Printable version  Printable version
Beeldspraak
Commentaren
    De Tien Geboden
    Deut.- Toespraak 3
    Openbaring 1
    Psalmen
    Voedeselwetten
Getallensymboliek
Woordenlijst

PSALM 16 (SEPTUAGINTA) = PSALM 17 (HSV)

ABRAHAM SLAAGT VOOR DE TEST

(GEN. 22)

Overgenomen van: Berea Studies

1 Een gebed van David.

HEERE, luister naar mijn rechtvaardige zaak,

sla acht op mijn roepen, neem mijn gebed ter ore,

met onbedrieglijke lippen gesproken.

2 Laat van Uw aangezicht mijn recht uitgaan,

laat Uw ogen zien wat billijk is.

3 U hebt mijn hart beproefd, het 's nachts doorzocht,

U hebt mij getoetst, U vindt niets.

Wat ik ook moge denken, het komt mij niet uit de mond.

4 Wat de daden van de mens betreft,

ík ben overeenkomstig het woord van Uw lippen op mijn hoede geweest

voor de paden van de gewelddadige.

5 Ik hield mijn schreden in Uw sporen,

zodat mijn voetstappen niet zouden wankelen.

6 Ík roep U aan, omdat U mij verhoort, o God;

neig Uw oor tot mij, luister naar mijn woorden.

7 Toon de wonderen van Uw goedertierenheid,

U, Die hen verlost die tot U de toevlucht nemen,

van hen die tegen Uw rechterhand opstaan.

8 Bewaar mij als Uw oogappel,

verberg mij onder de schaduw van Uw vleugels

9 voor de goddelozen die mij verwoesten,

voor mijn doodsvijanden, die mij omsingelen.

10 Met hun vet hebben zij hun hart afgesloten,

met hun mond hebben zij trotse taal gesproken.

11 Zij omringen nu onze schreden,

zij loeren op ons, door zich ter aarde neer te buigen.

12 Hij is als een leeuw die ernaar verlangt te verscheuren,

als een jonge leeuw die op verborgen plaatsen zit.

13 Sta op, HEERE, treed hem tegemoet, vel hem neer;

bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van de goddeloze,

14 bevrijd mij met Uw hand van de mannen, HEERE,

van de mannen van de wereld, die hun deel hebben in dít leven.

U vult hun buik met Uw verborgen schatten;

hun kinderen worden verzadigd en laten hun overschot na aan hún kinderen.

15 Ik echter zal in gerechtigheid Uw aangezicht aanschouwen;

ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd worden met Uw beeld.

Voor de koorleider

Zestien is het getal van Liefde.

De zestiende Psalm is Psalm 17. Het heeft als titel: “Een gebed van David.” Psalm 17 is een logische opvolging van Psalm 16. In Psalm 16:10 zegt David:

“Want U zult mijn ziel in Sheol niet verlaten;”

en Psalm 17 concludeert in vers 15:

“Ik echter zal in gerechtigheid Uw aangezicht aanschouwen; ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd

worden met Uw beeld.”

Net zoals Psalm 16, blikt Psalm 17 terug op Abrahams grote geloofsbeproeving toen God hem vroeg om zijn zoon Izak op het altaar te leggen. Maar Psalm 17 (dat de 16e Psalm is) geeft dit niet zozeer weer als een beproeving van geloof, maar een beproeving van LIEFDE. Wij moeten God liefhebben met heel ons hart, ziel en kracht. Wij moeten onze naasten liefhebben als onszelf. Maar als het op een keuze aankomt tussen deze twee, dan moeten we ten eerste God liefhebben en ten tweede de mens. Het is een prioriteitszaak. Dus testte God Abraham in Gen. 22:2,

2 Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, DIE U LIEFHEBT, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.

Abrahams liefde tot God werd net zo beproeft als zijn geloof. Veel mensen claimen God lief te hebben en dat is een goede zaak. Maar het is ook waar dat wanneer deze liefde wordt beproefd door prioriteiten in het leven, het blijkt dat hun liefde voor God niet bovenaan de lijst staat. God beproefde de prioriteiten van Abraham door hem te vragen datgene op te geven wat hij het meeste liefhad. Het was niet alleen een beproeving van vaderliefde, maar ook een beproeving wat betreft de bereidheid om al zijn hoop en dromen, ja zelfs de beloften van God op te geven.

De liefde van Abraham tot God bleek sterker dan zijn liefde voor Izak. Maar waar vaak overheen wordt gekeken binnen dit verhaal is het feit dat dit voorval ook de liefde van Izak onthult. Onthoudt dat hij 37 jaar oud was en dat Abraham 137 was. Abraham had niet de kracht om Izak met geweld op het altaar te binden. Maar Izak was bereid te sterven vanwege de liefde voor God. Hierin zien wij

een profetische weerspiegeling van het gebed van Jezus vlak voor Zijn kruisiging in Joh. 17:24-26,

24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld. 25 Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat U Mij gezonden hebt. 26 En Ik heb hun Uw Naam bekendgemaakt, en zal die

bekendmaken, opdat de liefde waarmee U Mij hebt liefgehad, in hen is, en Ik in hen.

Jezus had Zijn discipelen eerder die avond het volgende in Joh. 14:30-31 verteld,

30 Ik zal niet veel meer met u spreken, want de vorst van deze wereld komt en heeft geen macht over Mij. 31 Maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb, en doe zoals de Vader Mij geboden heeft.

Jezus ging aan het kruis “zodat de wereld zou weten dat Ik de Vader liefheb”. De Vader had Hem voor dit doel tot de aarde gezonden en het motief van Jezus om gewillig en met vreugde aan het kruis te gaan was Zijn LIEFDE voor de Vader. Net zoals Izak was het niet slechts het GELOOF van Jezus dat op de proef werd gesteld – het geloof dat de Vader een doel had met Zijn dood. Het was niet slechts de HOOP van Jezus dat werd beproefd – de hoop dat de Vader Hem uit de dood zou opwekken. Maar het was eveneens Zijn LIEFDE die op de proef werd gesteld.

Dit was de grootste beproeving van allen, want “nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie, maar

de meeste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13). Dit aspect wordt vaak over het hoofd gezien, omdat we de betekenis van het getal zestien niet begrijpen en de relatie van dit getal met Psalm 17. Daarom zegt Psalm 17:3,

3 U hebt mijn hart beproefd, het 's nachts doorzocht, U hebt mij getoetst, U vindt niets. Wat ik ook moge denken, het komt mij niet uit de mond.

Jezus had al Zijn vereiste beproevingen met succes doorlopen, net zoals Abraham voor zijn ultieme beproeving op de berg Moria was geslaagd. Hoewel er geen woord wordt gerept over Abrahams emotionele reactie op Gods opdracht, zijn wij er zeker van de Abraham even menselijk was als wij. Dit moet wel zijn “Gethsémané-ervaring” zijn geweest, want het offeren van Izak was veel zwaarder voor hem dan wanneer hijzelf op het altaar moest gaan liggen. Als hijzelf op het altaar was gaan liggen, dan had dit geloof en hoop beproefd. Maar zijn geliefde zoon op het altaar leggen was voornamelijk een beproeving van liefde.

Psalm 17 is eveneens vanuit Davids ervaring geschreven. De Gethsémané-ervaring van David zelf was toen zijn zoon Absalom zijn troon toe-eigende met behulp van Achitofel, de raadgever en vriend van David (2 Sam. 15:12). David vocht niet voor zijn troon, maar verliet Jeruzalem. 2 Sam. 15:30-32,

30 En David ging al huilend de weg omhoog naar de Olijfberg op, zijn hoofd bedekt, en zelf ging hij barrevoets. Ook van al het volk dat bij hem was, had iedereen zijn hoofd bedekt, terwijl zij al huilend de berg opgingen... 32 En het gebeurde, toen David op de top [Heb. rosh, “hoofd, schedel, top”] van de berg kwam, waar men zich voor God neerbuigt, zie, toen kwam Husai, de Archiet, hem tegemoet, met zijn mantel gescheurd en aarde op zijn hoofd.

De offerplaats van David was op de top, of letterlijk het “hoofd”, de hoofdschedelplaats, ofwel Golgotha zoals het in het Nieuwe Testament genoemd wordt (Mat. 27:33). Jezus zou vele jaren later diezelfde bergwandeling afleggen en zou volgens het profetische patroon in Davids ervaring het ultieme offer op haar top, of schedel, brengen.

Psalm 17:2-12 beschrijft degenen die David hebben vervolgd, en eveneens profeteert het over de hogepriesters die Jezus haatten en Hem onterecht vervolgden.

7 Toon de wonderen van Uw goedertierenheid, U, Die hen verlost die tot U de toevlucht nemen, van hen die tegen Uw rechterhand opstaan. 8 Bewaar mij als Uw oogappel, verberg mij onder de schaduw van Uw vleugels 9 voor de goddelozen die mij verwoesten, voor mijn doodsvijanden, die mij omsingelen. 10 Met hun vet hebben zij hun hart afgesloten, met hun mond hebben zij trotse

taal gesproken. 11 Zij omringen nu onze schreden, zij loeren op ons, door zich ter aarde neer te buigen. 12 Hij is als een leeuw die ernaar verlangt te verscheuren, als een jonge leeuw die op verborgen plaatsen zit.

Absalom was een “jonge leeuw” die “ernaar verlangde om te verscheuren”. Als zoon van

David kwam hij uit de stam van Juda, de stam die als een jonge leeuw werd afgebeeld (Gen. 49:9). Absolom was niet uitverkoren om te regeren, want David had Salomo uitgekozen. Maar Absolom was het niet eens met de keuze van zijn vader en hij ging samenzweren tegen de koning om op de troon te komen. Dit deed hij met behulp van Davids vriend Achitofel.

Dit alles profeteerde over wat er met Jezus, de “Zoon van David” in het Nieuwe Testament zou gaan gebeuren. De rol van Absalom, de toe-eigenaar, werd door de hogepriesters gespeeld, die Hem wilden doden en Hem van Zijn erfdeel wilden beroven (Mat. 21:38). Dit waren de “dodelijke vijanden” in de tijd van Jezus, waarover in Psalm 17:10 wordt geprofeteerd.

De vijanden van Jezus worden verder in Zijn gelijkenis in Lukas 19:12-27 blootgesteld. De mens van hoge geboorte is Jezus; de tien slaven zijn Zijn discipelen; en de “burgers” zijn Zijn vijanden. Vers 14 zegt,

14 En zijn burgers haatten hem en stuurden hem een gezantschap na om te zeggen: Wij willen niet dat deze man koning over ons zal zijn.

Met andere woorden, het volk (dit zijn de priesterlijke heersers die het volk vertegenwoordigen) baden tot God, waarin zij Hem duidelijk maakten dat zij niet wilden dat Jezus over hen regeerde. Zij hadden Jezus als koning verworpen. Later in de gelijkenis, nadat de slaven hun verschillende beloningen hadden ontvangen, komen we tenslotte bij de goddelijke uitspraak uit die dit geschil beslecht. Vers 27 zegt,

27 Maar deze vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen zou zijn, breng ze hier en sla ze hier voor mijn ogen dood.

Jazeker, Jezus had vijanden, net zoals David ook vijanden had. En in beide verhalen werden ze verraden door hun vrienden. Achitofel verraadde David (2 Sam. 15:12) en Judas verraadde Jezus (Mat. 26:49, 50). Zowel Achitofel als Judas pleegden later zelfmoord door ophanging (2 Sam. 17:23; Mat. 27:5).

Om dit aspect van profetie te begrijpen moeten we weten hoe Absalom de troon van David met de hulp van Achitofel toe-eigende – en hoe het profeteert van de hogepriesters die de troon van Christus met de hulp van Judas toe-eigenen. Dit verhaal vormt de achtergrond van de gebeurtenis in het leven van David, waar hij in de Psalmen zo veel over heeft geschreven, en het bepaalt eveneens de toon voor de Nieuwtestamentische gebeurtenissen in het leven van Jezus.

Maar de kruisiging was niet het einde van het verhaal, want het geloof en de hoop van Jezus werd bezegeld toen Hij uit de dood opstond. Psalm 17:15 concludeert dus het volgende,

15 Ik echter zal in gerechtigheid Uw aangezicht aanschouwen; ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd worden met Uw beeld.

“Wanneer ik ontwaak” profeteert over de opstanding in kracht en heerlijkheid van Christus. Het profeteert eveneens over de toekomende opstanding van de heiligen, wanneer zij in de gelijkenis van Christus zullen ontwaken. Wat betreft de beproeving van Abraham werd Izak op het altaar des doods gelegd, maar vervolgens werd het lam als een vervanging gegeven. Op gelijke wijze zijn alle

gelovigen geïdentificeerd met Christus in Zijn dood, opdat zij ook met Zijn opstanding geïdentificeerd zullen worden. Rom. 6:5 zegt,

5 Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.

Psalm 17 sluit af met het naschrift: “Aan de koorleider.”