – zelfs niet Ismaël. Als deze 318 krijgers elk ten minste één vrouw en een paar kinderen had, dan is het duidelijk dat Abrahams dorp een populatie zou hebben van tegen de twee duizend mensen. Dit waren de overgeblevenen van hen wiens vaders loyaal waren gebleven aan de aartsvaderen voor hen.

Noach leefde tot de tijd van Abraham. Om precies te zijn, was Abraham 58 jaar oud toen Noach stierf. Toen Noach stierf ging het geboorterecht over naar zijn zoon Sem, die Abraham overleefde. Toen Sem stierf ging het geboorterecht over naar Izaäk, die op dat moment 110 jaar oud was.

Gedurende deze tijd waren er ware gelovigen die in de zegeningen van het eerstgeboorterecht deelden door hun verband met de houders van het eerstgeboorterecht. Abraham was bevriend met Noach en Sem en de 318 krijgers en hun families waren in rechtstreekse vriendschap met Abraham. Vandaar dat zij allemaal deel waren van de huisgenoten van het geloof (Gal. 6:10). Zij waren het begin van de vele volkeren die gezegend zouden worden met Abraham, want zij deelden het geloof van Abraham.

Bij de volgende generatie, in de tijd van Izak, kon deze populatie makkelijk verdubbeld zijn. En tegen de tijd dat Jakob naar Egypte ging op een leeftijd van 130 jaar (Gen. 47:9), is het niet onredelijk om te denken dat tienduizend mensen naar Egypte gingen met deze zeventig Israëlieten.

Dit zou deels de snelle stijging van Israëls populatie verklaren, want we zien dat er tegen de tijd dat ze Egypte verlieten geen duidelijk onderscheid meer wordt gemaakt tussen directe afstammelingen van Jakob en de rest van de stam. Ze waren allemaal volledig geïntegreerd in de natie Israël, ongetwijfeld allemaal deelnemende aan een stam naar keuze of door huwelijk.

Vervolgens toen Israël Egypte verliet, ging een 'grote groep van mensen van allerlei herkomst' met hen mee, de ontzagwekkende werken van God gezien hebbende in de tien plagen. Exo. 12:38 zegt,

Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend man te voet, mannen alleen, vrouwen en kleine kinderen niet meegerekend. 38 Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee, en kleinvee en runderen, zeer veel vee.

Deze hadden nog steeds een lange geschiedenis van afgoderij, dus hun vleselijkheid had de neiging om problemen te veroorzaken (Num. 11:4). Toch zijn ze te vergelijken met veel nieuwe christenen die in het Pinkstertijdperk de kerk in de woestijn vormen. De apostel Paulus had problemen met hun vleselijkheid (1Cor. 3:2) en de situatie is tot onze tijd onveranderd.

Tegen de tijd dat de natie Israël de rivier de Jordaan bereikte, was de gemengde menigte geen factor meer, want op dit moment had de volgende generatie zich volledig geïntegreerd in het Israëlitische leven en de cultuur. En wanneer Jozua dus het erfdeel aan iedere stam gaf, werd er geen apart erfdeel gegeven aan deze gemengde menigte. Alle vreemdelingen werden Israëlitische burgers en werden daarna behandeld als gelijken.

Dus Israëls populatie steeg, grotendeels omdat ze vanaf het begin sterk in de minderheid waren, maar ook deels door de gemengde menigte die zich bij hen aansloten in hun reis als de kerk in de woestijn. Zo zien we ook de parallelle situatie na de dag van Pinksteren in de Nieuwtestamentische gemeente.

Parallellen in het Nieuwe Testament

Paulus zelf vocht voor gelijke rechten en status in het Koninkrijk van God. Hij stond het niet toe dat Joden zich weerhielden van het eten met niet-Joodse gelovigen (Gal. 2:11-15). Zo kreeg ook Petrus een visioen van God waarin hem verteld werd geen mens onheilig of onrein te noemen (Hand 10:28 – Act 10:28). Op grond van dat visioen verkondigde Petrus het woord aan Romeinse soldaten, welke toen de doop van de Heilige Geest ontvingen (Hand. 10:44 – Act 10:44). De les die Petrus uit dit voorval haalde is gegeven in Hand 10:34 en 35 (Act 10:34-35),

En Petrus opende zijn mond en zei: Ik zie nu in waarheid in dat God niet iemand om de persoon aanneemt; 35 maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig.

Paulus ging een stap verder toen hij stelde dat het ware zaad van Abraham zij zijn die zijn voorbeeld van geloof volgen (Gal. 3:14 en Gal. 3:29). Met het maken van zijn punt, maakt Paulus gebruik van de gebruikelijke metafoor van zijn tijd. Mar 3:17 zegt dat Jakobus en Johannes 'zonen van de donder' waren. Op dezelfde manier zegt Jezus dat 'wijsheid gerechtvaardigd is door haar kinderen' (Mat. 11:19). Luk. 16:8 spreekt over de 'kinderen van het licht'. Jezus zei in Joh. 8:44, 'U bent uit uw vader de duivel'. Zelfs terug in de tijd van Samuël werden de zonen van Eli, de hogepriester, 'de zonen van Belial' genoemd (1Sam. 2:12, zie SV).

Geen van deze voorbeelden moest letterlijk genomen worden. Degenen die hun relatie met God verbonden aan hun afstamming van Abraham maakten ook geen indruk op Johannes de Doper, want hij zei hen in Luk 3:8:

Begin niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.

In het Oude Testament gaf God Abraham vele 'kinderen van geloof', zoals gezien in de 318 krijgers die geboren waren in zijn huishouden. De gemengde menigte die met Israël uit Egypte kwam werden ook kinderen van geloof, omdat ze deel waren van de kerk in de woestijn. Zo zien we ook in het Nieuwe Testament mensen van andere naties naar het geloof in Christus komen en deze zijn ook 'kinderen' van Abraham op dezelfde manier en ze delen een gelijkwaardig burgerschap in het Koninkrijk van God.

Dit vormt de context van Mozes’ uitspraak over de zeventig personen welke een menigte waren geworden tegen de tijd dat Israël klaar was om het Beloofde Land in te gaan. Waar het onderwerp werkelijk om draait is dat God de Vader van vele volkeren is.

Hoofdstuk 11

Leiderschap onder God

Mozes vervolgt zijn derde toespraak in Deut 11:1, zeggende:

Daarom moet u de HEERE, uw God, liefhebben en Zijn voorschriften, Zijn verordeningen, Zijn bepalingen en Zijn geboden in acht nemen, alle dagen.

Gods voorschriften aan de wachters

Het woord vertaald met 'voorschrift' is mishmereth, wat 'bewaker' of 'vertegenwoordiger' betekent. Het is ook een plek waar bewakers of wachters worden opgesteld. Met andere woorden, Mozes vertelde Israël dat ze moesten optreden als wachters om de woorden van de HEERE te bewaken, zodat ze niet zouden worden verdraaid, afgedankt of verloren zouden gaan. Het woord mishmereth wordt ook gebruikt in 2Kings 11:5-6 , waar het wordt vertaald met 'de wacht betrekken'.

Hij gebood hun: Dit is wat u doen moet: een derde deel van u die op de sabbat dienst gaan doen, moet de wacht betrekken bij het huis van de koning; 6… de wacht betrekken bij dit huis.

Vandaar dat, wanneer we het woord bewaken, of 'de wacht betrekken' over de wet (woord) van God, we de vervulling zijn van deze opdracht in Deut 11:1. Wij mogen niet toestaan dat de wet wordt weggegooid, zoals zo velen in de kerk van vandaag hebben gedaan. Ook Jezus Zelf hield de wacht over de wet toen hij vocht tegen de schriftgeleerden en Farizeeën. Jezus vertelde hen in Mar 7:9:

U stelt op een mooie manier Gods gebod terzijde om u aan uw overlevering te houden.

Het resultaat, zei Jezus, was dat 'zij Mij tevergeefs eren door leringen te onderwijzen die geboden van mensen zijn'.

Mozes vertelde Israël dat ze wachters moesten worden en hun verantwoordelijkheid altijd serieus moesten nemen in het bewaken van ieder woord dat uit de mond van God komt.

Inzettingen, voorschriften en geboden

Mozes spreekt ook van chuqqah, 'inzettingen' of 'bepalingen'. Dit betekent 'dat wat is gevestigd of gedefinieerd' (Gesenius). Deze inzettingen geven meer definitie aan de geboden, zodat we begrijpen hoe we specifiek de wet (torah) dienen te vervullen in ons eigen leven.

De mishpat zijn de 'voorschriften', 'verordeningen', 'gedragsregels' en ook 'oordelen', 'uitspraken'. Het zijn de procedures in de rechtbank, de rechtszaken en de handeling van het bepalen van de zaak, met inbegrip van de sancties die de rechter oplegt. Mishpat is ontworpen om de wettige orde te herstellen, het corrigeren van de zondaar en het betalen van een vergoeding aan de slachtoffers van het onrecht. De doodstraf wordt opgelegd wanneer de aardse rechter niet kan herstellen wat verloren is gegaan (zoals in het geval van moord met voorbedachte rade). Vandaar dat, als de mishmereth (vertegenwoordiger, bewaker, oftewel de advocaat in een rechtzaal) van het slachtoffer de misdaad niet vergeeft, het later moet worden beslecht bij de grote witte troon.

De mitzvah zijn 'geboden' of 'verboden' in het algemeen, maar vaak specifiek afgeleid van de tien geboden.

Zoals gebruikelijk stelt Mozes liefhebben van God gelijk met het horen en gehoorzamen van Zijn woord. Als men God liefheeft, zal hij zijn geboden bewaren.

Israël getuigde van Gods handelingen

Mozes gaat verder in Deut. 11:2-4,

U moet heden weten dat ik niet spreek tot uw kinderen, die het niet weten, en het onderwijs van de HEERE, uw God, niet gezien hebben – Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekte arm: 3 Zijn tekenen en Zijn daden die Hij in het midden van Egypte verricht heeft, bij de farao, de koning van Egypte, en heel zijn land, 4 en wat Hij gedaan heeft met het leger van de Egyptenaren, met hun paarden en strijdwagens: dat Hij het water van de Schelfzee over hen heen liet stromen, toen zij u achtervolgden; de HEERE heeft hen omgebracht, tot op deze dag.

De meeste Israëlieten hadden deze dingen gezien, met uitzondering van diegenen onder de veertig jaar die in de woestijn geboren waren. Toch is zeker, dat het verhaal was doorgegeven aan de kinderen, door hun ouders, die Gods handelen met farao en zijn leger hadden gezien.

Ook wat Hij voor u gedaan heeft in de woestijn, totdat u op deze plaats gekomen bent, 6 en wat Hij gedaan heeft met Dathan en Abiram, zonen van Eliab, de zoon van Ruben: dat de aarde haar mond opende en hen verzwolg, met hun gezinnen en hun tenten en alles wat bij hen hoorde, te midden van heel Israël. 7 Want uw ogen hebben al deze grote daden van de HEERE, die Hij verricht heeft, gezien.

Mozes verwees naar de opstand van Korach, zoals opgetekend in Numeri 16. Korach zelf was een Leviet, die met bepaalde Rubenieten (Dathan, Abiram en On) had samengespannen om democratie in Israël te brengen. Hun verborgen motief was dat ze Mozes en Aäron wilde vervangen, maar hun beroep op het volk was dat ….

… zij allen heilig zijn, en de HEERE in hun midden is. Waarom verheft u zich dan boven de gemeente van de HEERE?

Gods afkeuring werd getoond toen er zich een aardbeving voordeed, die de grond openspleet en zo de aanklagers verzwolg.

Twee uitersten op overheidsgebied

Er waren twee grote problemen in Israël als het ging om de overheid. De eerste was bij de berg Horeb zelf, toen het volk erop stond dat Mozes degene moest zijn om Gods woord te horen om het vervolgens over te brengen aan het volk. Dit zaaide de zaden van denominationalisme, waarbij mensen afhankelijk werden van hun leiders die hen moesten vertellen wat God had gezegd, in plaats van de wens om direct van God te leren.

Het tweede probleem was het andere uiterste. Korach en zijn vrienden verwierpen de opvatting dat God bepaalde mensen zou verkiezen om hen gezag te geven in de kerk. Maar onder zowel het Oude als het Nieuwe Verbond zien we mensen met specifieke roepingen.

De vijfvoudige bediening van Efeze 4:11 (Eph 4:11) werd bijvoorbeeld opgericht om de kerk op te bouwen en het naar een plaats van geestelijke volwassenheid te brengen. Een ander voorbeeld is het ouderlijk gezag, dat werd opgericht om kinderen naar volwassenheid te brengen. In beide gevallen werd het gezag niet ontworpen om eeuwigdurend te zijn, maar om kinderen naar de plaats te brengen waar ze op hun beurt kunnen worden belast met gezag van hun eigen gebied.

Geestelijk gezag wordt niet gegeven aan kinderen, zelfs niet als ze zijn voorbestemd om erfgenamen te zijn van alle dingen (Gal. 4:1). De opstand van Korach kreeg steun onder sommige Israëlieten die dachten dat ze geestelijk volwassen waren. In hun hoogmoed dachten ze dat zelf konden regeren, omdat zij beweerden ook Gods stem te horen.

Sterker nog, ze waren ontevreden met de morele beperkingen die, niet door Mozes of Aäron, maar door de wetten van God Zelf waren opgelegd. Met andere woorden, ze wilden zich ontdoen van de beperkingen van de wet van God, om zelf te beslissen welke morele code ze wilden volgen.

Democratie

De leiders van de opstand probeerde waarheid te gebruiken als een instrument om Mozes en Aäron omver te werpen en de macht over het volk te krijgen. De waarheid die ze probeerden te gebruiken in hun voordeel was dat God spreekt tot alle mensen. Op deze gronden, zeiden ze, moeten de mensen wel zichzelf kunnen besturen en hadden ze Mozes of Aäron niet nodig om hen te leiden. Het probleem was natuurlijk dat de mensen bij de berg Sinaï het horen van Gods stem al hadden afgewezen. Ze hadden het gouden kalf al aanbeden. Het gehele volk had bewezen dat het nog niet in staat was een leiderloos zelfbestuur te hebben.

In de Schrift is de mensheid alleen geschikt voor zelfbestuur als de wet op hun hart is geschreven, want dan doen ze de wil van God instinctief. Maar op dat moment was Israël er nog niet klaar voor. Net als kinderen hadden ze leiderschap nodig en had God Mozes gekozen om hen te leiden. Het feit dat Korach Mozes' roeping om Israël te leiden in twijfel trok, liet zien dat hij God helemaal niet hoorde.

De achterliggende motieven van Korach waren rebels en wetteloos. Hij had echt geen zin om de wil van God te doen, maar om te regeren in plaats van Mozes. Korah wist dat democratie een beroep op de mensen zou doen, maar hij wist ook dat er niet zoiets als pure democratie is. Geen enkele democratie maakt iedereen gelijk in gezag. Er zullen altijd leiders zijn, zelfs in een democratie. Hoe meer gelijk de mensen zijn, hoe meer kracht de leiders hebben, en omdat ze onvolmaakt zijn, hebben ze de neiging om dictators te worden. Wij hebben dit duidelijk in de afgelopen eeuw in de communistische beweging kunnen zien. In naam van gelijkheid produceren zulke overheden slaven die allemaal in hun slavernij gelijk zijn.

Korach wilde het priesterschap

En dus vertelde Mozes Korah in Num 16:10: "Bent u ook op zoek naar het priesterschap?" Korach was een Leviet, of van de burgerlijke overheid, dus was hij gerelateerd aan Mozes, die ook van Levi stamde. Maar Korach was niet geroepen om priester, laat staan de hogepriester, te zijn. Het priesterschap werd gegeven aan Aäron en zijn zonen.

Ook lijkt het erop dat de drie Rubenieten, die Korach gesteund hadden om Mozes te vervangen, misschien wel gemotiveerd waren door het feit dat hun voorvader Ruben, de oudste zoon van Israël, zijn positie van leiderschap vanwege morele zonden verloren had (1Chron 5:1).

Voor sommige mensen kan het goddelijke oordeel over deze opstand een overreactie lijken. Was het zo erg om democratie te wensen? Was het niet goed om te verlangen naar gelijkheid? Ten eerste was Korach niet op zoek naar gelijkheid voor zichzelf, maar alleen voor de andere Israëlieten. Hij wilde hen in gelijkheid onderwerpen aan zijn eigen gezag. Hij was de voorloper van de huidige politici. Het systeem van de overheid, dat hij probeerde te bewerkstelligen is wat we vandaag in verschillende vormen aanschouwen. Het resultaat van dit denken is nu duidelijk. De oproep voor democratie is te wijten aan de wetteloze wens van mensen om af te komen van morele beperkingen en volledige seksuele 'vrijheid' te verkrijgen als een natuurlijk recht. Die leiders die hen zulke dingen beloven worden steeds populairder als de morele toestand van de natie verder ontaard en de mens steeds dierlijker wordt.

Het koninkrijk van God, aan de andere kant, erkent Jezus Christus als de erfgenaam van het koninkrijk, de Ene wiens recht het is om de scepter te houden, de Ene door God aangewezen om te oordelen dat wat Hij heeft geschapen. De koning wordt niet in een democratische proces door mensen benoemd. Evenmin zijn de door God geroepen mensen door mensen geroepen of is het door hun eigen wil tot stand gekomen. In plaats daarvan zijn mensen verantwoordelijk in het onderscheiden en om de gaven en roepingen, die God heeft gelegd op mannen en vrouwen, te erkennen. In de persoonlijke afwezigheid van koning Jezus is het noodzakelijk dat de leider(s) de wet van God kennen en zich bij elke stap afvragen: 'Wat zou Jezus doen?'

God is de enige wetgever. Vertegenwoordigers van mensen worden slechts opgeroepen om te bidden en te zoeken naar de wil van God en om de wetten die God reeds wettelijk bepaald heeft af te dwingen of te interpreteren. In het koninkrijk van God is geen wet geldig als het in strijd is met het woord van God. Evenmin mag men diegenen steunen die niet geroepen zijn om te heersen.

Onze voorouders vestigden een republiek. We leven nu in een democratie. Ik ben voorstander van een monarchie in het koninkrijk van God.

Hoofdstuk 12

De wet van liefde

Mozes zegt in Deut. 11:8-9,

Daarom moet u alle geboden die ik u heden gebied, in acht nemen. Dan zult u sterk zijn en het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen, binnengaan en in bezit nemen. 9 Dan zult u uw dagen verlengen in het land waarvan de HEERE uw vaderen gezworen heeft het hun en hun nageslacht te geven, een land dat overvloeit van melk en honing.

Al Gods wetten zijn in een heel pakket aan elkaar verbonden. Daarom kan iemand niet één wet overtreden zonder op een bepaalde manier afbreuk te doen aan alle anderen. Jacobus 2:10 zegt,

Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden.

Zelfs een simpele zaak van diefstal betekent dat deze persoon een andere God heeft aanbeden, zijn vader en moeder heeft onteerd, geestelijk overspel heeft gepleegd, heeft begeerd en zijn broeder gehaat, welke hetzelfde is als moord. Als we van een ander stelen betekent dit dat we niet van God of onze naasten hebben gehouden als van onszelf. Eén van de wetten overtreden betekent ook het breken van deze twee grootste Geboden.

De reden dat volken falen

Elk volk dat een wet van God, welke dan ook, aan de kant zet heeft het zaad al gezaaid voor zijn eigen ondergang. Hun dagen zullen daardoor verkort worden. Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte voor individuen.

De zaden van de Nederlandse ondergang werden gezaaid toen ze een wetgever toestonden om wetten goed te keuren die in strijd zijn met de goddelijke wet. Een waar Koninkrijksvolk zou mensen alleen toestaan om wetten goed te keuren die niet behandeld worden in de goddelijke wet. Dit gebeurde zelfs in de tijd van Mozes, toen hij het nodig vond om God te vragen om een uitspraak van het Hooggerechtshof ter verduidelijking van een rechtsvraag. Een goed voorbeeld hiervan is te vinden in Num 9:4-11.

In Israëls geval duurde het slechts 42 jaar voor hun eerste ballingschap door de koning van Mesopotamië. Uiteindelijk stierf het volk zelf toen ze door de Assyriërs in ballingschap werden genomen.

Onder het Oude Verbond werd aan Israël een stuk land gegeven. Dit was een type en voorafschaduwing van de 'hemelse' stad en een 'beter vaderland' dat Abraham werkelijk zocht (Heb 11:16). Het was niet de volle belofte die God vanaf het begin bedoeld had, want God wist dat het zou falen onder het Oude Verbond. Daarom bewaarde Hij de echte belofte voor het Nieuwe Verbond. Dit verbond kan niet mislukken, omdat het niet gebaseerd is op de wil van de mens, maar op Gods vermogen om Zijn belofte te vervullen in een volmaakt volk.

Het effect van regen op een volk

Een belangrijke reden voor de achteruitgang en val van volken was droogte en hongersnood. Mozes sprak tot de Israëlieten die op het punt stonden om dat land binnen te gaan onder het Oude Verbond. Hij zegt in Deut 11:10-12,

Want het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, is niet zoals het land Egypte, waaruit u weggetrokken bent, dat u met uw zaad moest bezaaien en al lopend water moest geven, zoals een groentetuin. 11 Maar het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen, is een land met bergen en dalen; het drinkt water door de regen uit de hemel. 12 Het is een land waar de HEERE, uw God, voor zorgt: voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.

Kanaän was niet zoals Egypte, want er viel zelden regen in Egypte. Ze vertrouwden elk jaar op het overstromen van de Nijl. Hun irrigatiesysteem was vaak afhankelijk van hun voeten waarmee ze water naar hun moestuinen pompten. Kanaän had in die dagen voldoende regen om grote bossen te ondersteunen, hoewel ze nu bijna allemaal verdwenen zijn.

Deut 11:13-15 En het zal gebeuren, wanneer u nauwgezet luistert naar mijn geboden die ik u heden gebied, door de HEERE, uw God, lief te hebben en Hem te dienen met heel uw hart en met heel uw ziel, 14 dat Ik regen voor uw land zal geven op zijn tijd, vroege regen en late regen, zodat u uw koren, uw nieuwe wijn en uw olie kunt inzamelen. 15 Ook zal Ik gewas op uw veld geven voor uw dieren; en u zult eten en verzadigd worden.

Merk op dat Mozes het houden van de geboden gelijk stelt aan God liefhebben en Hem dienen. Jezus zei hetzelfde in Joh. 14:15:

Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.

Maar als we Hem niet werkelijk liefhebben met hart en ziel, dan zullen we excuses vinden om Zijn wetten te overtreden of ze naleven op manieren die niet echt Zijn hart weerspiegelen.

De vroege regen was de herfstregen ten tijde van het zaaiseizoen. De late regen kwam in de lente, wat ervoor zorgde dat de tarwe voor Pinksteren rijpte.

Deut 11:16-17 Wees op uw hoede dat uw hart niet verleid wordt, zodat u afwijkt, andere goden dient en u voor hen neerbuigt. 17 Anders zal de toorn van de HEERE tegen u ontbranden en zal Hij de hemel sluiten, zodat er geen regen meer zal zijn, de aardbodem zijn opbrengst niet meer zal geven en u spoedig verdwenen zult zijn uit het goede land dat de HEERE u geeft.

In de Schrift neemt God altijd de verantwoording over regen en droogte. Hij schiep immers de wetenschap, zelfs wanneer mensen hebben geleerd om de wetenschap te gebruiken om zichzelf wat te verdedigen tegen Gods oordelen. Dit impliceert ook dat de natuurlijke wetten van de wetenschap ondergeschikt zijn aan geestelijke wetten. Wanneer men de wetten van God overtreedt, beïnvloedt dit het weer. Wanneer wetenschappers de realiteit van de geestelijke wereld verwerpen en niet geloven dat geestelijke wetten ook maar enige invloed hebben op wetenschappelijke zaken, moeten ze koortsachtig zoeken naar oplossingen die de effecten van het goddelijk oordeel terugdraaien.

Zou het niet veel makkelijker zijn om gewoon alleen te bekeren van onze zonden? Dit zou ongetwijfeld minder kosten.

De wet onderwijzen aan onze kinderen

Het voortbestaan van het volk zelf hing af van de vraag of de mensen gehoorzaam waren aan het woord van God. Daarom was het belangrijk om de wet te onderwijzen aan de kinderen.

Deut 11:18-21 Daarom moet u deze woorden van mij in uw hart en in uw ziel prenten. Bind ze als een teken op uw hand, en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. 19 En leer ze aan uw kinderen door erover te spreken als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat; 20 en schrijf ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten, 21 opdat uw dagen en de dagen van uw kinderen in het land waarvan de HEERE uw vaderen gezworen heeft het hun te geven, zo talrijk worden als de dagen dat de hemel boven de aarde staat.

Hier herhaalt Mozes wat hij de Israëlieten eerder vertelde in Deut. 6:7-9. Het gebod om het woord 'als een voorhoofdsband tussen uw ogen' te binden moet niet letterlijk genomen worden, want het betekende alleen nadenken en mediteren over het woord in iemands geest.

In latere jaren droegen religieuze mannen vaak zulke voorhoofdsbanden (gebedsriemen) op hun voorhoofden zonder echt het woord te begrijpen. En toch, als zulke praktijken nodig zijn om iemand aan het woord te herinneren, dan heeft het een zekere waarde. Aan de andere kant, als we zulke extreme geheugensteunen nodig hebben, is dit een indicatie dat de wet niet echt belangrijk is voor ons, noch dat het geschreven is in onze harten. Zulke mensen moeten een show van rechtvaardigheid opzetten om hun gebreken te maskeren.

Het zou beter zijn om een Bijbel te dragen of er een in de buurt te hebben, zodat we in staat zijn om het woord sneller te onderzoeken als er vragen opkomen.

Als een volk vol zit met gezagsgetrouwe (ofwel 'wetlievende') mensen die Jezus Christus kennen, dan zullen ze in vrede en veiligheid leven en hun levensverwachting zal sterk worden verhoogd. Onder het Nieuwe Verbond is deze belofte uitgebreid met onsterfelijkheid, want het 'land' waarin wij zullen leven is een 'beter land' en onze moeder is de hemelse stad, het Nieuwe Jeruzalem.

Hoofdstuk 13

Overeenstemmen met Gods oordelen

Mozes vervolgt zijn toespraak in Deut 11:22-23,

Want als u al deze geboden die ik u gebied, nauwlettend in acht neemt door ze te houden, door de HEERE, uw God, lief te hebben, door in al Zijn wegen [Hebr. derek) te gaan en u aan Hem vast te houden, 23 dan zal de HEERE al deze volken van voor uw ogen uit hun bezit verdrijven, en zult u het land van volken die groter en machtiger zijn dan u, in bezit nemen.

Mozes verbindt opnieuw gehoorzaamheid aan houden van. De implicatie is dat als mensen Zijn wetten niet gehoorzamen, ze niet echt God liefhebben, ongeacht hun claims of uitingen van liefde. Ten tweede betekent de wet houden: 'in al zijn WEGEN te gaan'. De wetten laten ons Gods WEGEN zien. David vertelt ons later wat het betekent om af te wijken van Gods wegen, zeggende in Psalm 18:22-23,

Want ik heb mij aan de wegen [derek] van de HEERE gehouden, ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken. 23 Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen, Zijn verordeningen deed ik niet van mij weg.

Toen Mozes Israël vertelde om voorzichtig 'in al Zijn wegen te gaan', kwamen zijn woorden niet binnen, voornamelijk vanwege dove oren (Deut. 29:4), hoewel het twijfelachtig is of de Israëlieten de omvang van hun doofheid kenden. Maar vele jaren later zei God tegen David in Psalm 95:10-11,

Veertig jaar heb Ik gewalgd van dit geslacht; Ik heb gezegd: Zij zijn een volk met een dwalend hart, en zíj kennen Mijn wegen [derek] niet. 11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij nooit binnengaan!

Omdat Israël niet de wegen van God kende, waren ze niet in staat om Gods rust in te gaan. Hetgeen gesproken was tot 'de samenkomst [kerk] in de woestijn' (Handelingen 7:38 – Act 7:38) is ook van toepassing op de kerk in het Pinkstertijdperk, want zij hebben grotendeels het voorbeeld van het kerkpatroon voor hen gevolgd, door de wet van God ronduit te verwerpen of door het te vervangen door de tradities van mensen.

Om die reden zal de eerste opstanding van Openbaring 20:4-6 (Rev 20:4-6) niet de hele kerk beslaan, maar alleen de overwinnaars, die, net als Mozes, de wegen van God kennen. Waarom? Omdat ze de wegen van God niet hebben gekend. Psalm 103:7 zegt,

Hij heeft aan Mozes Zijn wegen [derek] bekendgemaakt, aan de nakomelingen van Israël Zijn daden [Hebr. Aliylah; daden, werken door kastijding).

Het Hebreeuwse woord aliylah komt van het grondwoord alal. Het impliceert dat de Kerk zal worden behouden, maar wel zo: 'als door vuur heen' (1Cor. 3:15).

Ondanks haar zalving onder Pinksteren, is de kerk door de geschiedenis heen meestal wetteloos gebleven. Ironisch genoeg is het ook wettisch geweest om kerkelijke tradities af te dwingen. Het kennen van Gods wegen is de wet volgen – niet wettisch te worden. Ware rechtmatigheid begrijpt de wegen (gedachte) van Christus en weet hoe de wet toegepast wordt zoals Hij doet. Wetticisme past het onbegrip van de mens van Gods wet toe en doet dat zonder de wetten van genade, barmhartigheid en vergeving te kennen; welke in de wet zelf zijn ingebouwd - vooral in de wet van het Jubeljaar en de wet van de rechten van het slachtoffer.

Maar God heeft overwinnaars, bestemd voor de troon, voorbestemd om de wereld, ja zelfs engelen, te oordelen (1Cor. 6:2-3). Dit zijn de heersers die door de trompet bij de eerste opstanding zullen worden opgeroepen, dit alles volgens de profetische wet in Num 10:4. Ter gelegenheid van die wet is het Feest van de Bazuinen vastgesteld, welke van de opstanding profeteert (zie hoofdstuk 2 van mijn boek 'De wetten van de tweede komst'). De rest van de doden, waaronder de meesten van de kerk, moeten op de algemene opstanding wachten om Gods rust in te gaan, en hun intrede zal vergezeld gaan met de tuchtiging die God nodig acht (1Cor. 3:15).

Zowel Mozes en David verkondigden de wegen van God aan de mensen, en Jezus was de belichaming van die 'wegen' in alles wat Hij sprak en deed. Met andere woorden, Jezus vervulde de wet volmaakt en Johannes vertelt ons dat we zijn voorbeeld moeten volgen, zeggende in 1Joh 2:6,

Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.

Om terug te gaan naar de verklaring van Mozes, in Deut 11:23 wordt ons verteld dat als we Zijn wegen weten, geen volk in staat zou zijn, hoe machtig ook, onze voortgang te weerstaan. Onder het Oude Verbond zou God de volken uitdrijven die eerder het fysieke land Kanaän hadden bezet. Onder het Nieuwe Verbond zoeken wij het 'betere land' dat Abraham zelf zocht (Heb 11:16). We zijn niet geroepen om het land Kanaän te verlossen, maar in plaats daarvan te zoeken naar 'de verlossing van ons lichaam' (Rom 8:23).

Met andere woorden, onze lichamen zijn het 'Kanaän' van het Nieuwe Verbond. Collectief gezien zijn we het nieuwe Jeruzalem. De achtendertig koningen van Kanaän zijn de verschillende vleselijke wegen van de oude 'Adam' die ter dood is veroordeeld en met Christus moeten worden gekruisigd. Rom 6:6 zegt,

Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.

Vandaar dat, toen Jozua Israël leidde in de strijd tegen de koningen van Kanaän, het een beeld was van de ware Jozua (Jeshua – Jezus) die ons zou leiden in de strijd tegen de 'koningen' die de controle over ons eigen lichaam hebben toegeëigend. Jos 11:16-18 vertelt ons dat Jozua 'al hun koningen gevangen nam en hen neersloeg en doodde'. Dit is evengoed onze huidige oorlogsvoering, maar het wordt niet uitgevoerd met een fysiek zwaard, maar met het zwaard van de Geest.

Wanneer we de wegen van God leren kennen in de geest van Christus zullen wij, geleid door Jezus Christus, onze 'Jozua', zegevierend zijn in elke strijd die we tegenkomen. Zelfs als we sommige gevechten verliezen, zullen ze ons leren en trainen in de wegen van God, zodat wij uiteindelijk zullen overwinnen.

Onder het Oude Verbond beërfde Israël land, maar ze leerden niet de wegen van God. Daarom vielen ze bij elke beproeving telkens door de mand. Richteren 3:1 (Jdg. 3:1) zegt:

Dit nu zijn de volken die de HEERE liet blijven om Israël door hen op de proef te stellen, dat wil zeggen alle Israëlieten die niet wisten van al de oorlogen met Kanaän.

Die passage gaat verder in vers 4 (Jdg. 3:4) en zegt,

zij waren er om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren.

Maar in vers 6 (Jdg. 3:6) staat het volgende over Israël, namelijk zij …

… namen hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun eigen dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden.

Dit was toen de oorzaak van het goddelijke oordeel, zoals God hen in de hand van andere naties verkocht die Israël in slavernij zette. Zo is het ook bij ons, wanneer we weigeren om Zijn wegen te leren en om Zijn wet te gehoorzamen, blijven wij in gevangenschap aan de vleselijkheid van de 'koningen' van onze vleselijke wegen, ondanks het feit dat we worden geleid door Jozua - Jezus om veel van die koningen te verslaan. Onze Leider is niet het probleem, want Hij is altijd zegevierend. Het probleem komt wanneer God bepaalde doornen in ons vlees laat zitten om onze vastberadenheid te beproeven om te zien of we wetteloos of toegeeflijk zullen zijn.

Opdat wij niet ontmoedigd raken, moeten we ook begrijpen dat deze strijd tegen deze vleselijke neigingen tijd kost. God Zelf heeft dit geopenbaard in Exodus 23:29-30 zeggende,

Ik zal hen niet in één jaar vóór u uit verdrijven, anders wordt het land een woestenij en worden de wilde dieren van het veld u te talrijk. 30 Ik zal hen geleidelijk vóór u uit verdrijven, totdat u zo in aantal toegenomen bent dat u het land in erfbezit kunt nemen.

Zie ook dat het doel van het uitdrijven van deze onrechtvaardige koningen in ons vlees is om ons 'vruchtbaar' te maken en te komen tot waar ons gezag volledig gesteld is over alles wat we doen en zeggen. God is altijd al op zoek naar de vruchten - geen appels en peren, maar de vrucht van de Geest zoals vermeld in Gal 5:22-24,

De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. 23 Daartegen richt de wet zich niet. 24 Maar wie van Christus [Jozua] zijn, hebben het vlees [de koningen van Kanaän] met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.

Mozes vertelt ons dus van het overwinnende leven van Israël, als ze de wegen van God zouden weten en volgen. Hij profeteert ook van de grotere vervulling onder het Nieuwe Verbond, dat is geopenbaard door Jeshua – Jezus, de grotere Jozua, die ons leidt naar het ware Koninkrijk van God.

Mozes gaat verder in Deut 11:24-25,

Elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn; vanaf de woestijn en de Libanon, vanaf de rivier, de rivier de Eufraat, tot aan de zee in het westen zal uw gebied zich uitstrekken. 25 Niemand zal tegenover u standhouden; de HEERE, uw God, zal over heel het land dat u zult betreden, angst en vrees voor u geven, zoals Hij tot u gesproken heeft.

Onder het Oude Verbond, waarin Israël weigerde om het woord van God op de berg Horeb te horen, beschikten ze slechts over een fysiek zwaard om Kanaän te veroveren. Wij hebben echter een voordeel, met Pinksteren kregen we het zwaard van de Geest, samen met de geestelijke wapenrusting (Eph 6:14-17). Met ons wapen zijn we in staat om ziel en geest te scheiden en zelfs de gedachten en bedoelingen van het hart te onderscheiden (Heb 4:12). Ons zwaard is veel scherper dan enig fysiek tweesnijdend zwaard dat Israël in het verleden werd gegeven. Daarom zou het resultaat van onze oorlogvoering veel groter moeten zijn dan die verkregen was onder het Oude Verbond.

Helaas zijn er veel christenen door de eeuwen heen geweest, die weer teruggrepen op de vleselijkheid van fysieke wapens om landen te veroveren en hen te onderwerpen aan hun religieuze en menselijke tradities. Meer recent hebben we de opkomst van het christelijke Zionisme gezien, dat de methoden van het Oude Verbond van vleselijke mensen ondersteunen en proberen om een koninkrijk van het Oude Verbond te recreëren. Aan het einde zal alle vlees falen, want de aard van ons vlees gaat in tegen de vrucht van de Geest waar God naar verlangt.

Hoofdstuk 14

Zegeningen en vloeken

In Deut 11:26-28 zegt Mozes het volgende,

Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: 27 de zegen, als u luistert [shema] naar de geboden van de HEERE, uw God, die ik u heden gebied; 28 de vloek, als u niet luistert [shema] naar de geboden van de HEERE, uw God, en van de weg die ik u heden gebied, afwijkt om achter andere goden aan te gaan, die u niet gekend hebt.

De lijst met zegeningen voor gehoorzaamheid kunnen we in Deut. 28:2-14 vinden en de vloeken voor ongehoorzaamheid in Deut. 28:15-68. Deze zullen we uitgebreider behandelen wanneer we Mozes’ tiende toespraak zullen bestuderen. Mozes stelt luisteren (of horen) in één lijn met gehoorzaamheid, want het Hebreeuwse woord shema kan met horen of gehoorzamen vertaald worden. Daarom vertaalt de HSV het met 'luisteren', terwijl de NBV het met 'gehoorzamen' vertaalt. Beide vertalingen zijn dus correct.

Mozes zegt ons dat het niet luisteren naar de geboden betekent dat men anderen goden volgt, waarmee dus het Eerste Gebod overtreden wordt. In het Nieuwe Testament zegt Paulus ons dat de oude vleselijke mens 'de wet van zonde' gehoorzaamt, terwijl een mens als nieuwe schepping (met zijn verstand) naar de wet van God luistert (Rom. 7:26). Zonde wordt dus vergeleken met een andere god die ons vlees opdraagt om de wet van God ongehoorzaam te zijn of tegen te spreken.

De vloek van de wet

In Gal. 3:10-11 spreekt ook Paulus over de vloek van de wet,

Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen. 11 En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

Met andere woorden, zij die menen dat zij rechtvaardiging door de wet kunnen verkrijgen, namelijk door het doen van goede werken en het verlangen om gehoorzaam te zijn, zullen vanwege hun ongehoorzaamheid altijd door de wet vervloekt worden. Waarom? Omdat de wet bij sterfelijke mensen altijd fouten kan aanwijzen, want 'allen hebben gezondigd' (Rom. 3:23).

Paulus motiveerde niet om de wet ongehoorzaam te zijn, maar toonde slechts aan dat de wet zondaren niet kan rechtvaardigen, want het kan de zonde op geen enkele wijze door de vingers zien. Enkelen hebben de woorden van Paulus opgevat alsof het zou betekenen dat ze wet aan de kant moesten schuiven. Zulke mensen praten de zonde goed als zijnde een streven naar rechtvaardigheid. Sommige van hen zijn trots geworden op hun zonden, want daarmee tonen zij hun immuniteit tot de gevolgen van de wet aan. Zij menen dat geloof hen immuniteit biedt om onder de bestraffingen van God uit te komen.

Zulke mensen begrijpen Mozes, Paulus of Jakobus niet. Jezus stierf niet aan het kruis zodat wij met immuniteit in de zonde kunnen blijven. Ook huist de Heilige Geest niet in ons om ons tot zonde te leiden, maar juist om ons tot overeenstemming met de gedachte en het karakter van Christus brengen.

Sommigen hebben onderwezen dat het gehoorzaam zijn aan de wet een uitnodiging voor de vloek van God is. Onder inspiratie van de Heilige Geest zegt Mozes nou juist het tegenovergestelde. De vloek van de wet treft de ongehoorzamen – en niet degenen die gehoorzaam zijn. God oordeelt ons nooit om onze gehoorzaamheid, maar om onze ongehoorzaamheid.

De vloek van de wet komt over zondaren die met hun portfolio en rechtvaardige daden voor de wet staan, niet wetende dat dit hun zonden niet kan kwijtschelden of kan voorkomen dat de wet hen niet als zondaren bestempelt. Rechtvaardiging vereist geloof in het werk van Jezus Christus aan het kruis. Pas dan wordt de wet tevreden gesteld, want de zondaar kan claimen dat zijn zonden al op het kruis zijn betaald. De wet is rechtvaardig en zal niet nog een straf op de gelovige leggen, alsof het zou menen dat de betaling van Christus, wat betreft de juridische eis, onvoldoende zou zijn.

Het begrijpen van zegeningen en vloeken

Mozes stelde Israël de keuze van zegen voor gehoorzaamheid of een vloek voor ongehoorzaamheid voor. Dit werd de Israëlieten heel duidelijk voor ogen gehouden, opdat zij het wezen van hun verbond zouden begrijpen. Zegeningen vloeien voort uit gehoorzaamheid, d.i. in overeenstemming zijn met de natuur van God Zelf. De vloek van de wet is het goddelijke oordeel dat door de zonden op de hals is gehaald. Mozes zei in Deut 11:29-30,

Het zal gebeuren, wanneer de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, dat u de zegen uit zult spreken op de berg Gerizim en de vloek op de berg Ebal. 30 Die liggen immers aan de overzijde van de Jordaan, achter de weg naar de zonsondergang, in het land van de Kanaänieten die in de Vlakte wonen, tegenover Gilgal, bij de eiken van More.

Later gaf Mozes in Deut. 27:12-13 nog meer specifieke instructies, ook deze zullen we uitgebreider gaan behandelen wanneer we Mozes’ tiende toespraak gaan bestuderen. Uitkijkend op de berg Gerizim werden zes stammen geroepen om getuige te zijn van de zegeningen van God, terwijl de andere zes stammen geroepen werden om uit te kijken op de berg Ebal om getuige te zijn van de vloeken voor ongehoorzaamheid. Dit geschiedde nadat Jericho en Ai waren veroverd (Jos 8:30-35).

Mozes sluit af met de woorden in Deut. 11:31-32,

Want u zult de Jordaan oversteken om het land dat de HEERE, uw God, u geeft, in te gaan en het in bezit te nemen; u zult het in bezit nemen en erin wonen. 32 Neem dan alle verordeningen en bepalingen die ik u heden voorhoud, nauwlettend in acht.

Hoofdstuk 15

Afschaffen van valse goden

In Deuteronomium 12 verlegt Mozes zijn aandacht naar specifieke wetten en verordeningen die God van Israël eiste te volgen om zodoende Zijn koninkrijk op aarde te vestigen en Zijn recht om te regeren over al wat Hij geschapen heeft weer te doen gelden.

Deut 12:1 Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet nemen, in het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft om het in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft.

De onderliggende waarheid is dat God over het land dat Hij aan Israël schonk eigendomsrecht claimde – en niet alleen over dat stuk grond, maar over de hele aarde, dit door het recht van scheppen. Het bezit over het land van Israël was dus niet onvoorwaardelijk. God heeft altijd het recht op het land geclaimd, zoals Hij hen ook in Lev. 25:23 vertelde,

Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij.

Israëls recht op het land was dus afhankelijk van gehoorzaamheid aan Jahweh en Zijn wet. Jahweh is uiteindelijk in Bethlehem geïncarneerd als Jeshua–Jezus en daarom was hun recht om op dat stuk grond te leven afhankelijk van hun erkenning van Jezus Christus als hun Koning. In feite was Juda’s verwerping van Jezus Christus in de eerste eeuw door voornaamste reden voor Gods oordeel en hun verstrooiing uit het land.

Het toelaten van andere goden

Mozes liet vervolgens zien hoe het Eerste Gebod gehouden moest worden. Deut 1:2-4,

U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. 3 Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun naam uit die plaats doen verdwijnen. 4 U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij!

In die tijd geloofden de meeste mensen dat goden lokale goden waren en dat deze goden buiten hun territorium weinig tot geen macht hadden. Het veroveren van land zorgde ervoor dat hun goden meer zeggenschap kregen en daarom werd oorlog gezien als een heilige opdracht om hun goden mee te eren. Ongetwijfeld dachten veel Israëlieten hier hetzelfde over, maar toch leert Mozes hen iets anders.

Eén ding komt in deze verzen zeer duidelijk naar boven: God tolereert geen andere goden van hen die een verbondsrelatie met Hem hebben. Het eerste en beste element van Zijn verbonden verbieden het aanbidden van andere goden. Er is slechts één Schepper die eigenaar van de hemelen en de aarde is. Hij is niet van plan om een stapje opzij te doen voor overweldigers die de hemelen en de aarde voor hun eigen doeleinden willen gebruiken en misbruiken.

Gewetensvrijheid

Zolang de mens onvolmaakt is zal men er verschillende meningen op na houden. God staat weldegelijk zogenaamde 'gewetensvrijheid' toe, maar een dergelijke vrijheid kan alleen bestaan binnen het raamwerk van het erkennen van Jahweh–Jezus als overste Koning en Wetgever. Men mag verschillen van mening over de wet en haar toepassing, maar niemand heeft het recht om deze te verwerpen of te vervangen met wetten van andere religies.

Deze trend zien wij in het Nieuwe Testament waar Jezus in Mat. 7:23 het volgende over wetteloze christenen zegt,

Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt! De wijze waarop deze andere goden uitgeroeid moeten worden hangt af van het wezen van het verbond.

Eerste hulp bij het uitroeien van een valse religie

Onder het Oude Verbond, waar het volk het horen van de stem van God tijdens Pinksteren had verworpen (Exo. 20:18-21), weigerden zij het zwaard van de Geest en beschikten zij enkel over een wapen van minder klasse – namelijk het fysieke zwaard.

Vandaar dat men gewapend met dat zwaard extreme en bloedige methoden moest gebruiken om Gods recht om het land te regeren moest bewerkstelligen. Ook werd dit zwaard dus ingezet om Zijn tegenstanders, oftewel de valse goden, uit te roeien.

Onder het Nieuwe Verbond zien wij echter het ware hart van God geopenbaard. Valse goden moeten door het zwaard van de Geest uitgeroeid worden, en zolang de kracht van God op hen rust veroveren de gelovigen gedachten en harten van mensen. In latere jaren echter verwierp de kerk haar eerste liefde en de kracht van de Heilige Geest en aarzelden zij niet om weer naar het fysieke zwaard te grijpen om zo overwinningen door de kracht van het vlees te behalen. Zij hadden echter het vechten moeten staken om zo de aanwezigheid van de Heilige Geest en het daarbij behorende zwaard weer te hervinden. Dit geschiedde echter maar zelden.

Vandaag de dag zijn er nog mensen die menen dat de opvatting van het 'Cessationisme' [deze opvatting leert dat de gaven van de Heilige Geest in de tijd na de apostelen ophielden met bestaan. Zij leert ook dat de kerk deze geestelijke gaven niet meer nodig heeft] de juiste is. In wezen herhalen zij de fout van Exo. 20:18-21, waarbij zij de mogelijkheid om Gods stem vandaag de dag nog te horen verwerpen. Daarom komen hun opvattingen openbaar in hun vleselijke pogingen om het Koninkrijk van God te vestigen door te doen wat recht is in hun ogen. Zulke mensen aarzelen niet om de vleselijke instructies van Mozes te volgen, die toentertijd onder het Oude Verbond voor Israël nodig waren. De voortvloeiende bloedbaden zouden doorgaan totdat alle mensen onderworpen zouden zijn aan de mening en opvattingen van de overwinnaar, ofwel de sterkste.

Er is een reden waarom God Israël altijd onthief uit haar favoriete machtspositie wanneer zij te ver van de waarheid afdwaalden. Het is dezelfde reden waarom God de macht van de kerk heeft begrenst om zijn wil uit te dragen. God heeft niet de intentie om de kerk opperste macht over de aarde te verlenen terwijl zij in een Oude Verbondsgedachte verkeert en gelooft in het bekeren van mensen door de kracht van het vlees en het zwaard.

Er bestaat een veel betere manier en deze manier wordt ons onder het Nieuwe Verbond geopenbaard. In plaats van alle heidenen en ongelovigen met het zwaard te doden, zoals dit onder Oude Verbond bij Jozua geschiedde, horen wij de Jozua van het Nieuwe Verbond (d.i. Jeshua-Jezus) het volgende in Mat. 28:18-20 zeggen,

En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen.

Dit is de manier van het zwaard van de Geest, die Israël onder aan de berg verworpen had. Als zij gewillig waren geweest om Gods stem op dat moment te horen, dan hadden zij de instructies van het Nieuwe Verbond ontvangen. Zij hadden dan in feite het Pinksterfeest vervuld en zouden de gaven van de Geest hebben ontvangen waarmee zij vervolgens Kanaän op een geheel andere wijze (de wijze van het Nieuwe Verbond) zouden hebben veroverd.

Het vatten van dit is zeer van belang, want het vormt onze wereldvisie en weerhoudt ons ervan om deel te nemen aan vleselijk religieuze oorlogen tegen veronderstelde vijanden van Christus.

God schept geen genoegen in bloedvergieten, zelfs niet wanneer Zijn vijanden daarbij omkomen. Dit komt duidelijk naar voren bij het bestuderen van de offerwetten. Mozes zal hier later in Deut 12:20-28 over spreken, als inleiding op de instructies van oorlogvoering tegen de Kanaänieten, daarom zal ik hier later op terug komen.

Eén plek van aanbidding

In Deut 12:5-6 gaat Mozes verder,

Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. 6 Daarheen moet u uw brandoffers brengen, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee.

Volgens deze wet moet men God zoeken en Hem op een specifieke plek aanbidden. Toch werd die plek onder Mozes niet specifiek aangewezen, want het zou van tijd tot tijd wijzigen. Zelfs in Deut. 16, waar deze wet wordt toegepast op de drie grote feestdagen, noemt Mozes geen duidelijke locatie. Hij zegt enkel: “de plaats die de HEERE zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen” (Deut 16:2, 6, 11, 15, 16). Verder verbiedt hij in Deut 16:5-6 om de feesten op een andere plek te vieren, zeggende,

U mag het paaslam niet slachten binnen een van uw poorten die de HEERE, uw God, u geeft. 6 Maar op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen, daar moet u het paaslam slachten…

Als eerste vestigt God Zijn Naam in de stad Silo (Jos 18:1), dat vervolgens een Levitische nederzetting binnen de stam Efraïm wordt. Toen het priesterschap een paar eeuwen later corrupt bleek te zijn verliet God de tabernakel te Silo (Psalm 78:60) en koos vervolgens Jeruzalem om Zijn Naam te laten wonen (Psalm 78:68).

Toen een paar eeuwen daarop ook het priesterschap in Jeruzalem corrupt bleek te zijn, verliet ook God die stad op gelijke wijze zoals Hij Silo had verlaten (Jer 7:12-15). De profeet Ezechiël zag de heerlijkheid opstijgen naar de top van de Olijfberg (Eze 11:23), waar het verbleef tot het moment dat Jezus vanaf die plek ten hemel voer (Hand. 1:3 – Act 1:3). Vervolgens keerde diezelfde heerlijkheid tien dagen later met Pinksteren terug naar de aarde.

Daarom lezen we in Ope. 22:4 (Rev 22:4) dat Zijn Naam nu op onze voorhoofd is. Wij zijn het Nieuwe Jeruzalem en de ware tempel van God (1Cor. 3:16). Dit is nu de enige wettige plek waar men de feesten kan vieren of tot God mag offeren en Hem mag aanbidden.

Vandaar dat het belangrijk was dat Mozes geen specifieke locatie aanduidde waar God Zijn Naam voor altijd zou laten wonen, want het spreekt voor zich dat God Zijn Naam van tijd tot tijd op verschillende plekken liet wonen. Tegelijk is het ook belangrijk om te begrijpen dat deze wet niet is weggedaan. Wij mogen God nog steeds aanbidden op de door Hem aangewezen plek waar Hij Zijn Naam laat wonen. Alleen woont Hij nu in ons en aanbidden wij Hem in geest en waarheid (Joh. 4:24).

Eén gemeenschap

In Deut. 12:7-9 gaat Mozes verder,

En daar moet u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, eten en u verblijden, u en uw gezinnen, over alles wat u ter hand genomen hebt en waarin de HEERE, uw God, u gezegend heeft. 8 U mag niet doen zoals al wat wij hier heden doen: iedereen doet wat juist is in eigen oog. 9 Want u bent tot nu toe nog niet gekomen in de rust en in het erfelijk bezit dat de HEERE, uw God, u geven zal.

Te 'eten' met God is gemeenschap met Hem hebben, de maaltijd met Hem delen en van hart tot hart met Hem spreken. Dit moet geschieden op de plaats waar God Zijn Naam heeft laten wonen. Vandaar dat het over gebed en meditatie gaat en niet over het 'gaan naar de kerk' of een andere plek op aarde. Nee, wij moeten dit doen in ons 'voorhoofd', waar Zijn Naam nu geschreven staat.

Mozes beschrijft vervolgens een ontluikende waarheid die heden ten dage maar al te vaak verkeerd wordt begrepen. Hij geeft toe dat zolang Israël in de woestijn ronddoolde, zij 'nog niet in de rust en in het erfelijk bezit gekomen waren' die zij ontvangen zouden. Houdt in gedachte dat de kerk onder haar Pinksterzalving eveneens haar 'woestijn' van veertig Jubeljaarcycli kent, waarbij het haar 'Exodus' onderneemt vanuit het slavenhuis dat Jezus aan het kruis gebroken heeft.

Het Pinkstertijdperk is dus niet de tijd waar gelovigen in het volkomen erfdeel delen die God voor ons weggelegd heeft. Dit betekent echter niet automatisch dat wij niets ontvangen hebben. Zelfs Israël zag de machtige werken en wonderen van Mozes en van hen werd verwacht dat zij door de Geest van het vuur en de wolk werden geleid. Onder Pinksteren kon veel worden toegeëigend – dat zich ten tijde van Mozes uitstrekte van de wet tot het doorkruisen van de Jordaan.

De woestijn is echter niet het erfdeel. Dit is niet het Beloofde Land. Ook ontving de kerk onder Pinksteren haar erfdeel in Handelingen 2 niet. Zij ontvingen slechts een voorschot van de Geest (2Cor. 5:5) om hen voor te bereiden op de volheid (Eph. 3:19) die zou aanbreken door het volgende grote feest, namelijk dat van Loofhutten.

In Deut. 12:8 zegt Mozes dat de woestijn gekarakteriseerd wordt door de kerk 'door te doen wat juist is in eigen oog'. Bij Israël zien wij dat dit zich uitstrekt tot in hun tijd in Kanaän, want het boek Rechters kent hetzelfde thema. Rechters 21:25 (Jdg. 21:25) is het slotwoord van het boek zelf, zeggende,

In die dagen was er geen koning in Israël: eenieder deed wat juist was in zijn ogen.

Dit is eveneens van toepassing op de kerk in het Pinkstertijdperk, want zelfs een korte studie over kerkgeschiedenis toont ons dat de kerk volhardde in het doen wat juist was in hun ogen. Koning Jezus is in de geest altijd aanwezig, maar toch sprak Hij vaak in gelijkenissen dat Hij naar 'een ver land reisde', zoals in Luk. 19:12. Omdat Hij niet aanwezig was, kon men niet overeenstemmen met Zijn wil. Vandaar dat een ieder een andere mening had over de betekenis of toepassing van de Schrift, met als gevolg dat de kerk uiteenviel.

Met ander woorden, christen gingen doen wat juist was in hun ogen, waarbij ze hun eigen opinie (of door het anders te zeggen, eigen leiderschap) te volgen. Daar waar de Roomse Kerk (en anderen op beperkte schaal) trachtte om alle gelovigen in een enkele doctrine te persen, faalde hun bekeringsmethode om katholieken te verenigen, zoals ook wij vandaag de dag kunnen zien.

De dag komt echter, waarbij wij het volkomen erfdeel door het Loofhuttenfeest ingaan. De Koning zal op een nieuwe manier terugkomen. Als het lichaam van Christus zullen de overwinnaars de volkomen uitdrukking van de gedachte en wil van God zijn, waarbij zij de autoriteit verkrijgen om de waarheid te bepalen en de wetten van God uitvoeren op de wijze zoals Jezus deze interpreteert.

Het zal enige tijd nodig hebben, maar het Stenen Koninkrijk zal zich over de aarde verspreiden (Dan 2:5), de volken zullen de wet kennen (Jes. 2:2-4 – Isa 2:2-4) en zullen hun wil aan de wil van koning Jezus onderwerpen. Als dit gebeurt zal de mens niet langer doen wat juist is in eigen ogen, want hun opvattingen zullen veranderen en zich conformeren aan de geest van Christus.

Hoofdstuk 16

Rust vinden in Hem

In Deut 12:10-12 zegt Mozes het volgende tot het volk,

Maar u zult de Jordaan oversteken en gaan wonen in het land dat de HEERE, uw God, u in erfelijk bezit geeft. Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom u, en u zult veilig wonen. 11 Dan zal daar de plaats zijn die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofteoffers die u de HEERE belooft, 12 en daar zult u zich verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, u, uw zonen en uw dochters, uw slaven en uw slavinnen, en de Leviet die binnen uw poorten is, want hij heeft geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.

In Jozua 3 leidde Jozua Israël door de Jordaan. In Jozua 6-12 vochten zij tegen verschillende Kanaänitische koningen, eindigend met de lijst van eenendertig koningen die tot die tijd waren overwonnen. In Jos 13-22 beërfden de stammen van Israël aan de hand van 'een goddelijke loterij' verschillende stukken land.

Halverwege het verdelen van het land bouwde Jozua de tabernakel in Silo, dat een van de steden van zijn eigen stam Efraïm was (Jos 18:1). De rest van het boek Jozua bestaat uit zijn laatste toespraak tot Israël voordat hij op 110 jarige leeftijd sterft.

De rust van Israël was slechts ten dele

Israël ontving een mate van 'rust van al uw vijanden rondom u'. Maar Jozua was niet in staat om hen de volkomen rust te geven die God voor hen had weggelegd. Hebr. 4:8-9 zegt,

Want als Jozua hen al in de rust gebracht had, zou God daarna niet gesproken hebben over een andere dag. 9 Er blijft dus nog een sabbatsrust over voor het volk van God.

Verder lezen we in Jos. 18:2 dat toen de tabernakel in Silo was gebouwd dat 'er onder de Israëlieten zeven stammen over bleven die nog geen erfelijk bezit als hun deel ontvangen hadden'. Met ander woorden, er waren slechts vijf stammen die hun erfdeel meteen ontvingen. Er was meer oorlogsvoering nodig om het land te veroveren, zodat ook de andere stammen hun erfdeel konden ontvangen.

De stam Dan ontving een stuk land waar de Filistijnen verbleven, maar de Filistijnen waren tot aan de tijd van David niet onderworpen. Daarom bleven zij dakloos en gingen sommigen van hen noordwaarts en veroverde Lais aan de voet van de berg Hermon, waarna deze stad de naam Dan kreeg (Rechters 18:29 – Jdg. 18:29). De rest van de stam werden samen met de Feniciërs (ook wel Phoeniciërs) zeevaarders, wat er later voor zorgde dat de profetes Deborah in Rechters 5:17 (Jdg. 5:17) het volgende betreurde: “En Dan, waarom verbleef hij bij de schepen?

Het merendeel van Israël had een middelpunt van religie nodig om hen voor afgoderij te behoeden. Toen de Danieten Lais veroverden, een stad in het verre Noorden, bleken zij het meeste last van afgoderij te hebben, want Silo lag vele kilometers zuidwaarts.

Zelfs vandaag de dag lijkt het erop dat de meeste mensen een kerkgebouw met toren nodig hebben om hen op Christus te laten richten; of hebben zij kerkleden of een denominatie nodig om hun identiteit als bonafide christenen te waarborgen.

God zoekt naar een rustplaats

Dit gegeven van de menselijke natuur lijkt het onderliggende motief achter Mozes’ instructie te zijn om voor de tabernakel een enkele stad te vestigen. Deze centrale plaats, waar men offers en tienden kon brengen, was ontworpen om het volk te verenigen. Deut. 12:13 zegt,

Wees op uw hoede dat u uw brandoffers niet brengt op elke plaats die u ziet, 14 maar alleen op de plaats die de HEERE in een van uw stammen zal uitkiezen. Daar moet u uw brandoffers brengen en daar moet u doen alles wat ik u gebied.

Silo was de rustplaats voor de tabernakel in het land Kanaän. Maar het is overduidelijk dat deze 'rust' slechts tijdelijk was, want de ark verbleef nog steeds in een verplaatsbare tent of tabernakel. Een grotere rustplaats moet nog komen toen Salomo de tempel in Jeruzalem bouwde.

Toch was Jeruzalem slechts de laatste rustplaats onder het Oude Verbond. Zelfs dit was niet permanent, want die stad zou later corrupt blijken. De profeten klaagden erover dat de 'stad van vrede' de 'bloedstad' was geworden (Eze. 22:2), dit vanwege haar geweld (Eze. 7:23). Een grotere rust was nog op handen.

Het patroon van het nieuwe verbond

Dit patroon herhaalde zich onder het Nieuwe Verbond, waar we ten eerste ten tijde van het Pinkstertijdperk het herstel van 'de tabernakel (de hut) van David' zien (Hand. 15:16 – Act 15:16), gevolgd door de laatste rust in de tempel (Eph. 2:19-22) nadat alle levende stenen zijn uitgehakt en geslepen, opdat het gebouw afgemaakt kan worden.

Vervolgens zien wij dus dat de lange zoektocht naar een rustplaats van de ark nog steeds niet ten einde is. Telkens wanneer de ark een rustplaats had gevonden, bleek de kerk en haar priesterschap corrupt en werd de ark naar een nieuwe locatie verplaatst. De laatste rustplaats zal in een volk zijn, ongevoelig voor corruptie, en wiens eigen reis vanuit Pascha tot Pinksteren en tot de volheid van God door het Loofhuttenfeest voltooid is.

De systemen van denominaties van de kerk zijn het bewijs van een onvolmaakte rustplaats. Wanneer enkelen merken dat een denominatie corrupt is, of dat haar geloofsbelijdenis vals is, zullen weer enkelen van hen naar een andere locatie verhuizen en samen een nieuwe denominatie vormen. Vaak duurt het niet lang voordat enkelen van hen weer naar een nieuwe locatie zullen verhuizen, zoekend naar de volmaakte rustplaats – zelfs terwijl degenen die achterblijven hen hekelen als ongelovigen voor het verlaten van 'de ware kerk'. Wij moeten inzien dat dit proces zich zal herhalen tot het moment dat het lichaam van mensen zal opstaan die ongevoelig zijn voor corruptie en de heerlijkheid van God heel duidelijk op hen rust.

Het komt er op neer dat wij geen rust kunnen vinden totdat wij de volheid van de Geest door het Loofhuttenfeest zullen ontvangen. Op gelijke wijze zoekt de aanwezigheid van God een rustplaats op aarde en zal Hij het pas vinden wanneer een lichaam van mensen gereed is om de volle heerlijkheid van Zijn aanwezigheid te huizen.

Het eten van vlees is gemeenschap hebben

Mozes gaat in Deut 12:15-16 verder,

Wel mag u naar het volle verlangen van uw ziel binnen al uw poorten slachten en vlees eten, overeenkomstig de zegen van de HEERE, uw God, die Hij u geeft. De onreine en de reine mag daarvan eten, zoals van een gazelle en van een hert. 16 Alleen het bloed mag u niet eten; u moet het op de aarde uitgieten als water.

Het eten van vlees, zoals hertenvlees, was geen zonde. Iedereen kon vlees eten, zelfs wanneer men om wat voor reden 'onrein' was. Toch moest dit gezien worden als een offer dat 'buiten het kamp' gedaan moest worden, want de offerwet in Leviticus 17:3 spreekt van twee soorten offers – die in het kamp en die buiten het kamp. Met het 'kamp' wordt in dit geval de plaats waar de ark zich bevond bedoeld, ofwel Silo, Jeruzalem of het nieuwe Jeruzalem.

De hoofdoffers die aan God geofferd dienden te worden werden geofferd op de plaats waar God Zijn naam had geplaatst. Maar zelfs het slachten van een dier voor vlees was een offer dat door de wet werd voorgeschreven. Het meest treffende voorbeeld van zo’n offer was toen Jezus 'buiten de poort' geleden heeft (Hebr. 13:12) en naar de top van de Olijfberg als een offer voor de zonden van de wereld werd geleid. Heb 13:13-14 zeggen dat gelovigen Zijn voorbeeld moeten volgen:

Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats [of kamp] en Zijn smaad dragen. 14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.

Dit is een 'altar call' [letterlijk, een oproep vanaf het altaar, is in sommige evangelische gemeenten een gebruik waarbij de voorganger de gelovigen oproept om naar voren te komen om bijv. hun leven (opnieuw) aan Jezus te geven] aan het einde van het boek Hebreeën, waar de schrijver de gelovigen oproept om Jeruzalem en haar aanbiddingsysteem achter zich te laten en te zoeken naar het nieuwe Jeruzalem. Hebreeën is een boek van 'betere zaken', waarbij het, in overeenstemming met het Nieuwe Verbond, voor een nieuwe manier van aanbidden pleit.

Zo zien wij dus dat telkens wanneer wij thuis eten, dit als een heilige communie met Christus beschouwd moet worden, want Hij is bij elke maaltijd aanwezig. De maaltijd zou niet met bloed moeten zijn verontreinigd, want Mozes zegt ons later in Deut 12:23: “want het bloed is de nephesh”, oftewel de ziel. Het eten van bloed houdt in dat men bloeddorstig is, hetgeen tegen het karakter en de geest van Christus ingaat. Wij kunnen geen gemeenschap met Christus hebben als wij bloeddorstig zijn. Wij zullen dit later op een geschikter moment uitleggen.

HOOFDSTUK 17

Tienden en offers

In Deut 12:17-18 gaat de toespraak van Mozes verder,

U mag binnen uw poorten niet de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie eten, evenmin de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee of enige van uw gelofteoffers, die u beloofd hebt, ook niet uw vrijwillige gaven of de hefoffers van uw hand. 18 Alleen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen, mag u dat eten: u, uw zoon en uw dochter, uw slaaf en uw slavin, en de Leviet die binnen uw poorten is; en u zult u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, verblijden over alles wat u ter hand genomen hebt.

Hierboven staan tienden, offeranden en eerstelingen (of eerstgeboren dieren) vermeldt. Zij verschillen van elkaar. De tienden zijn een tiende deel van dat wat de natuur zelf voortbrengt – in het bijzonder van gewassen en de kuddes. Uiteraard overstijgt het deze zaken, want het principe is gestoeld op dingen teruggeven aan God voor Zijn werk, vanwege het scheppen van alle dingen.

Een tiende is een erkenning dat de God van Israël de Schepper en Eigenaar van alle dingen is. Hij bezit het land (Lev. 25:23) waarop deze gewassen groeien en waar de kuddes van grazen. De Israëlieten waren pachters van Gods land, waar zij op basis van privilege – en niet als recht – op mochten wonen. Hun rechten stonden in verhouding tot de relatie met elkaar.

Nederland heeft de Gods rechten afgeschaft

Toen onze overheid in Nederland werd opgericht, erkenden de stichters dit principe en maakten zij duidelijk dat alle rechten uit de hand van de Schepper kwamen. Dit in vergelijking met Amerika, waar in de onafhankelijkheidsverklaring het volgende staat: “wij zijn door onze Schepper met bepaalde onvervreemdbare rechten begiftigd.” Overheden werden ingesteld om de rechten die God in Zijn wet had gegeven uit te voeren, en wanneer een overheid iets aan de mens verleent, dit slechts een privilege is – en dus geen recht. Uiteraard schenkt God overheden niet het recht om privileges te verlenen die tegen Zijn wet in gaan.

In de afgelopen jaren is de Nederlandse overheid gestopt met het erkennen van de Schepper als de bron van alle rechten en heeft zij de positie als de god van Nederland aangenomen. Daarom claimt het nu het recht om rechten te verlenen, en gebruiken politici de termen 'privileges' en 'rechten' als gelijke waarden.

Toen deze verandering in de vorige eeuw geschiedde, nam de overheid ook de tienden (belasting) die God toebehoorde in. Want God is Eigenaar van het land en Hem behoort de tienden van haar productie toe. Een goddeloze overheid eist een steeds groter wordende accijns en de Schrift noemt deze situatie een GEVANGENSCHAP onder een vreemde natie (overheid).

Er bestaan twee soorten van gevangenschap. De eerste is een 'ijzeren juk' (Deut. 28:48), waarbij het volk uit hun land wordt genomen en naar een vreemd land wordt getransporteerd. De tweede wordt beschreven als een 'houten juk' (Jer. 28:13), waarbij vreemdelingen een invasie doen, de macht overnemen en accijns (belasting) eisen om de goddeloze overheid te ondersteunen.

Door heel het boek Rechters heen ervaart Israël vele malen een houten juk, maar als zij in de handen van de Babyloniërs vallen plaats God een ijzeren juk op hen. Nederland bevindt zich vandaag de dag onder het houten juk van Geheimenis Babylon.

De ontvanger van de tienden is de god van de natie. Of wij dienen de God van de Schrift of Hij zal ons het verlangen geven om onze opstandige harten te volgen en ons dwingen de goden van deze wereld te dienen. Toen Israël weigerde om de God van Israël te dienen, denkende dat Hij te overheersend en streng was, werden zij door middel van verschillende gevangenschappeen onder de goden van deze wereld geplaatst, totdat zij leerden dat dergelijke goden hen geen ware vrijheid of vreugde konden geven.

Tienden geven aan de ware God

In een goddienende overheid (het Koninkrijk van God) moet een tiende van alle productie van de natuur aan God gegeven worden. Lev. 27:30 zegt,

Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de vruchten aan de bomen, zijn voor de HEERE bestemd. Ze zijn heilig voor de HEERE.

Dit is gebaseerd op Gods eigendomrecht door de schepping. God wil iets terug voor Zijn werk, opdat Hij Zich in de vruchten van Zijn werk kan verheugen. Dit vereist de erkennen als God als de Schepper en de soevereine God over alle overheden van de wereld. Als Schepper eist Hij eveneens de tienden van alle olieproductie, mineralen uit de mijnen, vis van de visvangst, elektriciteit van allerlei soorten kerncentrales en hout van de houtindustrie.

Dit alles ten doel van de ondersteuning van de goddelijke overheid, dat wij als het Koninkrijk van God kennen. Dit zijn de hoofdinkomsten van het Koninkrijk.

Toch zegt Deut. 12:18 ons dat wanneer het volk hun tienden brachten, zij dat eveneens “alleen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen, mochten eten”. Met andere woorden, de tienden werden dus niet enkel aan de Levieten gegeven (de Levieten waren de overheidbekleders in Israël). De tienden dienden ten eerste als ondersteuning voor de reis van de familie naar de plaats waar God Zijn naam had geplaatst – in het bijzonder om de feestdagen te vieren.

Datgene dat na deze kosten overbleef diende aan de Levieten te worden gegeven. Vandaar dat Deut. 12:19 vervolgt met,

Wees op uw hoede dat u de Leviet niet in de steek laat, al uw dagen in uw land.

Ook zien wij vanuit Deut. 26:13 dat de tienden gebruikt moesten worden om de reiskosten voor vreemdelingen, weduwen of wezen te betalen, wanneer zij naar de voorbestemde plaats afreisden om de feesten te vieren. De enige restrictie was dat de tienden van het fruit en het graan niet geconsumeerd mochten worden totdat zij daadwerkelijk de stad verlieten om naar de plek af te reizen waar God Zijn naam had geplaatst (Deut. 12:17). Terwijl zij nog thuis waren werd van hen verwacht om van de 90% opbrengst van de akkerproductie te eten.

Er valt nog meer over deze wet van tienden te zeggen, maar omdat Mozes er in latere hoofdstukken gedetailleerder op terugkomt, zullen wij hier later meer over zeggen.

Andere offeranden

Verder noemt Mozes meer dan slechts de tienden. Verschillend van tienden waren “de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee” de “enige van uw gelofteoffers, die u beloofd hebt” samen met de 'vrijwillige gaven' en andere hefoffers. De eerste twee waren opgelegd, terwijl de laatste vrijwillig was.

De eerstgeborenen van de runderen en kleinvee was het equivalent van de eerstelingenoffers voor het graan. Het eerstgeborene dier moet op de achtste dag vanaf de geboorte aan God worden voorgesteld (Exodus 22:30), net zoals de eerstgeboren zonen van de mens op de achtste dag besneden en voorgesteld moesten worden. Dit profeteerde van Christus’ verschijning aan de Vader in de hemel als de eerstgeborene van de doden op de dag na de sabbat na Pascha. Het profeteerde eveneens van de Pinksterdag, zeven weken later, waar de kerk aan God werd voorgesteld als een eerstelingen Pinksteroffer, want ook dit geschiedde op de achtste dag (van de week).

De zonen van God (overwinnaars) zullen op de achtste dag van de vervulling van het Loofhuttenfeest aan God worden getoond. Maar die dag moet nog geschieden.

Andere offergaven zouden gegeven moeten worden na persoonlijke toezeggingen. In zekere zin zou dit opgevat kunnen worden als vrijwillige gaven, echter wanneer dergelijke toezeggingen eenmaal gedaan waren, werden ze verplicht (Psa. 50:14). Hiernaast waren er nog vrijwillige gaven, die geschonken werden vanwege de vreugde van het volk om hun goddelijke overheid te steunen.

Het is moeilijk voor te stellen dat iemand meer belasting wil betaling aan de goden van deze wereld. Normaliter betaalt niemand belasting aan de overheden, behalve dan door angst. Maar in het Koninkrijk van God geeft het volk meer dan wat vereist is, dit vanwege de liefde voor God.

Er zijn enkelen die denken dat een tienden te weinig is om een overheid te steunen en vanwege deze reden pleiten zij voor goddeloze belastingtarieven. Maar Gods overheid is veel minder duur, omdat de goddelijke wet ontworpen is om de criminaliteit tot het nulpunt te reduceren. Wanneer het volk door liefde wordt bestuurd en wanneer zij de rechtvaardige overheid liefhebben, zullen de kosten voor de overheid zeer laag uitvallen. Als er zich plots toch een bijzondere situatie voordoet, waarbij meer geld nodig is, zal het volk de mogelijkheid hebben vanuit liefde offergaven te geven, in plaats van door plicht.

Hoofdstuk 18

Wetten van bloed

Van de Israëlieten werd verwacht dat zij zich 'verheugden' in hun relatie met het centrale altaar en overheid. De wet was de volmaakte 'wet van vrijheid' (Jakobus 2:12), waardoor het volk van de vrijheid kon genieten. Terwijl de wereld losbandigheid met vrijheid verwart, verbiedt de wet slavernij, want haar doel is om ons de bevrijden van het slavenhuis. Zonde zorgt voor slavernij; een zondeloos bestaan is vrijheid.

Ongelovigen willen uiteraard hun eigen daden bepalen, naar de maatstaven van hun vleselijke verlangens, niet wetende dat dergelijke verlangens altijd naar slavernij en de dood leiden. Vanwege deze reden voelen zij zich, wanneer zij met de rechtvaardige wetten van God geconfronteerd worden, te beperkt en achten zij Gods wet onderdrukkend. Zulke mensen zullen zich onder het hoofdschap van Christus ergeren en niet verheugd zijn.

Daarom valt een rechtvaardige overheid alleen in goede aarde bij gelovigen, als mede bij die ongelovigen die hun ogen zullen openen en de voordelen van Gods regering zien. Vanwege deze reden is het Koninkrijk van God een antagonist jegens de verlangens van het vlees (Rom. 7:23) en zegt Paulus ons dat: “Zij die in het vlees zijn, God niet kunnen behagen” (Rom. 8:8).

Zij die zouden moorden en stelen zouden onvermijdelijk door Gods wet beperkt worden en zich onderdrukt voelen, tenzij zij zich bekeren, wanneer zij geroepen worden om hun slachtoffers te vergoeden. Zij die wensen in sodomie en overspel te blijven, zullen zich eveneens beperkt voelen en zich niet in Gods overheid kunnen verheugen.

Zelfs de kerk in de woestijn morde en klaagde, want hun geloofsniveau was ontoereikend om hun verlangens van het vlees voor het smakelijke voedsel uit Egypte te onderdrukken. Dit is eveneens vaak het geval in de hedendaagse kerken, die de wetten van God verafschuwen, door het als een onderdrukkend gezwoeg te bestempelen, in plaats van het te beschouwen als de wegen van God. Het verafschuwen van de wet is het lasteren van het karakter van God en staat gelijk aan het belijden van onenigheid tot de geest van Christus.

Omstandigheden kunnen de wet veranderen

Veel van deze onenigheid komt voort uit het gebrek van begrip, dat op haar beurt weer voortkomt uit het eenvoudige gebrek van onderwijs. Vele christenen beseffen niet dat terwijl God niet verandert, de wet weldegelijk verandert om in verschillende omstandigheden van toepassing te kunnen zijn. Voorafgaand aan het verslag van de twaalf verkenners bijvoorbeeld, was het gebod van God om het land op het 50e Jubeljaar na Adam binnen te gaan. Nadat zij weigerden veranderde het gebod echter waardoor zij moesten wachten met binnengaan totdat er 38 jaar waren verstreken. Zij die toch probeerden om het land de volgende dag in te gaan waren net zo ongehoorzaam als zij die de vorige dag juist weigerden in te gaan.

Enkele bepalende veranderingen in de wet deden zich eveneens voor toen Israël de woestijn verliet en het Beloofde Land inging. Zij moesten hun rustjaarsabbatten en Jubeljaren gaan houden (Lev. 25:2). Die sabbatten waren niet aan de orde toen Israël nog in de woestijn verbleef, want zij deden toen niet aan landbouw, waardoor het land geen rust nodig had.

Veranderingen binnen de offerwetten

Een andere verandering geschiedde binnen de offerwetten. Zolang Israël in de woestijn verbleef, waren zij rondom de tabernakel een hecht kampement. In deze hoedanigheid moesten zij het bloed van alle geslachte dieren naar het slachtofferaltaar brengen (Lev. 17:3-7). Dit veranderde toen Israël het Beloofde Land inging, want velen van het volk leefden toen ver van de plaats waar God Zijn naam had geplaatst (Silo). Het was voor een ieder niet langer mogelijk om drie maal per jaar een dergelijke reis te maken, verder was het zeker niet haalbaar voor hen om het bloed van geslachte dieren voor consumptie daarheen te brengen. Vanwege deze rede openbaarde Mozes een verandering in de wet in Deuteronomium 12:20-22,

Wanneer de HEERE, uw God, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft, en u zegt: Ik wil vlees eten, omdat uw ziel ernaar verlangt om vlees te eten, dan mag u naar het volle verlangen van uw ziel vlees eten. 21 Wanneer de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, ver van u vandaan is, dan mag u van uw runderen en uw kleinvee die de HEERE u gegeven heeft, slachten, zoals ik u geboden heb, en mag u ervan eten binnen uw poorten, naar het volle verlangen van uw ziel. 22 Maar dan moet u het eten zoals een gazelle en een hert gegeten wordt; de onreine en de reine mogen het beiden eten.

Met andere woorden, toen Israël in de woestijn was, moesten zij alle geslachte dieren als een offer tot God beschouwen. Lev. 17:7 zegt dit werd ingesteld om te voorkomen dat het volk aan demonen zou offeren. Het Hebreeuwse woord hiervoor is sair (d.w.z. Seir, als in Edom).

Toen Israël eenmaal de Jordaan was doorgegaan, het Beloofde Land in, werd het hen toegestaan om dergelijke dieren binnen hun poorten te eten. In plaats van bloed naar de tabernakel te brengen, waarna de priester het op de grond uitstortte, mochten de mensen dit nu zelf doen. Daarom zegt Mozes in Deut. 12:23-25,

Alleen, houd eraan vast geen bloed te eten, want het bloed is de ziel, en u mag niet, samen met het vlees, ook de ziel eten. 24 U mag dat niet eten; u moet het op de aarde uitgieten als water. 25 U mag dat niet eten, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat, als u doet wat juist is in de ogen van de HEERE.

Zoals dit voor de Israëlieten gold, zo geldt dat ook nu voor ons. De verandering die geschiedde toen ze het Beloofde Land ingingen spreekt eveneens van een nieuw priesterlijk gezag, dat zal worden gevestigd wanneer het Pinkstertijdperk ten einde is en de ark van God een laatste rustplaats heeft gevonden. In wezen schijnt dit licht op de oorspronkelijke intentie van God om van Israël 'een koninkrijk van priesters en een heilig volk' te maken (Exo. 19:6). Het Levitische priesterschap was slechts van tijdelijke aard tijdens een periode van geestelijke groei, die nodig was om een heel volk van priesters te creëren.

Als we het einde van het plan naderen, zien we in Ope. 20:6 (Rev 20:6) dat de overwinnaars 'priesters van God en van Christus zijn, en zij met Hem als koningen zullen regeren, duizend jaar lang'. In het verlengde hiervan zal de rest van de kerk, wanneer zij bij de algemene opstanding opgewekt zullen worden (op hetzelfde moment als de ongelovigen; Luk 12:46), ook het onsterfelijke leven als beloning ontvangen, terwijl de ongelovigen geoordeeld zullen worden (Joh. 5:28-29).

Wij mogen aannemen dat dergelijke gelovigen dan een priesterlijk gezag ontvangen, dat heel het laatste tijdperk (van oordeel) zal duren totdat het Jubeljaar van de schepping dat tijdperk zal afsluiten.

Het verbod op het eten van bloed al ten tijde van Noach

Het verbod op het eten van bloed als voedsel begon al met Noach in Genesis 9:4:

Maar vlees met zijn leven [ziel], zijn bloed, er nog in mag u niet eten.

Net zoals het al gold in de tijd voor Mozes, zo reikt het ook tot in het Nieuwe Verbond, want bij de eerste kerkelijke concilie in Hand. 15:20 en 29 (Act 15:20, 29) werd bepaald dat het verbod nog steeds van kracht was.

Vele vertalingen geven nephesh als 'leven' en/of 'ziel' weer. Dit komt omdat op het moment dat God Adam een 'levende ziel' maakte, het leven in de dimensie van de ziel kwam. Maar het feit dat de Hebreeuwse zinsnede Adam een 'levende ziel' maakte, toont aan dat zij beide woorden nodig hadden om hem volkomen te beschrijven. Voordat God de adem in zijn neusgaten ademde, was Adam slechts een dode ziel. Het was de combinatie van geest en ziel dat Adam het leven gaf. Het tegenovergestelde gaat ook op, wanneer de geest en de ziel scheiden treedt de dood in (Psa. 31:6).

Het eten van bloed wordt gezien als een bloeddorstige daad. Het was het onderliggende motief van de Edomieten, die in de Schrift voor hun bloeddorstigheid model staan. Eze. 35:6-7 zegt het volgende over hen:

Omdat u het bloedvergieten niet hebt gehaat, zal bloed u achtervolgen. Ik zal het Seïrgebergte tot een verlaten woestenij maken.

Seïr betekent 'geit' en is daarom in Lev. 17:7 gekoppeld aan het aanbidden van 'demonen'. De Israëlieten moesten het bloed op de grond gieten en het met stof bedekken. In tegenstelling tot schapen zijn geiten agressieve wezens. De wet tegen het eten van bloed betekent dat wij niet agressief mogen zijn noch onze aanbidding inzetten om anderen te vervloeken noch onszelf mogen identificeren met de oude vleselijke Adamitsche man die een levende ziel is geworden. De wet moet in geest en waarheid worden onderwezen en zonder bloeddorstigheid worden toegepast.

De ziel en het bloed

In Lev. 17:11 wordt gezegd dat de ziel in het bloed woont. Dit vers toont eveneens Gods doel met de ziel:

Want het leven [nephesh] van het vlees is in het bloed, en Ik heb dat Zelf voor u op het altaar gegeven om voor uw leven [nephesh] verzoening te doen. Want het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt.

Toen Adam zondigde kwam zonde zijn ziel binnen, dat hem afsneed van het onsterfelijke leven van God. Vandaar dat 'de mens die zondigt, die zal sterven' (Eze. 18:20). De ziel wordt verantwoordelijk gehouden voor de zonde van de mens, want hij is die ziel – voor zover hij met deze 'oude mens' uit Rom 6:6 wordt geïdentificeerd. Daarom lezen we ook van de 'zielen' onder het altaar in Openbaringen 6:9 (Rev 6:9), die de martelaren zijn die aan God zijn geofferd. Hun bloed schreeuwt het uit om gerechtigheid en drukt het verlangen voor hun erfdeel uit.

Vanwege deze reden duidt het aanbieden van bloed aan God, op de dood van de oude mens, in de vervulling van de doodstraf over Adam. Verder profeteerde Jesaja over de dood van de Messias als het laatste offer voor de zonde, hij beschreef Hem als het offerlam die 'Zijn ziel heeft uitgestort tot in de dood'. Met andere woorden, Zijn bloed werd onder het altaar van God uitgestort.

Het doel van bloed was vervolgens om de ziel in te laten wonen en om de oude mens, Adam, te vertegenwoordigen, want hij werd tot een levende ziel gemaakt. Zij die bloed consumeren zijn niet alleen bloeddorstig, maar identificeren zich met de oude mens, in plaats van deze oude mens te laten sterven en zich met de mens als nieuwe schepping onder het Nieuwe Verbond te identificeren. Door geen bloed te eten getuigen wij een nieuwe schepping in Christus te zijn en niet meer te zijn als de oude Adam.

Hoofdstuk 19

Wordt niet wereldgelijkvormig

Aan het begin van Deut 12:29 richt Mozes zijn aandacht op de religieuze opvattingen en gebruiken van de volken in en rondom Kanaän, welke Israël niet moest overnemen.

Wanneer de HEERE, uw God, de volken waar u naartoe gaat om die uit hun bezit te verdrijven, van voor uw ogen uitroeit, en u hen verdreven hebt en in hun land bent gaan wonen, 30 wees dan op uw hoede dat u niet, nadat zij van voor uw ogen weggevaagd zijn, in dezelfde valstrik komt, en dat u niet vraagt naar hun goden, door te zeggen: Zoals deze volken hun goden gediend hebben, zo zal ik het ook doen. 31 U mag ten aanzien van de HEERE, uw God, niet doen zoals zij! Want alles wat voor de HEERE een gruwel is, wat Hij haat, hebben zij voor hun goden gedaan. Zij hebben voor hun goden immers zelfs hun zonen en hun dochters met vuur verbrand.

Van de Israëlieten werd verwacht dat zij de openbaringen van de goddelijke wet zouden bestuderen, in plaats van het bestuderen van de gebruiken van de andere volken. Hoe ver moeten wij hier in gaan, immers Mozes zelf wist van deze gebruiken af? In Deut 12:31 informeert Mozes hen over een van de meest erge gebruiken – namelijk het verbranden van hun zonen en dochters met vuur als offer voor hun goden.

Het verbod is gestoeld op een individu die deze religies onderzoekt, met de bedoeling om te bepalen welke religie de juiste zou kunnen zijn. Het probleem van Israël was dat zij de stem van God bij de berg Horeb verwierpen (Exo. 20:18-21) en dus slechts de wet op stenen tafelen hadden, oftewel een extrinsieke wet, van buitenaf opgelegd. Zonder de werkelijke openbaring van de wet kon deze niet in hun harten geschreven worden. Zonder dergelijke openbaring zouden hun vleselijke gedachten verleid kunnen worden, denkende dat de religieuze gebruiken van de Kanaänieten misschien superieur waren aan de goddelijke wet.

Uiteindelijk volgen we allemaal ons hart, geleid door of de vleselijke Adamitische natuur, of door de openbaring van de mens als nieuwe schepping, namelijk Christus in ons. Het probleem in de tijd van Mozes was dat het merendeel van het volk geleidt werd door de vleselijke mens in hun persoonlijke levens, dit omdat zij de stem van God hadden verworpen. Hierom bevonden zij zich in een hachelijke positie als zij eenmaal in contact zouden komen met de religies van andere volken.

Alleen degenen die een oprechte openbaring hebben ontvangen door naar de stem van God te luisteren, en die de afgoderij in het hart hebben overwonnen, zullen in staat zijn om deze andere religies te onderzoeken zonder de wegen van God te vergeten. Het feit dat vele Israëlieten zich later tot deze andere goden bekeerden en bondgenootschappen sloot met goddeloze mensen duidt op de wijsheid in de woorden van Mozes.

God beproeft de harten van de Israëlieten

God liet Zelf deze goddeloze volken in Kanaän wonen, zodat zij de harten van de Israëlieten kon beproeven (Rechters 3:1 – Jdg. 3:1). God was bij machte om Israël de macht te geven om heel Kanaän uit te roeien, waardoor de hele malaise met deze beproevingen bespaard had kunnen worden. Maar dit had Israël een vals gevoel van vroomheid gegeven. Het is gemakkelijk om goed te doen, wanneer er geen beproevingen om de hoek zijn. Het is gemakkelijk om lief te hebben, wanneer er geen hatelijk individu in de buurt is. Het is gemakkelijk om religieus te zijn en toch geen levende relatie met God te hebben. Het is gemakkelijk om een christen te zijn, wanneer iemand in een christelijke familie wordt geboren en als zodanig wordt opgevoed.

God is echter bereid om hun afvalligheid te riskeren, in plaats van toe te staan dat Zijn volk goede, maar onwetende godsdienstijveraars zouden zijn. Het risico is het aan het einde zonder meer waard, want God heeft de kracht, wijsheid en het recht om de hele mensheid te redden. Hij is geduldig, want Hij weet dat Hij uiteindelijk de kostbare vrucht van Zijn arbeid zal aanschouwen (Jam. 5:7). Het is slechts een kwestie van tijd. Zonder deze overtuiging zou het een wrede grap zijn om de Israëlieten te beproeven zoals Hij dit heeft gedaan, wetende dat het merendeel van hen de mist in zou gaan.

Mozes benoemt specifiek het voorbeeld van het met vuur verbranden van kinderen. In 'Halley’s Bible Handbook' kunnen we op pag. 157 hier meer over lezen,

Bij de opgravingen van het Palestijnse opgravingenfonds in Gezer in 1904-1909 vond Macalister in het Kanaänitische stratum, welke voor de Israëlitische overheersing bestond, namelijk zo’n 1500 jaar v.Chr., de ruines van een 'Hoge Plaats' gevonden, die dienst had gedaan als tempel waarin zij hun God Baäl en godin Astarte.

Het was een ommuurde openlucht ruimte van 45 bij 35 meter, waar de inwoners hun religieuze festiviteiten hielden. Binnen de muren stonden 10 ruwstenen pilaren van 1,5 tot 3,5 meter hoog, waarvoor de offers werden gebracht.

Onder het puin van deze 'Hoge Plaats' vond Macalister een groot aantal kruiken met daarin de overblijfselen van kinderen die aan Baäl waren geofferd. Het hele gebied bleek een graf voor pasgeboren baby’s te zijn.

Een ander afschuwelijk gebruik werd eveneens ontdekt, namelijk de 'fundamentoffers'. Wanneer er een huis gebouwd moest worden, werd er een kind geofferd, waarna het lichaam vervolgens in een muur werd ingemetseld. Dit zou voorspoed voor de rest van het gezin bewerken. Veel van deze offers werden in Gezer gevonden. Maar ook in Megiddo, Jericho en andere plaatsen zijn deze offer gevonden…

Archeologen die deze ruïnes van Kanaänitische steden opgroeven verbaasden zich erover dat God hen niet eerder had verwoest, dan dat de Bijbel beschrijft. Op pag. 185 lezen we het volgende,

De profeten van Baäl en Astarte waren officiële kindermoordenaars. Dit werpt een zijlicht op Elia’s executie van de Baälprofeten…

Dit waren de tempels die God toestond om in Israël te blijven staan om zo de harten van het volk te beproeven. Het overduidelijk contrast tussen Gods wet en de religieuze wetten van Kanaän verbaast mensen hoe de Israëlieten de wegen van de valse goden boven God verkozen. Het totaal de mist in gaan met zo’n beproeving lijkt onbegrijpelijk, totdat wij er achterkomen dat wij op dezelfde manier de mist in gaan (met een paar updates en aanpassing).

Mensenoffers vroeger en nu

De meest zichtbare en afschuwelijke terugkeer tot Kanaänitische religie is het hedendaags plegen van abortus. Nederland heeft in z’n eentje al Kanaän overtroffen in het vermoorden van baby’s, met het verschil dat wij ze voor hun geboorte doden, in plaats van daarna. In vele valse religies is het offeren van een onschuldige vaak de opperste vorm van aanbidding. Hoe onschuldiger het slachtoffer, hoe effectiever het tevreden stellen van de goden. Dus het offeren van de ongeboren onschuldigen zou een verfijning zijn die bij de Kanaänieten in goede aarde zou zijn gevallen.

Toch bevind er zich misschien nog een grotere zorg in het hart van de kerk. Want vanwege afgoderij in het hart is het voor christenen noodzakelijk om door God beproefd te worden – en de kerk gaat, net als het vroege Israël, hiermee totaal de mist in. Tijdens de derde eeuw begonnen gedeelten van de kerk de opvatting van een letterlijk brandende hel, als straf op de zonde, te adopteren. Dit ging regelrecht tegen de wet van God in en (gedurende de eerste vier of vijf eeuwen) tegen de overgrote meerderheid binnen het christendom. Zie het boek ‘A Short Histroy of Universal Reconciliation.

Toen de kerk de drang voelde om zonde in te perken en de strijd aan te gaan met verscheidene sekten, vond zij het nuttig om de mensen, vanwege het verlaten van de reguliere 'orthodoxe' religie, met de verschrikkelijke consequenties in de hiernamaals te bedreigen. De vuurpoel veranderde dus in een brandende hel, waarbij zij de Egyptische, Griekse en Romeinse opvattingen van de hel adopteerden. Zij vergaten de Hebreeuwse opvatting, namelijk dat 'vuur' een metafoor van de goddelijke wet was (Deut. 33:2).

Door de heidense opvattingen van goddelijke oordeel in te wisselen tegen datgene wat de Bijbelse wet leert, prentte zij afgoderij in het hart van het volk in. Dit alles gesteund door de keizers die eenheid binnen het rijk wilden realiseren. Na verloop van tijd raakte de reguliere opvatting van universele verzoening in de minderheid en de kerk adopteerde ten slotte de Kanaänitische opvatting dat letterlijk vuur Gods oordeel op de zonde was, of dat pijniging door vuur noodzakelijk was om te boeten voor de zonden.

De Kanaänitische priesteressen waren tempelprostituees en mannelijke priesters bedreven sodomie (nu bekend als homo of biseksuele priesters). De Kanaänitische religies speelde op ieders seksuele voorkeur in. Als een uitgehuwelijkte bruid naar een dergelijke tempel ging om door seksuele handelingen met een priester 'gezuiverd' te worden, werd haar eerstgeboren zoon vaak verwekt door de priester. Omdat de priester hun god vertegenwoordigde werd het kind als een 'zoon van God' beschouwd. Dat kind werd vervolgens als onschuldige of zondeloze door het vuur als verzoening voor zonde geofferd.

Het was een wrede parodie van de enige zondeloze Zoon van God die voor de zonde moest sterven als het enige krachtdadige offer voor God. Om het allemaal nog erger te maken knoeiden de Kanaänieten ook nog eens met de goddelijke principes van het eten van de offerande voor de zonde. Leviticus 6:29 zegt,

Al wie mannelijk is onder de priesters mag het eten. Het is allerheiligst.

De Kanaänitische parodie bestond eveneens uit het eten van het vlees van de kinderen die geofferd waren, hetgeen het Nederlandse woord 'kannibaal' verklaard. Dit is namelijk afgeleid van kanna-baal, oftewel 'priester van Baäl' (het Hebreeuwse woord voor priester is cohen, wat weer gelijk is aan canna of kanna). De moderne Babylonische cultuur heeft dit gebruik nog niet openlijk toegepast, maar er zijn er ongetwijfeld die dit in het verborgene hebben gedaan.

Net zoals het vroege Israël is de kerk door deze andere goddeloze praktijken beproefd. Het geloof dat God mensen oneindig pijnigt vanwege een kort zondig bestaan op deze aarde is eeuwen lang ingezet om de brandstapel te rechtvaardigen. Een paar minuten van aardse pijniging is nauwelijks te vergelijken met de komende eeuwige pijniging die daarop volgt. Dat was hun gedachtegang.

Wat zij echter niet beseften was dat dit een toegang tot andere gruwelen van Kanaänitische religies opende. Met andere woorden, als de kerk al bij één beproeving geheel door de mand viel, dan zou het zeker ook bij andere beproevingen de mist in gaan.

Maar God zal dit een halt toeroepen, want als de Heilige Geest niet over de kerk uitgestort zal worden, dan zou haar conditie alleen maar verergeren totdat de wereld zou vergaan door zelfverbranding. Ik ben van mening dat de tijd daar is dat de goddelijke beproevingen ten einde gaan komen en dat zij die de beproevingen hebben doorstaan, een nieuwe autoriteit zullen ontvangen om het goddelijke plan voor de aarde te volvoeren. Het is geen plan van vernietiging, maar van herstel.

Hoofdstuk 20

De beproeving van wetteloze profeten

Na Israël het verbod op te leggen om de religieuze praktijken van Kanaän te bestuderen, richt Mozes zijn aandacht op die profeten die hun profetische gaven zouden inzetten om de mensen tot wetteloosheid te verleiden. Deut 13:1-4 zegt,

Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft, 2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, 3 luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel. 4 Achter de HEERE, uw God, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem vasthouden.

Het eerste wat in deze passage opvalt is dat Mozes niet de term valse profeet gebruikt. Mozes veronderstelt dat de profetische gave oprecht is, zelfs als de profeet het volk tot afvalligheid leidt. Zelfs ware profeten kunnen hun gave op onwettige wijze gebruiken.

In die tijd waren tekenen en wonderen vereist om te bevestigen of te bewijzen dat zij werkelijk profeten waren. In 1Cor. 1:22 erkent Paulus dit, zeggende:

Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid.

Vruchteloze wonderen

Wanneer een profeet tekenen had voorzegd, maar deze niet geschiedden, dan zou men het onderwijs van zo’n profeet niet serieus nemen. Dit is de reden dat Mozes dergelijke zaken niet behandelde. Hij maakte zich meer zorgen over de profeten wiens tekenen en wonderen wel geschiedden, want dit schonk een profeet in de ogen van het volk geloofwaardigheid.

Het probleem dat Mozes aanhaalt gaat over ware profeten die door tekenen of wonderen geloofwaardigheid verkrijgen, maar het volk vervolgens onderwijst om 'andere goden' te volgen. Door andere goden te volgen werd in de Mozaïsche context de wet van de God van Israël overtreden. Men moet naar de stem van Jahweh luisteren, in plaats van naar de stem van andere goden. De gedachte en wil van Jahweh (Christus) komt in deze wet tot uitdrukking, terwijl de wetten van de volken slechts een verwrongen opvatting van ware moraliteit en de gedachte van Christus hebben.

Dit is misschien de fundamentele wet die Jezus in Mat. 7:15 en 16 naar voren brengt,

Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapenvacht naar u toe komen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. 16 Aan hun vruchten zult u hen herkennen…

Een 'valse profeet' is niet iemand die valse (misleidende) profetieën uit, maar een profeet die tekenen en wonderen verricht, maar tegelijkertijd het volk tot wetteloosheid leidt. Met andere woorden, hij is 'vals' jegens Jezus Christus en is niet 'trouw' aan de wet.

Wetteloos geloof

Dit weten we omdat Jezus dit in de verzen 21 en 23 zegt,

Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid [anomia] werkt.

Vandaar de de 'valse profeten' in Mat. 7 gelijk stonden aan hen die 'wetteloosheid werkten', ondanks hun geloof door het doen van wonderen in Jezus’ naam. Dit verklaart de betekenis van Deuteronomium 13, want anomia komt van de stam nomos, dat 'wet' betekent. De Gesenius Lexicon zegt dat het de volgende betekenis heeft: (1) geen wet hebben en (2) minachting of overtreding van de wet.

Helaas vertalen de Bijbelvertalers het woord vaak met 'ongerechtigheid', dat vaak niet goed door christenen wordt begrepen. Technisch gezien is ongerechtigheid een juiste vertaling, want de innerlijke wetteloze staat waardoor de mens uiterlijk zondigt. Maar velen missen haar verband met wetteloosheid, want zij zien zonde niet langer als wetteloosheid, zoals Johannes dit in 1Joh. 3:4 wel doet. In Jes. 53:5 (Isa 53:5) zien we hoe we ongerechtigheid moeten definiëren,

Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld…

Een overtreding is dus een zondige daad die door de wet wordt geoordeeld. Jezus was om onze overtredingen verwond, want een wond kan door iedereen aanschouwd worden. Aan de andere kant is ongerechtigheid een innerlijke conditie of motivatie, waardoor men in overtreding zal gaan. Daarom profeteerde Jesaja dat de Messias om onze ongerechtigheden 'verbrijzeld' zou worden. Een breuk is een innerlijke wond en daarom vergelijkbaar met ongerechtigheid.

De profeten die in Mat. 7 aan de kaak worden gesteld schieten qua geloof of wonderen niet tekort. Ook roepen ze geen andere goden aan, maar spreken in de naam van Jezus. Verder doen zij geen wonderen door de macht van satan, want zij werpen zelfs demonen uit. Men kan satan niet uitwerpen door de macht van satan, want Jezus zei dat een koninkrijk die tegen zichzelf verdeeld is, geen stand kan houden (Mat. 12:25). Volgens Jezus is hun probleem wetteloosheid.

Hoe kunnen gelovigen nu tegelijkertijd wetteloos zijn? Is geloof dan niet genoeg? Geloof is zeker genoeg om iemand te rechtvaardigen, maar heiliging vereist gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid is een noodzakelijke stap tot in overeenstemming komen met de wil van God en de gedachte van Christus. Dit is de rode draad door het boek Jakobus heen. Toch roept Paulus de kerk op om gehoorzaam te zijn aan de Geest van God.

Men moet God horen en gehoorzamen om echt te geloven – d.i. een geloof dat vruchten voortbrengt. Het probleem is dat velen hebben gedacht dat geloof zonder vruchten ook echt kon zijn. Dit komt grotendeels door het onderwijs van Paulus over genade verkeerd te begrijpen, maar ook omdat wetteloos geloof wonderen kan doen. Men denkt dan vervolgens dat de wonderen de wetteloosheid van de wonderdoener bevestigd. Maar aan het einde zal Jezus het volgende zeggen: “Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt.

Wettig geloof slaagt voor de test

Over het algemeen is geloof het vertrouwen hebben in de gedachte en wil van Christus, dat naast het geschreven woord, ook tot uitdrukking komt door openbaring van het gesproken woord. Het woord is de wet, de psalmen, de profeten en het evangelie van het Nieuwe Testament. Daarom is zonde zonder meer verbonden aan het gebrek aan geloof, maar ook aan de overtreding van de wet.

Vanwege deze reden veroordeelt Jezus anomia, ofwel 'wetteloosheid' en definieert Johannes zonde als anomia (1Joh. 3:4). In feite gebruikt Paulus dezelfde term in Rom. 6:19,

… Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid [anomia] tot de andere wetteloosheid [anomia], stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.

Er zit geen verschil tussen de woorden van Jezus, Paulus of Johannes. Allen begrepen zij dat wetteloosheid een overtreding van de gedachte en wil van God was. Verder profeteert Jezus dat er tijdens het Pinkstertijdperk vele 'valse profeten' zouden opstaan. Profeten die in Zijn naam tekenen en wonderen deden en zelfs demonen uit zouden werpen, maar toch wetteloosheid verkondigden. Ook veroordeelt Jezus degenen die het afschaffen van de wet onderwijzen (Mat. 5:19), waarmee ze in essentie zonde binnen de kerk legaliseren.

Mozes openbaart dat God Israël zeker zou 'beproeven' door hen profeten te geven die tekenen en wonderen zouden verrichten, maar ook het volk zouden willen overhalen om de wet af te schaffen. Jezus verkondigt deze profetie ook over het Nieuwe Testament en het Pinkstertijdperk en onze huidige tijd. In de geschiedenis kunnen we overduidelijk zien dat beide kerken deze beproeving niet aan konden, niet onder het Oude Verbond en niet onder het Nieuwe Verbond. Men vindt wonderen vaak geloofwaardiger dan het geïnspireerde woord van God.

De beproevingen komen van God

Nog een laatste belangrijke opmerking. In Deut 13:3 bestempelt Mozes niet de duivel als oorzaak van wetteloze profeten die tekenen en wonderen doen. Hij zegt dat zij van God komen. Daarnaast geeft hij ons ook het goddelijke motief hiervan. Het is niet de duivel die ons beproeft, het is God die het hart van de kerk beproeft (waarbij Hij wel de duivel als Zijn vertegenwoordiger gebruikt). Wij zullen zo’n beproeving dan ook niet echt leuk vinden. Velen zijn van mening dat het oneerlijk van God is om ons hart op deze wijze te beproeven, zeker wanneer zij ervan overtuigd zijn dat wanneer ze bij een dergelijke beproeving de mist in gaan, zij tot in alle eeuwigheid tot de brandende hel veroordeeld worden. Dit is één van die punten dat het belangrijk is om te begrijpen dat een oordeel van de goddelijke wet nooit marteling inhoudt, tenzij iemand anderen heeft gemarteld. Maar zelfs als dat het geval is, heeft niemand ooit andere mensen voor altijd gemarteld en daarom bestaat er geen oordeel van de wet dat een eindeloos brandende hel inhoudt.

Omdat elk oordeel naar de overtreding gemeten wordt (Exo. 21:23-25) en een ieder naar zijn eigen werken geoordeeld wordt (Ope. 20:12 – Rev 20:12), is alle oordeel aan tijd gelimiteerd. Het uiteindelijke einde wordt door de wet van het Jubeljaar gevestigd. Verder is het doel van oordeel om de zondaar terecht te wijzen en om de wettelijke orde weer te herstellen, door de rechten van de slachtoffers te na te komen. Jes 26:9 (Isa 26:9) zegt dat ...

… wanneer Uw oordelen over de aarde komen, de bewoners van de wereld leren wat gerechtigheid is.

Hij beproeft het hart van het volk om zo verborgen ongerechtigheid (wetteloosheid) te openbaren, want op deze manier kunnen wij hiermee op wettige wijze omgaan. Grotendeels zijn wij onwetend van de verborgen ongerechtigheid in ons hart, daarom brengt God ons in omstandigheden waar deze ongerechtigheid, in de vorm van zonde en overtreding van de wet, aan de oppervlakte komt. Pas dan zullen we de ware staat van ons eigen hart zien.

Gods beproevingen zijn niet bedoeld om God te informeren. Zij zijn nodig opdat wij ons hart zullen kennen, om vervolgens oprecht berouw te kunnen tonen en wij exact weten welke soorten wetteloosheid wij onder het bloed van Jezus dienen te brengen. Op deze manier neemt onze geestelijke groei toe en worden wij naar het beeld van Christus gelijk gemaakt.

Velen hebben volgens principes berouw getoond, maar zelden met kennis. Zij zeggen: 'Ik heb berouw', maar als zij niet weten hoe zij de wet schenden, zal dit geen verandering teweeg brengen. Paulus zegt dat “door de wet is immers kennis van zonde” (Rom. 3:20). In Rom. 7:7 belijdt hij,

Ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.

Wij hebben de wet nodig om ons te zeggen wat we fout doen, want pas dan kunnen werkelijk berouw tonen, op een wijze waardoor wij een echte verandering in onze gedachte en gedrag kunnen realiseren. Gods beproevingen zijn ingesteld om dit te bewerken. Persoonlijk kan ik van dit feit getuigen, want God heeft mij dit maar al te vaak laten overkomen. Terwijl het gebeurde was ik hier nooit blij mee, maar ik begreep dat God mij genadig was, door mijn vleselijke gedachte en de wetteloze strekking hiervan te bloot te leggen, opdat ik de gedachten van Christus zou hebben.

Hoofdstuk 21

Wettig omgaan met opstandigheid

Deut 13:3 zegt ons dat profeten die zaken profeteren die tegen de goddelijke wet ingaan, niet gevolgd moeten worden, zelfs niet als hun woord door tekenen en wonderen wordt ondersteund. We moeten het woord van God (d.w.z. de wet) hoger achten dan dergelijke profetie.

Ook wordt ons geleerd dat als dergelijke profeten opstaan, dit komt omdat God het hart van de mensen beproeft, om te zien of zij verleid kunnen worden om de wet van God in de wind te slaan. De moeilijkste beproeving is misschien de beproeving waarbij wij tussen het Woord van God of de wetteloze leringen van de wonderverrichtende profeet moeten kiezen. Deut 13:5 zegt,

En die profeet of hij die die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij heeft opgeroepen afvallig te worden aan de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; en omdat hij u wilde afbrengen van de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft daarop te gaan. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.

Het is een ernstige zaak om tegen de God van Israël in te gaan. Maar God autoriseert dergelijke verleiding om zo het opstandige hart van de mensen te openbaren, die in de tijd van Mozes de neiging hadden om de wet van God af te schaffen, alsof het iets kwaadaardigs zou zijn. Ware profetie brengt mensen tot overeenstemming met God en niet tot onenigheid. Het doel van profetie is om de wet te verklaren, om de gedachten van Christus te openbaren en, in onze tijd, om de wet toe te passen zoals Jezus dit onder het Nieuwe Verbond zou toepassen.

Onthoudt echter dat alle oordelen van de wet door het slachtoffer aan de kant geschoven kunnen worden, want het slachtoffer bezit altijd het recht van genade en vergeving. Een profeet die schuldig bevonden is aan opstandigheid jegens God kan zich bekeren en vergeving vinden, gelijk ook het opstandige volk tot bekering kan komen, nadat hun ongerechtigheden openbaar zijn gekomen.

Afgoderij in het hart

In Ezechiël 14 ontvangen wij een waarschuwing dat deze passage verhelderd.

Eze 14: 2-3 Daarop kwamen er mannen uit de oudsten van Israël naar mij toe en gingen vóór mij zitten. 2 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: 3 Mensenkind, die mannen hebben hun stinkgoden in hun hart doen opkomen en hebben het struikelblok van hun ongerechtigheid vóór zich gezet. Zou Ik Mij dan werkelijk door hen laten raadplegen?

In deze wereld zijn vele afgoden, maar fysieke afgoden zijn slechts de uiterlijke expressie van hartafgoderij of ongerechtigheid. Een afgod in het hart is iemands begrip van God, ontsproten uit zijn eigen vleselijke gedachte, in tegenstelling tot de gedachte van de mens als nieuwe schepping (Christus in u). Hartafgoden brengen menselijke tradities voort, die, vanwege de resonantie met een deel van de vleselijke gedachte die heerst, goed en rechtvaardig lijken. Deze hartafgoden zijn 'het struikelblok' dat is gecreëerd door hun ongerechtigheid.

De vraag die Ezechiël ontvangt is of degenen met hartafgoden het recht bezitten om God te bevragen om vervolgens een duidelijk en onvervalst antwoord verwachten. God zegt,

Eze 14:4-5 Spreek daarom met hen, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Iedere man uit het huis van Israël die zijn stinkgoden in zijn hart doet opkomen en het struikelblok van zijn ongerechtigheid vóór zich zet en dan naar de profeet toe komt, Ik, de HEERE, zal hem als hij komt met de veelheid van zijn stinkgoden, Zelf antwoord geven, 5 om het huis van Israël in hun hart te grijpen, omdat zij allemaal door hun stinkgoden van Mij vervreemd zijn.

Wanneer men tot God nadert, zonder eerst de afgoden in het hart weg te doen, ontvangen wij antwoord van God dat overeenkomt met onze verwrongen opvatting van onze eigen vleselijke gedachten. Met andere woorden, wanneer wij van ons eigen gelijk overtuigt zijn, terwijl dit eigenlijk een residu van de vleselijke gedachte is, zal God ons antwoorden in overeenstemming met de afgod in ons hart.

Dit is enorm belangrijk en toch begrijpen maar weinig mensen dit. Velen onderwijzen anderen om Gods stem te verstaan, maar slechts weinigen maken hen bewust van het belang om met de afgoden in het hart af te rekenen. Toen ik vele jaren geleden inzag hoe belangrijk dit was, schreef ik dit in mijn boek 'Gods stem horen'.

De leer van Moloch

Veel mensen ontvangen visioenen en openbaringen van een brandende hel. Zij verwachten van anderen dat zij het woord van God aan de kant schuiven om zo hun openbaring te staven. Vaak worden deze openbaringen vergezeld door tekenen en wonderen. Moeten we hun openbaring geloven, of moeten we de wet van God hoger achten? Geloven we dat zonderen gemarteld moeten worden, of dat zij naar omvang van hun overtreding terug moeten betalen wat zij de ander schuldig zijn, zoals de wet voorschrijft? Geloven we dat zondaren, eenmaal door de wet verdoemd voor hun zonden, niet langer genade kunnen vinden, zoals de wet voorschrijft? Geloven we dat de schuld aan de wet geen einde zal kennen of zullen we in de wet van het Jubeljaar geloven?

Vanwege het feit dat iemand een gelovige is, betekent dit niet dat hij vrij van hartafgoderij is. Er zijn vele oprechte christenen die geloven in wat Jezus aan het kruis heeft gedaan, maar verder nog niet veel over gehoorzaamheid hebben geleerd. Hier komt het verschil tussen een gelovige en een overwinnaar openbaar.

Wij kunnen de Israëlieten wel veroordelen voor het overnemen van de opvattingen van Baäl en Moloch, die zeggen dat God behagen schept in kinderoffers door vuur, omdat dit een oprecht goddelijke straf op de zonde zou zijn. Maar de kerk heeft dit op haar eigen manier gedaan. In beide gevallen ben ik er van overtuigt dat hun geloof oprecht was (en nog steeds is), want niemand zou zijn kinderen (of voorouders) in het vuur verbranden, tenzij men

ervan overtuigt is van de waarheid ervan. Toch veroordeelt God Jeruzalem in Jer 19:5,

Zij hebben de hoogten van de Baäl gebouwd om hun kinderen met vuur te verbranden als brandoffers voor de Baäl, wat Ik niet geboden en niet gesproken heb, en in Mijn hart niet is opgekomen.

God verwerpt heel duidelijk de opvatting van een marteling door vuur als een rechtvaardige straf op de zonde. Wij zijn niet op aarde om dit te doen, noch zal Hij dit bij de grote witte troon doen. De wet zelf is een 'vurige wet' (Deut. 33:2), en ALLE oordelen van de wet worden metaforisch als 'vuur' beschouwd. Zelfs de kerk zal “behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen” (1Cor. 3:15), want een ieder van ons zal een doop van vuur ondergaan. Dit kan in dit huidige leven of het leven in het hiernamaals. De Heilige Geest doopt ons met het vuur van Gods karakter om op deze wijze over alle vlees het oordeel te brengen. Het vlees denkt dat het in de hel wordt gepijnigd, maar in werkelijkheid wordt het 'met Christus gekruisigd'.

God gaf Ezechiël de oplossing, nadat Hij de profeet verteld had dat Hij vleselijke mensen zou antwoorden naar hun hartafgoderij. Ezechiël 14:6 zegt,

Zeg daarom tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Bekeer u, keer u af van uw stinkgoden en keer uw gezichten af van al uw gruweldaden.

Pas als wij ons afkeren van onze hartafgoden zullen wij een zuivere openbaring van God ontvangen. De sleutel is het begrijpen van Deuteronomium 13, waar we leren dat het wet-woord van God meer autoriteit heeft dan de enige profetie of openbaring van wie dan ook – zelfs wanneer dit gepaard gaat met tekenen en wonderen. Als wij dit niet geloven dan is dit ook het bewijs van een opstandig hart en ongerechtigheid dat omver geworpen dient te worden. Wanneer dergelijke afgoden sluimerend in ons hart aanwezig zijn, dan kunnen we er zeker van zijn dat God ons zal beproeven om deze afgoden te openbaren, opdat wij verlossing zullen vinden.

De tempelpriesters claimen onschuld

Jeremia 23 past dit principe toe op het volk van Jeruzalem ten tijde dat God koning Nebukadnezar liet opstaan om het oordeel over de stad en haar inwoners te brengen. Hij begon zijn profetie met de woorden: “Wee de herders!” Jer 23:11 gaat verder met,

Want zowel profeet als priester pleegt heiligschennis, zelfs in Mijn huis heb Ik hun slechtheid gevonden, spreekt de HEERE.

Waren deze profeten en priesters willens en wetens corrupt? Een paar misschien wel, maar ik denk dat de meeste van hen oprecht waren in hun vleselijke religie, net zoals dit in de tijd van Jezus het geval was. Jer 2:35 zegt ons dat zij de onschuld zelf speelden,

En dan zegt u nog: Voorzeker, ik ben onschuldig, ja, Zijn toorn is van mij afgewend. Zie, Ik ga met u een rechtszaak voeren, omdat u zegt: Ik heb niet gezondigd.

Met andere woorden, toen Jeremia zei dat zij Baäl aanbeden en ze zich moesten bekeren tot Jahweh, ontkenden de priesters de aanklacht. Zij ontkenden dat zij Baäl aanbeden. Zij hadden simpelweg enkele gebruiken van Baälverering overgenomen en waren hun vleselijk begrip van de oude mens gevolgd, waardoor zij dachten dat de wet een letterlijk vuur eiste als straf op de zonde. Daarom zegt Jer 23:13:

Zij profeteerden namens de Baäl en misleidden Mijn volk Israël.

Zeiden zei dan: 'Zo zegt Baäl', wanneer zij aan het profeteren waren? Ik betwijfel dit, want als zij op deze wijze zouden profeteren, hoe konden ze dan de aanklacht van Jeremia ontkennen? Het volgende vers zegt,

Maar bij de profeten van Jeruzalem heb Ik iets afschuwelijks gezien: zij plegen overspel, met leugen gaan zij hun weg zij bemoedigen de kwaaddoeners, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid.

Telkens wanneer een profeet wetteloosheid door de vingers ziet, bemoedigt hij de kwaaddoeners. Wanneer enkele kerken vandaag de dag het zogenaamde recht van sodomie of abortus dulden, bemoedigen zij de kwaaddoeners. Wanneer de hedendaagse kerken woeker dulden, bemoedigen zij de Babylonische bankiers die het volk onderdrukken. Wanneer de kerken het gevangeniswezen ondersteunen, in plaats van Gods rechtvaardige norm van vergoeding betalen, bemoedigen zij de kwaaddoeners. Toen de kerk de afgelopen eeuwen de leer van een brandende hel onderwees, voegden ze de daad bij het woord door mensen op de brandstapel te doden – een gruwel waarvan God nooit heeft gezegd dat het een rechtvaardig oordeel is.

Jer 23:16-22 pleit met het volk,

… Luister niet naar de woorden van die profeten die tot u profeteren. Zij geven u ijdele hoop. Zij spreken een visioen uit hun eigen hart, niet uit de mond van de HEERE… 21 Ik heb die profeten niet gezonden, toch zijn zij zelf gaan lopen. Ik heb niet tot hen gesproken, toch zijn zij zelf gaan profeteren. 22 Hadden zij in Mijn raad gestaan, dan hadden zij Mijn volk Mijn woorden doen horen, en hadden zij hen doen terugkeren van hun slechte weg en van hun slechte daden.

Jeremia’s profetie was in zijn tijd de toepassing van Deuteronomium 13. Tijden zijn niet erg veranderd, want ook wij kennen deze problemen vandaag de dag. De reden dat Nederland en de wereld zich niet van hun kwade wegen heeft bekeerd komt niet door de ongelovigen, maar omdat de kerk de wet aan de kant heeft geschoven ten gunste van 'hun eigen hart', oftewel de afgoden in hun hart. Jeremia gaat verder in Jer23:28-29,

Laat de profeet bij wie een droom is, een droom vertellen. Laat ieder bij wie Mijn woord is, Mijn woord naar waarheid spreken. Wat heeft het stro gemeenschappelijk met het koren? spreekt de HEERE.29 Is niet Mijn woord zó, als het vuur, spreekt de HEERE, of als een hamer die een rots verplettert?

En terwijl de profeten van Jeruzalem echt vuur gebruikten om de zonde te oordelen, hoort Jeremia een ander woord: “Is niet Mijn woord zó, als het vuur?” Het antwoord is JA, want in Deut. 4:24 lezen we:

Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een na-ijverig (d.i. jaloers) God.

De eigenlijke natuur van God wordt slechts afgeschilderd als een vuur en Zijn woorden weerspiegelen Zijn natuur. Toen Hij Zijn woord tot Israël sprak, daar bij de berg Horeb op het allereerste Pinksterfeest, toen sprak Hij “vanuit het midden van het vuur” (Deut. 4:33). Dat vuur was ontworpen om de vleselijke gedachte te verbranden door middel van een doop met vuur, opdat de mens als nieuwe schepping ongehinderd door het vlees naar voren treedt en ongehinderd door de vleselijke oude mens de gedachten van Christus verkondigd en door vuur wordt gezuiverd van de wetteloze inzettingen van de mens.

Ik geloof dat de laatste uitstorting van de Heilige Geest behoorlijk anders zal zijn dan alle voorgaande gedeeltelijke uitstortingen. Alle vorige opwekkingen van de kerk in de woestijn geschiedde in verblinding, net zoals Mozes ons in Deut. 29:4 vertelt. Maar de dag is aanstaande wanneer God Zelf de verblinding zal wegnemen, opdat wij Hem werkelijk kunnen aanbidden, oftewel niet alleen in geest, maar ook in waarheid. Deze uitstorting zal eveneens al het denominationalisme wegspoelen, want Jezus profeteerde hierover tegen de Samaritaanse vrouw bij de put. Joh. 4:19-24 zegt,

De vrouw zei tegen Hem: Mijnheer, ik zie dat U een profeet bent. 20 Onze vaderen hebben op deze berg [denominatie] aanbeden, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden. 21 Jezus zei tegen haar: Vrouw, geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden… 24 God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.

Hoofdstuk 22

Goddeloze familieleden

De ernst van het verleiden van mensen tot andere goden wordt in Deut 13:6-11 getoond.

Wanneer uw broer, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of uw innig geliefde vrouw, of uw boezemvriend u in het geheim aanspoort door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, u niet en ook uw vaderen niet, 7 uit de goden van de volken die rondom u zijn, dicht bij u of ver bij u vandaan, van het ene einde van de aarde tot het andere einde van de aarde, 8 bewillig er dan niet in en luister niet naar hem! Laat uw oog hem niet ontzien, heb geen medelijden en houd hem niet verborgen. 9 Integendeel, u moet hem zeker doden. Eerst moet uw eigen hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, daarna de hand van heel het volk. 10 U moet hem met stenen stenigen zodat hij sterft, omdat hij heeft geprobeerd u af te brengen van de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heeft geleid. 11 Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten.

Waarschijnlijk is er geen enkele Israëliet gestenigd vanwege bovenstaande daad, ondanks dat zij zo vaak andere goden naliepen, want wij vinden nergens in de Bijbel een vonnis met een dergelijke doodstraf. Dit is nu een van die wetten waar christenen niet mee weten om te gaan vanwege de afschuw over de ernst van Gods wet. Voor velen is het daarom juist geen reden om zich eraan te houden, maar om deze wet weg te doen op basis van de opvatting dat dit niets met de gedachte van Christus te maken kan hebben.

Laten we ten eerste, om dit in perspectief te krijgen, kijken naar wat Paulus in Rom6:23 zegt: “Het loon van de zonde is (de) dood.” Het feit is dat aan het einde alle zonde doodwaardig is. Daarom zijn wij ook sterfelijk. En toch vinden we het als sterveling lastig om de ernst van welke zonde dan ook te begrijpen, zeker wanneer een zonde als normaal wordt gezien. Als iedereen het doet kunnen we gaan denken dat God toch zeker die zonde of onze zwakheid wel door de vingers ziet. Praktisch gezien kan God niet iedereen uitroeien zonder de mensheid te laten uitsterven, waardoor we ons veiliger voelen om aan dergelijke zonden toe te geven.

Het feit is echter dat de wet bedoeld was om de volmaakte norm voor de mens te openbaren en die volmaakte norm is de gedachte van Christus. Als God afgoderij had vergoelijkt, zoals de afgoderij als hierboven beschreven, dan zouden we grond hebben om God te beschuldigen van de menselijke zwakheid. Als God enige zonde had gelegaliseerd, dan zou Hij onrechtvaardig mensen veroordelen, want Paulus zegt heel duidelijk in Rom 5:13: “Zonde wordt echter niet toegerekend als er geen wet is.”

Enige legalisatie van zonde zou betekenen dat wanneer het goddelijke plan tot voleinding komt bij het Jubeljaar van de schepping de mens slechts een onvolmaakte norm zou verkrijgen die zijn sterfelijke zwakte aan zou kunnen. Nee, het zit zo: de wet bevestigd de mate van volmaaktheid die de mens zal verkrijgen wanneer hij volmaakt zal zijn.

Wij moeten van God niet verwachten om Zijn rechtvaardige norm te verlagen omdat de mens nu eenmaal moeite heeft om hieraan te voldoen. Dit komt voornamelijk openbaar als we gaan inzien dat de wet profetisch is. De Tien Geboden, inclusief het verbod op afgoderij, zijn beloften van God, die ons zeggen hoe we aan het einde als mens zullen zijn. “U zult niet stelen” is een gebod onder het Oude Verbond, gedurende de tijd van onze sterfelijke zwakheid, maar onder het Nieuwe Verbond is het een belofte, waarbij wij volmaakt zullen zijn en nooit meer zullen stelen.

Dit is het licht waardoor wij de gehele wet dienen te begrijpen. Het Eerste Gebod verbiedt afgoderij, zeggende: “U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben”, en het is het fundament van de gehele wet. God is een jaloers God (Exodus 34:14) en Hij is niet van plan om onze aandacht met andere goden te delen. Noch verlangt Hij dat iemand van ons in ongerechtigheid verblijft – namelijk, elke verborgen neiging om een leugen over het karakter van God te geloven. Zijn motief is liefde en compassie en niet woede of haat.

Het ombrengen van familie of vrienden?

Verwachtte God echt dat de Israëlieten hun beste vrienden, broers of zelfs hun vrouwen zouden doden omdat zij hen in het aanbidden van andere goden wilden verleiden? Ja en nee. Dit was weldegelijk de rechtvaardige norm, waar de wet ook heel duidelijk in is. Maar God heeft vele dingen opgedragen, wetende dat de mens dergelijke geboden echt niet zou uitvoeren.

Hij vertelde hen bijvoorbeeld om de Kanaänieten te overwinnen en uit te roeien (Deut. 31:3); maar vervolgens liet Hij opzettelijk vele van hen in het land blijven om hun harten te beproeven (Rechters 3:1 – Jdg. 3:1), zoals we al eerder hebben aangetoond. Wist God dat Israël eerder valse goden zou volgen dan de ware God? Natuurlijk! En ook Mozes wist dit, want in zijn laatste instructies in Deut 31:16 lezen we,

En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, u gaat bij uw vaderen te ruste; en dit volk zal opstaan en als in hoererij achter de vreemde goden van het land waar het naartoe gaat, aan gaan, in het midden van dat land. Het zal Mij verlaten en Mijn verbond, dat Ik ermee gesloten heb, verbreken.

Met andere woorden, God zei tegen Mozes dat het volk elkaar zou verleiden om het Eerste Gebod te schenden. Heeft iemand van hen hun vrienden omgebracht vanwege het voorleggen van een dergelijke zonde? Waarschijnlijk niet. Over het algemeen zwichtten ze juist voor dergelijke verleidingen.

Omdat het volk zich niet aan deze wet hield, nam God Zelf de touwtjes in handen en oordeelde Hij het volk door hen in verscheidene keren in gevangenschap over te leveren. Een gevangenschap als een ijzeren juk 'doodt' de natie (als een politieke entiteit). Een minder erge straf is het houten juk, waarbij God Israël aan een buitenlandse meester verkoopt. Daarom lezen we in Rechters 3:5-8 (Jdg. 3:5-6),

Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten… woonden, 6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun eigen dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden… 8 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij leverde hen over (Hij verkocht hen, SV) in de hand van Cusjan Risjataïm, de koning van Mesopotamië…

Dit was een 'houten juk', waarbij het volk in hun eigen land mocht blijven wonen, echter onder heerschappij van een ander. Daarom veroordeelde God hen ook niet meteen voor het schenden van deze wet, hoewel de doodstraf voor een dergelijke daad gerechtvaardigd was. Als God in staat was om genade te betonen aan Israël voor het aanbidden van valse goden, is dit helder genoeg om te zien dat de wet zelf dus niet zonder genade is. God was in feite zelf het slachtoffer in deze zaak en het slachtoffer behield altijd het recht om genade en vergeving te betonen.

Daarom moeten we Deuteronomium 13 niet bezien in het brute licht zoals men dit vaak juist wel heeft gedaan. We moeten begrijpen dat de doodstraf in dergelijke gevallen 'verdiend' was, maar slechts uitgevoerd diende te worden wanneer men resoluut geen berouw wilde tonen. Verder kon een volhardend goddeloos familielid ook verbannen worden, in plaats van hem ter dood veroordelen. Het was namelijk de normaalste zaak van de wereld dat een ieder die in Israël leefde zich ook aan de wet van dat land moest conformeren, en degenen die dit niet wilden moesten dan maar gewoon vertrekken. Zij dienden zich te vestigen in een land waar afgoderij toegestaan was.

Dit wordt getoond in de wijze waarop God Zelf met Israël omgaat toen het zich volharde in haar goddeloze wegen. Israël werd verbannen toen God de Assyriërs liet opstaan om hen in gevangenschap te brengen. In zekere zin werd de natie toen zelf ter dood veroordeeld; maar tegelijkertijd werden vele Israëlieten gespaard van de doodstraf en werden ze slechts verbannen (2 Koningen 17:6 – 2King 17:6).

Later boden de profeten hen troost, waarmee zij hun bestaan erkenden. Hosea profeteerde in het bijzonder dat zij verworden waren tot Lo-ammi, 'niet Mijn volk', en dat de dag zou aanbreken dat hun naam veranderd zou worden in Ammi, 'Mijn volk'. Met andere woorden, Gods oordeel over Israël doodde de natie zelf, maar betoonde genade aan vele overlevenden. God was voornemens om hen op een toekomstig ogenblik uit de dood te laten opstaan, zoals de 'beenderen' weer tot elkaar kwamen (Eze 37:9).

Als we gaan inzien dat Gods oordeel over Israël in wezen de wet vervulde (Deut. 13:6-11), dan wordt het duidelijk dat zelfs de doodstraf niet het einde van het verhaal betekent. De dood is slechts een eerste vereiste voor opstanding en het nieuwe leven als een 'nieuwe schepping' (2Cor. 5:17).

Dit leven als nieuwe schepping wordt niet in het oordeel van de wet aangehaald, want Mozes sprak namelijk vanuit het perspectief van het Oude Verbond. Onder het Oude Verbond lijken de oordelen van God definitief, daarom hebben wij de rest van de waarheid ook nodig en die wordt geopenbaard in het Nieuwe Verbond.

Het toepassen van de wet

Laten we, terugkomend op Deuteronomium 13, eens zien hoe dit in die dagen vervuld had kunnen worden. Besef dat daar waar de wet geen zonde kon vergeven, de slachtoffers wel dat recht hadden. Het slachtoffer van afgoderij is God Zelf. In Deut 13:8 zegt God:

Laat uw oog hem niet ontzien, heb geen medelijden en houd hem niet verborgen

Maar wij weten uit de rest van de Schrift dat berouw alles veranderd.

Met andere woorden, als iemand zijn vriend probeert te verleiden tot afgoderij, deze vriend hem terecht moet wijzen volgens het voorschrift in Mat 18:15. Als hij hierin volhardt, dan moeten er op z’n minst twee of drie getuigen van deze afgoderij zijn, waarna het vervolgens een rechtszaak wordt. De wet zegt in Deut 19:15,

Eén enkele getuige mag tegen niemand opstaan met betrekking tot enige ongerechtigheid of tot enige zonde, bij elke zonde die men ook zou kunnen doen. Op de verklaring van twee getuigen of op de verklaring van drie getuigen staat de zaak vast.

Dit moet de opvatting weerleggen dat als iemand zijn vriend tot afgoderij wil verleiden, hij meteen gestenigd moet worden. In zijn toespraak laat Mozes veel details achterwege, want hij gaat er vanuit dat het volk begrijpt dat er een wettelijke procedure bestaat die gevolgd moet worden. Helaas weten vele christenen dit vandaag de dag niet omdat zij de wet niet hebben bestudeerd.

De voorschriften van Jezus in Mattheüs 18 tonen aan dat de eerste getuige de zondaar diende te vermanen tot berouw. De getuige had geen recht of taak om stenen bijeen te rapen en hem terstond te doden. Wanneer de ander berouw toonde was er verder niets aan de hand, want God (het Slachtoffer) is altijd tot vergeving bereid. Pas wanneer de ander volhardde in zijn afgoderij, zelfs nadat hij genoeg ruimte had gekregen om berouw te tonen, was hij volgens de wet aansprakelijk; ten minste, als er op z’n minst nog een getuige was. Zelfs de wet veroordeelt niet haastig zonder genade.

Dus wanneer iemand werkelijk met volle overtuiging andere goden aanbad – wat binnen het Koninkrijk van God verboden is – en zo iemand wenste een martelaar te zijn ten gunste van die valse goden, pas dan moest hij ter dood worden gebracht.

Toch is er ook nog een andere mogelijkheid. Hij kon voor verbanning kiezen, waardoor hij valse goden kon blijven aanbidden in een ander land waar dit wel was toegestaan. Hij zou pas ter dood worden gebracht als hij weigerde om berouw te tonen en ervoor koos om binnen het Koninkrijk van God te blijven, het koninkrijk waar de wet afgoderij verbiedt. De doodstraf is dus een uiterste maatregel.

Mozes zegt vervolgens dat zo iemand gestenigd moest worden, dat in die tijd de gebruikelijk manier van doodstraf was. Zoals gewoonlijk moest de getuige de eerste steen gooien, waarna de gemeenschap hun voorbeeld moest volgen. Deut. 17:7 zegt,

Eerst moet de hand van de getuigen zich tegen hem keren om hem te doden, daarna de hand van heel het volk. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.

Het doel van deze wet is om de getuige volledig aansprakelijk te stellen wanneer later zou kunnen blijken dat zij valse getuigen waren, want dan zouden zij schuldig zijn aan moord. Dit gebeurde toen Naboth vals werd beschuldigd van blasfemie en vervolgens werd gestenigd zodat koning Achab zijn wijngaard kon stelen (1King. 21). Zelfs de schuldige koning ontving genade toen hij door Elia werd geconfronteerd met zijn zonde, want zijn vonnis, de doodstraf, werd voltrokken aan zijn opvolger toen Achab 'zich vernederde' (1King 21:29).

Om enige wet te begrijpen moet men enige kennis van de rest van de wet hebben. Anders is het te gemakkelijk om zaken die niet kloppen aan te nemen en zodoende de wet niet te begrijpen. Dit is in mijn ogen een enorm probleem en dit is eveneens de hoofdreden dat wij deze studie over Deuteronomium aanbieden.

Hoofdstuk 23

Een goddeloze gemeenschap

Nadat Mozes een ernstige waarschuwing heeft geuit aan degenen die anderen proberen te verleiden tot afgoderij, verlegt hij de focus van het individu naar een hele stad. Westerlingen zijn zeer individualistisch, terwijl in het Oosten de gemeenschap veel belangrijker is. In het Westen bepaalt een ieder welke God of god hij of zij volgt en dit heeft weinig tot geen invloed op de ander. Maar in de tijd van Mozes en in die cultuur was de vraag welke god gevolgd moest worden meer een gemeenschapszaak die door de oudsten werd bepaald.

Daarom verlegt Mozes het individuele verbod naar een gemeenschappelijk beslissing in het volgen van valse goden. Deut. 13:13-16 zegt,

Wanneer in een van de steden die u van de HEER, uw God, krijgt om u daar te vestigen, het gerucht de ronde doet 14 dat er onder uw volk nietswaardige figuren zijn opgestaan die de andere inwoners van hun stad tot ontrouw hebben aangezet en hen naar andere goden hebben laten overlopen – goden die u onbekend zijn –, 15 dan moet u navraag doen, een onderzoek instellen en de zaak tot op de bodem uitzoeken. Als blijkt dat het waar is, als onomstotelijk vaststaat dat zoiets afschuwelijks bij u heeft plaatsgevonden, 16 dan moet u de inwoners van die stad ter dood brengen. De hele stad, iedereen die er woont, en alle dieren moeten onvoorwaardelijk aan de HEER worden gewijd en gedood worden.

Opnieuw worden we ongemakkelijk bij de bruutheid van het oordeel, want wij kunnen ons niet voorstellen dat vandaag de dag zoiets moet gebeuren. Maar lees de passage aandachtig. Ten eerste herinnert Mozes Israël in vers 13 eraan dat God Degene was die het volk het land had gegeven om in te wonen. Eerder sprak Mozes al in vers 5 over een mogelijke profeet die het volk tot afgoderij zou leiden en hij herinnerde het volk dat het “de HEER, uw God, was die u uit Egypte heeft weggehaald en u uit de slavernij heeft bevrijd.

Het punt is dat God het recht claimde om het volk te besturen, want als hun Verlosser kocht Hij hen als Zijn slaven of dienstknechten. In de wet van verlossing had de verlosser het recht om door de verlosten gediend te worden (Lev. 25:53). En meer nog, hun Verlosser gaf hen nu land om in te wonen. Het land was niet van hen om ermee te doen wat ze maar wilden, maar moest gebruikt worden om hun Verlosser mee te dienen. God claimde nog steeds eigendomsrecht en niet alleen van de Israëlieten, maar ook van het land zelf (Lev. 25:23).

Een hypothetisch voorbeeld

Stel je voor dat een man zondigde en vervolgens door een rechter werd veroordeeld tot het betalen van een grote som geld aan zijn slachtoffer. Stel je voor dat de schuld veel te groot voor hem was om te betalen, met als gevolg dat alles wat hij bezat verkocht moest worden om de som geld te vergaren. Stel je voor dat dit zelfs niet toereikend was om de schuld af te betalen, waarna de rechter hem en zijn gezin opdroeg zich te laten verkopen, zoals we ook terugzien in de gelijkenis van Jezus in Mat. 18:25.

Laten we aannemen dat jij besloot om die man en zijn gezin als slaven op te kopen. Je betaalt de schuld van de man en als vergoeding ontvang je twintig jaar zijn dienstverlening, zoals de rechtbank had besloten.

Laten we nu eens aannemen dat jouw nieuwe slaaf die jij gekocht had (of verlost had door zijn schuld af te betalen) taken voor anderen ging uitvoeren en dat hij zijn tijd en energie aan klussen van anderen wijdde. Wat zou je dan doen?

Het is aannemelijk dat je een stevig gesprek met jouw slaaf zou aangaan. Maar wat nu als hij weigert naar je te luisteren? Dan zou je misschien een soort strafmaat bepalen vanwege het schenden van het oordeel van de rechtbank. Maar wat nu als hij blijft volharden in opstandigheid, waarmee hij aantoont geen enkele eerbied te tonen voor het feit dat jij zijn schuld hebt afbetaald? Zou je hem dan niet weer voor de rechtbank slepen?

In een Bijbelse setting is een ieder die zich totaal weigert te schikken naar het vonnis van de rechtbank schuldig aan minachting en komt zodoende in aanmerking voor de doodstraf. De rechter zou dit zonder twijfel heel duidelijk aan de slaaf duidelijk maken en hem opdragen om gehoorzaam te zijn aan het vonnis. Maar als hij volhardde in zijn opstandigheid, dan zou hij inderdaad ter dood veroordeeld kunnen worden. De Schrift toont aan dat Israël als slaaf was verlost van Egypte. God wierf slaven om een boerengemeenschap op te zetten met een enorme 'wijngaard' (Jes. 5:1-7 – Isa 5:1-7). Het probleem was dat Zijn slaven tegen Hem in opstand kwamen en de wijngaard voor zichzelf wilden hebben (Mat. 21:38). Jezus Zelf vroeg in Mat. 21:40 de hogepriesters en de Farizeeërs hoe zo’n zaak berecht moest worden. Hun antwoord kunnen we in Mat. 21:41 vinden,

Ze antwoordden: ‘De onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige manier ombrengen en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor is.

Dit was een gedegen vonnis. Het enige probleem was dat de hogepriesters en Farizeeërs niet doorhadden dat zij schuldig waren aan deze zaak. En niet alleen zij, maar heel het huis van Israël was hier schuldig aan, al snel nadat Jozua Gods 'wijngaard' in het land Kanaän had geplant.

Wanneer een stad tegen een aardse koning in opstand kwam, zou een dergelijke koning dan geen actie ondernemen om de opstandige stad te onderwerpen? Zou zo’n koning dan geen oordeel over de stad brengen als zij weigerden zich te schikken?

Nagenoeg elke overheid op aarde door heel de geschiedenis heen heeft aangenomen dat het hun recht was om onderwerping te eisen van hen die tegen hun wetten ingingen. Waarom zou dit dan voor God anders zijn, die een veel grotere claim kan doen op het feit gediend te worden dan welke overheid op aarde dan ook?

Het juridisch proces van handhaving

Er is een groot verschil tussen de overheden van de mens en de overheid van God wat betreft de manier van handhaving. Menselijke overheden hebben zeer weinig liefde voor het volk en zij verwachten van de mensen om te sterven voor hun overheid. In contrast bewees koning Jezus Zijn liefde door te demonstreren dat Hij bereid was om voor het volk te sterven.

Een dergelijke liefde komt ook tot uitdrukking in de manier van wetshandhaving die God bepaalt. Terwijl de meeste mensen slechts een brute reactie zien in het feit dat een opstandige stad verwoest moest worden, zien zij vaak de juridische stappen die voorafgaan aan de beslissing om een stad te verwoesten over het hoofd.

Voor individuen of steden was het dienen van andere goden een overtreding van de wet en de voorwaarden van God die God had bepaald om in het land te leven. Daar men kan denken dat dit te onbeduidend is om een dergelijke heftig goddelijke reactie uit te lokken, ziet God dit als verraad. Het probleem is dat de mens Gods recht als Schepper niet volledig erkent. Zij zijn van mening dat God hen vrijheid dient te geven om valse goden te kunnen aanbidden. De Israëlieten keken er de meeste tijd van hun geschiedenis op deze wijze tegenaan. Ook nu is dit de opvatting van de moderne cultuur die terechtwijzing nodig heeft.

Ten tweede is het goed in te zien dat het oordeel van God niet voltrokken werd zonder een diepgaand onderzoek. Deut .13:15 zegt duidelijk:

… dan moet u navraag doen [darash, 'zorgvuldig uitzoeken; bestuderen'], een onderzoek instellen [chaqar, 'onderzoeken; uitdiepen'] en de zaak tot op de bodem uitzoeken [sha’al, 'vragen, smeken'].

Met andere woorden, Mozes eiste een diepgaand onderzoek naar de zaak. Als zo’n heftig vonnis ten uitvoer moest worden gebracht, dan moest er van twijfel over schuld geen sprake zijn en de stad moest volkomen onberouwvol zijn in haar koppige ijver om de wil (wet) van valse goden te doen.

In Deut 13:14 zien wij de eerste vermelding van het Hebreeuwse idioom “zonen van Beliar”, dat de HSV vertaalt met 'nietswaardige figuren'. Het woord verwijst naar 1) onrendabele mensen die de gemeenschap geen goed deden, of naar 2) onproductieve bomen die geen vruchten voortbrachten. Dit woord werd later gebruikt om in Rechters 19:22 (Jdg. 19:22) homoseksuelen te beschrijven, in 2Sam 2:12 de zonen van Eli en in 1King 21:13 de mannen die namens koning Achab valselijk getuigden tegen Naboth.

Paulus gebruikt de term in 2Cor. 6:15, zeggende,

Loop niet in een en hetzelfde span met ongelovigen. Wat is de verwantschap tussen gerechtigheid en wetteloosheid [anomia]? Wat heeft licht met duisternis te maken? 15 Waarin lijken Christus en Beliar op elkaar? Wat hebben een gelovige en een ongelovige gemeen? 16 Wat heeft de tempel van God met afgoden te maken? Wijzelf zijn de tempel van de levende God…

In Deut 13:16 moest Paulus Deuteronomium 13 in gedachten hebben gehad, want het vers memoreert Mozes’ verbod op afgoderij. In de eerste eeuw was Judea onder Romeinse overheersing waardoor de leiders niet de autoriteit bezaten om het goddelijke oordeel te volvoeren zoals Mozes had beschreven. Ook raadde Paulus zo’n daad niet aan. Maar hij droeg de kerk wel op om geen partnerschap of huwelijk aan te gaan met ongelovigen en hun anomia, ofwel 'wetteloosheid'. Als tempels van God hebben wij niets van doen met afgoden en niets gemeen met hen die wetteloos zijn.

Wij kunnen enkele overeenkomsten vinden tussen het Judea uit de eerste eeuw en de hedendaagse wereld. Met andere woorden, omdat wij nu onder een Babylonische overheersing leven, schieten christenen tekort in goddelijke autoriteit om wetteloosheid en afgoderij deze wereld uit te bannen op de wijze die Mozes beschreef. Mozes sprak tot Israëlieten die met God een verbond waren aangegaan waarin zij erkenden dat Hij koning was en zij Zijn wetten volgden. Maar sinds de tijd van Daniël is het koninkrijk aan andere volken overgeleverd die Jezus Christus niet als koning erkennen. Tijden veranderen en daarom verwacht God van ons dat wij ons, net als de Judeeërs in de eerste eeuw, onderwerpen aan het gezag van die goddeloze volken waaronder wij onze straf uitdienen.

Maar in een tijd waar het koninkrijk van God en haar wetten in werking zijn, heeft het volk niet de vrijheid om verraad te plegen door de wetten van andere goden te volgen. Als zoiets zich voor zou doen dan zou er een diepgaand onderzoek ingesteld worden en zou een opstandige stad elke handreiking moeten krijgen om zich af te keren van dit verraad. Deze handreiking dient door liefde en niet door veroordeling te geschieden. De onderzoekers zouden nederige mensen moeten zijn en geen hoogmoedige lieden. Hen moet de redding en het welzijn van de mensen voor ogen staan en niet het verdedigen van de eer van Christus, die Zelf hier afstand van deed (Phil. 2:6-8).

Het principe van Gal. 6:1 zou men moeten volgen:

Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt.

Maar als de opstandigheid toch aan het langste eind trekt, zelfs na alle pogingen in nederigheid en liefde om herstel aan te brengen, dan moet de wet de doodstraf aan de stad toekennen. Paulus leert ons dit in Gal. 6:7 en 8,

Dwaal niet: God laat niet met Zich spotten, want wat de mens zaait, zal hij ook oogsten. 8 Want wie in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie in de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven oogsten.

Ook Jezus onderwees de principes van onderhandelen met degenen die in zonde gevallen waren. Mat. 18:15-17 toont de persoonlijke toepassing van een algemeen onderhandelingsprincipe die overheden kunnen gebruiken.

Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem terecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen. 16 Maar als hij niet naar u luistert, neem er dan nog een of twee met u mee, opdat in de mond van twee of drie getuigen elk woord vaststaat. 17 Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente. En als hij ook niet naar de gemeente [vergadering van getuigen] luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar zijn.

Wanneer iemand onder vier ogen de zondaar bezoekt, dan mag aangenomen worden dat de zondaar echt schuldig is. De privé-setting van het gesprek is om het verhaal van de ander aan te horen, om zo de beschuldiging eventueel te ontkrachten. Dit is zo’n situatie waar de 'geestelijke' mens nederig en zachtmoedig toenadering moet zoeken, in plaats van aannemen dat hij schuldig is. Als de geestelijke mens nog steeds van mening is dat de andere partij schuldig is kan hij de zaak hogerop nemen, namelijk naar een besloten rechtbank met getuigen zoals de wet voorschrijft (Deut. 19:15).

Aangenomen dat de getuigen betrouwbaar zijn en de zondaar zijn zonden blijft ontkennen, zal blijken dat hij het goddelijke vonnis schendt. In de setting van het Koninkrijk kon zo’n man gedood worden vanwege minachting van de rechtbank (Deut. 17:12). Maar Jezus schrijft verbanning voor, dit omdat Hij onder Romeinse overheersing leefde en die overheersing alleen maar mensen ter dood kon veroordelen, maar ook omdat de wet van God toestond dat mensen als plaatsvervanging voor de doodstraf verbannen konden worden.

Hetzelfde zou dan ook van toepassing zijn op een opstandige stad. Van hen zou geëist kunnen worden het land te verlaten en zich elders te vestigen waar zij hun voorkeursgoden zouden kunnen aanbidden. Pas als het onderzoek was afgerond, waarbij bleek dat de stad verraad had gepleegd en zij vervolgens weigerde het land te verlaten, moest de stad verwoest worden. Dit was een laatste redmiddel.

De verwoesting van de stad

Mozes vervolgt zijn verhaal door Israël te vertellen wat te doen met dergelijke goddeloze steden binnen Israël. Deut. 13:16-17 zeggen,

Al haar buit moet u op het midden van haar marktplein bijeenbrengen, en vervolgens moet u de stad en al haar buit met vuur verbranden, als een [brand] offer dat geheel verteerd wordt voor de HEERE, uw God. Ze moet eeuwig een ruïne blijven en mag nooit herbouwd worden, 17 en niets van datgene waarop de ban rust, mag u zelf houden. Dan zal de HEERE Zijn brandende toorn laten varen en u barmhartigheid geven, Zich over u ontfermen en u talrijk maken, zoals Hij aan uw vaderen gezworen heeft te zullen doen.

Dit moest als een brandoffer voor God worden beschouwd. Een brandoffer verteerde het hele dier (Leviticus 1). Niets van het vlees mocht worden achtergehouden of worden gegeten. Een dergelijk offer vertegenwoordigde de volkomen dood en uitroeiing van het vlees.

Eén zo’n brandoffer was de rode koe uit Num. 19:1-10. Haar as moest worden verzameld en buiten het kamp op een reine plaats worden weggelegd. Toen de tempel werd gebouwd, werd de as op de top van de Olijfberg weggelegd, opdat een ieder die als onrein werd beschouwd na het aanraken van een lijk zichzelf op de achtste dag kon reinigen wanneer zij over de berg trokken om naar de tempel in het dal te gaan.

Jezus heeft uiteraard al deze offers vervuld, inclusief het brandoffer. Daarom werd Hij op de top van de Olijfberg gekruisigd, nabij de as van de rode koe die van Hem profeteerde. Toen Hij zei: “Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt” (Mat. 26:39), presenteerde Hij Zichzelf als dat brandoffer, want Zijn vleselijke wil werd gezien als volkomen onderworpen aan de wil van de Vader.

Wat betreft de goddeloze stad, al hun vleselijke bezittingen dienden te worden geofferd als een brandoffer voor God. Het principe was dus dat de vleselijke neiging van afgoderij en wetteloosheid ten eerste onderworpen werd en ten tweede door de vurige wet van God verteerd werd en vervolgens ten derde door de as gereinigd werd.

De verwoesting van Jeruzalem

De profeten veroordeelden Jeruzalem als een goddeloze stad en profeteerden over haar verwoesting volgende de wet van Deut. 13:16. De wet zegt: “het moet eeuwig een ruïne blijven en mag nooit herbouwd worden.” Jer. 19:5 zegt dat Jeruzalem Baäl aanbad en kinderoffers aan Baäl bracht. Als gevolg zegt de profeet in Jer. 19:8: “Ik zal deze stad maken tot een verschrikking.” Vervolgens illustreert hij dit in de Jer. 19:10-12,

Dan moet u de kruik stukbreken voor de ogen van de mannen die met u waren meegegaan [de getuigen, de oudsten van Juda en Jeruzalem], 11 en tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zo zal Ik dit volk en deze stad stukbreken, zoals men een pot van een pottenbakker stukbreekt, zodat die niet meer hersteld [raphe, 'genezen'] kan worden. Men zal hen in Tofet begraven, omdat er geen andere plaats om te begraven is. 12 Zo zal Ik doen met deze plaats, spreekt de HEERE, en met zijn inwoners, om deze stad te maken als een Tofet.

Vervolgens zien we dat Mozes zei: “het mag nooit herbouwd worden.” Jeremia bevestigt dit met de woorden: “die niet meer hersteld kan worden.” De wet paste dit dus toe op het oude Jeruzalem, de stad die in Gal. 4:25 Hagar genoemd wordt. Paulus zegt in Gal. 4:30 dat de stad verjaagt moet worden, opdat de ware erfgenamen, de kinderen van Sara, het nieuwe Jeruzalem, gevestigd kan worden om zo haar roeping op aarde te vervullen.

Het is duidelijk dat de wet in Deut. 13 van toepassing was op alle opstandige steden, inclusief Jeruzalem zelf. Daar waar het de 'stad van vrede' moest zijn, wat de betekenis van haar naam is, werd het helaas 'de stad die bloed vergiet' of 'bloedstad' zoals de profeten haar noemden (Eze. 22:2; Eze. 24:6; Eze. 24:9; Nahum 3:1). Toch komt duidelijk naar voren dat God het volk in Jeruzalem echter smeekte om zich van hun verraad te bekeren. Hij zond vele getuigen tot hen om het woord van God te profeteren, waarbij Hij hen velen kansen van bekering gaf. Echter, na een diepgaand onderzoek werd tenslotte het goddelijke oordeel volgens de wet in Deuteronomium 13 uitgesproken.

Dit vonnis verloochende uiteraard niet de beloften aan Jeruzalem die alreeds gedaan waren. God had een unieke manier gevonden voor het vervullen van het oordeel van de wet en het nakomen van Zijn beloften, zonder dat deze twee in het geding kwamen. De sleutel was dat er in feite twee Jeruzalems waren. Het aardse Jeruzalem ontving het goddelijke oordeel dat tot haar verwoesting leidde; het hemelse Jeruzalem ontving de beloften van God.

De Hebreeuwse naam voor de stad is Yerushalayim, dat letterlijk 'twee steden van vrede' betekent. De laatste letters van de stad (ayim) is een Hebreeuws meervoud, dat precies twee steden betekent. Terwijl de profeten nooit verschil maakten tussen de twee steden, doen de apostelen dit wel in Gal. 4:25, Hebr. 12:22 en Rev. 21:2; Rev. 21:10.

Het oordeel van de wereld

De wet in Deut. 13, waarbij God een goddeloze stad verwoest, is enkel en alleen van toepassing binnen de grenzen van het Koninkrijk van God. Buiten die grenzen is goddeloosheid voor nu even toegestaan, niet omdat God de zonde tolereert, maar omdat zij buiten het juridische rechtsgebied van Christus en Zijn wet verblijft.

Sinds Israël en Juda werden verwoest en uit het oude land werden verbannen is het Koninkrijk zonder land (territorium) geweest. Vervolgens is het Koninkrijk beperkt tot 'binnen in u' (Luk. 17:21). Het is binnen in hen die een verbondsrelatie met Christus hebben. Dat verbond erkend Christus als Heer en Koning over ons eigen lichaam, die van het stof van de aardbodem is gemaakt. Maar nadat de dierenrijken aan hun einde zijn gekomen wordt hun rechtsgebied ontnomen en geschonken aan de heiligen van de Allerhoogste (Dan. 7:27).

Het Koninkrijk van God zal dan vanuit 'binnen in u' verhuizen naar de aarde zelf, waarbij de volken het verbond met Jezus Christus aangaan door Hem Koning over hele naties te maken. Vervolgens zullen de wetten van het Koninkrijk op fysiek territorium en gehele steden van toepassing zijn, aan een ieder van wie verwacht wordt trouw te zijn aan Jezus Christus alleen. Vanaf dat moment zal goddeloosheid niet meer getolereerd worden binnen de grenzen van het Koninkrijk van God.

Wanneer het Koninkrijk van God groeit en haar territorium uitbreidt, zal goddeloosheid worden geweerd totdat aan het eind het juridische rechtsgebied van Christus de hele aarde zal vervullen. In Jesaja 2:2-4 (Isa 2:2-4) en Ope. 20:5-6 (Rev 20:5-6) wordt gezegd dat hier duizend jaar voor nodig zal zijn.

Hierna wordt ons gezegd dat een nieuwe fase van Koninkrijksgeschiedenis zal ingaan. De opstanding van ALLE doden, groten en kleinen, zal worden geëist door het goddelijke gerechtshof. Dit is het moment waarop Christus al het land zal claimen dat rechtmatig van Hem is. Heel de mensheid van vorige generaties zal een dagvaarding krijgen om voor de Rechter van de hele aarde te verschijnen en vervolgens veroordeeld worden tot slavernij. Zij zullen verkocht worden aan hen die geroepen worden om de aarde te regeren (Ope. 5:10 – Rev 5:10).

Daniël toont de wijze waarop het goddelijke oordeel de aarde (en alle vlees) zuivert van haar goddeloosheid. Dan. 7:9 spreekt over een de Oude van dagen zittende op Zijn vurige troon. Vanuit de troon stroomt vervolgens een vurige rivier waarmee de mensen worden geoordeeld die uit de dood zijn opgestaan. Het gerechtshof houdt zitting en de wetboeken worden geopend (Dan. 7:10). Het vuur is geen letterlijk vuur maar een metafoor voor de wet zelf.

Ook Openbaringen 20 maakt hier melding van, met het verschil dat de rivier nu is verandert in een 'vuurpoel'. Daar waar Daniël zich richt op de stroming (of uitvoering) van het goddelijke oordeel als zijnde een 'rivier', richt Johannes zich op het lange termijn gevolg (of 'poel') dat gevormd wordt door de rivier van oordeel. Het besluit is 'de rivier van vuur'; de lange termijn toepassing van dit besluit is een 'vuurpoel'.

In beide gevallen is het vuur het oordeel van de goddelijke wet, waardoor een ieder zal worden geoordeeld naar zijn werken – de één zwaarder dan de ander, maar een ieder door absolute gerechtigheid aan de hand van de wet.

Terugkomend op Deuteronomium 13, de wereld is de laatste 'stad' dat aan God als brandoffer wordt geofferd. Mozes richt zich voornamelijk op individuen en steden die volharden in opstandigheid, maar dezen vestigen het principe van oordeel die van toepassing is op de hele aarde en alle vlees. Het brandoffer moet niet letterlijk worden opgevat, alsof zondaren door het vuur gemarteld zullen worden – of zelfs volkomen worden vernietigd.

Wij moeten onszelf als 'levend offer' aan God te wijden, zoals Paulus ons in Rom. 12:1 en 2 zegt,

Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst. 2 En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.

Ons vlees is de 'oude mens' dat met Christus is gekruisigd (Rom. 6:6). Christus Zelf offerde Zichzelf als een brandoffer buiten het kamp waar de as van de rode koe werd bewaard. Christus hoefde niet op een brandstapel te sterven om de profetie van de rode koe (of enig ander brandoffer) te vervullen. Het vuur was het oordeel van de 'vurige wet', dat een metafoor voor deze 'kruisiging' was.

Opdat wij zelf met Christus gekruisigd zijn, zijn ook wij tot brandoffers geworden, want als wij ons lichaam als 'levend offer' aanbieden, zullen de wegen van het vlees worden verbrand. Onze denken wordt dus vernieuwd en wij conformeren ons niet meer aan de wegen van deze goddeloze wereld.

Dus ook de wet in Deut. 13:16-17 geeft al de werken van de goddeloze steden weer, waarbij deze tot een hoop worden geveegd en worden verbrand als een brandoffer voor God. Deze wet profeteert van de vuurpoel wanneer alle afgodendienaars uit vorige generaties levende offers voor God worden. Hun werken van het vlees zullen worden verbrand (1Cor. 3:15), opdat zijzelf gered zullen worden.

Wanneer deze zondaren voor Gods troon zullen verschijnen zal elke knie zich buigen en allen zullen zij trouw aan Hem zweren (Jes. 45:23 Isa 45:23; Psa. 22:30; Phil. 2:10-11). De wet veroordeelt hen vervolgens om vanwege hun schuld door zonde verkocht te worden, zoals de wet in Exodus 22:3 voorschrijft. Zij zullen worden verkocht aan het lichaam van Christus, die vervolgens de opdracht ontvangt om hun slaven op te leiden in de wegen van God.

Omdat dit slavernij zal zijn die door het gerechtshof wordt opgelegd en volgens de wet geschiedt, wordt het niemand toegestaan om onder dit oordeel uit te komen. Zij zullen daarom onder het gezag van het lichaam van Christus blijven tot het moment waarbij het Jubeljaar van de schepping heel de schepping vrij zal zetten tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God (Rom. 8:21).

In Deut. 13:18 besluit Mozes tot slot zijn toespraak met de woorden,

… als u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaamt, door al Zijn geboden die ik u heden gebied, in acht te nemen, en door te doen wat juist is in de ogen van de HEERE, uw God.

Herinner dat Mozes zijn toespraak in Deut. 9:1 begon met de woorden: “Luister, Israël!” En daarom sluit hij nu af met: “Als u de stem van de HEERE gehoorzaamt (hoort)”. De vraag in zijn tijd, maar ook in die van ons, is: Hebben wij dan wel oren om te horen?

Samenvatting

De derde toespraak van Mozes heeft als titel: 'Waarom Israël gekozen was'. Gekozen zijn betekent de autoriteit en de zegeningen van het geboorterecht ontvangen. Maar om deze zegeningen te ontvangen moesten zij wel Jahweh (Jezus Christus) als Koning aannemen, Zijn stem horen en in Zijn wegen leren wandelen. Pas dan zijn zij volledig uitgerust om andere volken te onderwijzen en om de zegening van Gods wegen te delen aan de rest van de wereld.

In essentie was Israël gekozen om tot zegen voor alle geslachten van de aarde te zijn (Gen. 12:3). Gekozen zijn betekende niet dat zij de enige ontvangers van de zegeningen van God waren. Zij waren daarentegen gekozen vaten om deze zegeningen uit te delen tot het moment dat heel de schepping onder de heerschappij van Jezus Christus zou zijn en het erfdeel van onsterfelijkheid zou ontvangen.