PSALM 17 (SEPTUAGINTA) = PSALM 18 (HSV)

IZAK VERLOST VAN DE DOOD

(GEN. 22:10-14)

Overgenomen van: Berea Studies

1 Een psalm van de dienaar van de HEERE, van David,

die de woorden van dit lied tot de HEERE gesproken heeft,

op de dag waarop de HEERE hem gered had

uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul.

2 Hij zei: Ik heb U hartelijk lief, HEERE, mijn sterkte.

3 De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder,

mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem,

mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn veilige vesting.

4 Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is,

en werd verlost van mijn vijanden.

5 Banden van de dood hadden mij omvangen,

beken van verderf joegen mij angst aan.

6 Banden van het graf omringden mij,

valstrikken van de dood bedreigden mij.

7 In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God;

Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis,

mijn hulpgeroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.

8 Toen daverde en beefde de aarde,

de fundamenten van de bergen sidderden en daverden,

omdat Hij in toorn ontstoken was.

9 Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde.

Kolen werden daardoor aangestoken.

10 Hij boog de hemel en daalde neer,

een donkere wolk was onder Zijn voeten.

11 Hij reed op een cherub en vloog, ja,

Hij zweefde snel op de vleugels van de wind.

12 Hij maakte duisternis tot Zijn schuilplaats,

om Hem heen was Zijn tent: duistere wateren, donkere wolken.

13 Door de lichtglans, die vóór Hem was, dreven Zijn wolken weg.

Hagel en vurige kolen!

14 De HEERE deed het in de hemel donderen,

de Allerhoogste liet Zijn stem klinken: hagel en vurige kolen.

15 Hij schoot Zijn pijlen af en verspreidde hen,

Hij slingerde de bliksemflitsen en bracht hen in verwarring.

16 De waterstromen werden zichtbaar,

de fundamenten van de wereld werden blootgelegd

door Uw bestraffing, HEERE,

door het blazen van de adem uit Uw neus.

17 Hij stak Zijn hand uit van omhoog, Hij greep mij,

Hij trok mij op uit grote wateren.

18 Hij redde mij van mijn sterke vijand

en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik.

19 Zij hadden mij bedreigd op de dag van mijn ondergang,

maar de HEERE was mij tot steun.

20 Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij redde mij,

want Hij was mij genegen.

21 De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid;

Hij gaf mij loon naar de reinheid van mijn handen.

22 Want ik heb mij aan de wegen van de HEERE gehouden,

ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken.

23 Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen,

Zijn verordeningen deed ik niet van mij weg,

24 maar ik was oprecht voor Hem,

ik was op mijn hoede voor mijn ongerechtigheid.

25 Daarom gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid,

naar de reinheid van mijn handen vóór Zijn ogen.

26 Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren,

tegenover de oprechte man oprecht.

27 Tegenover de reine toont U Zich rein,

maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder.

28 Want Ú verlost het ellendige volk,

maar de hoogmoedige ogen vernedert U.

29 Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE;

mijn God doet mijn duisternis opklaren.

30 Want met U ren ik door een legerbende,

met mijn God spring ik over een muur.

31 Gods weg is volmaakt,

het woord van de HEERE is gelouterd,

Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen.

32 Want wie is God, behalve de HEERE?

Wie is een rots dan alleen onze God?

33 Het is God Die mij met kracht omgordt;

Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.

34 Hij maakt mijn voeten als die van hinden

en doet mij op mijn hoogten staan.

35 Hij oefent mijn handen voor de strijd

en leert mijn armen een bronzen boog spannen.

36 Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven,

Uw rechterhand heeft mij ondersteund,

Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.

37 U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven,

mijn enkels hebben niet gewankeld.

38 Ik vervolgde mijn vijanden en haalde hen in;

ik keerde niet terug, totdat ik hen vernietigd had.

39 Ik verpletterde hen, zodat zij niet meer konden opstaan;

zij vielen onder mijn voeten.

40 Want U omgordde mij met kracht voor de strijd;

U deed hen die tegen mij opstonden, onder mij neerbukken.

41 Mijn vijanden, die deed U v

wie mij haatten, die bracht ik om.

42 Zij riepen, maar er was geen verlosser

tot de HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.

43 Toen vergruisde ik hen als stof voor de wind,

ik ruimde hen weg als slijk van de straat.

44 U hebt mij bevrijd van de aanklachten van het volk;

U hebt mij aangesteld tot hoofd van de heidenvolken;

het volk dat ik niet kende, heeft mij gediend.

45 Zodra hun oor van mij

Vreemdelingen veinsden zich aan mij te onderwerpen.

46 Vreemdelingen zijn bezweken

en kwamen sidderend uit hun burchten.

47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn rots,

geroemd zij de God van mijn heil!

48 U bent de God Die mij volkomen wraak geeft

en volken aan mij onderwerpt,

49 Die mij bevrijdt van mijn vijanden;

ja, U verheft mij boven hen die tegen mij opstaan,

U redt mij van de man van geweldenaar.

50 Daarom zal ik U, HEERE, loven onder de heidenvolken,

voor Uw Naam zal ik psalmen zingen.

51 Hij schenkt Zijn koning grote overwinningen

en bewijst goedertierenheid aan Zijn gezalfde,

aan David en zijn nageslacht tot in eeuwigheid.

Voor de koorleider.

Zeventien is het getal van overwinning.

De zeventiende Psalm is Psalm 18. De lange aanhef van Psalm 18 is als volgt,

1 Een psalm van de dienaar van de HEERE, van David, die de woorden van dit lied tot de HEERE gesproken heeft, op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul.

De oorspronkelijke versie van de Psalm staat in 2 Sam. 22 opgetekend. De versie de we in Psalm 18 lezen is een lichte alteratie van de oorspronkelijke versie. Psalm 18 is hoofdzakelijk geschreven om Davids verlossing van al zijn vijanden, waaronder ook koning Saul, die de eerste was die hem ging vervolgen en hem onderdrukte, te herdenken.

Psalm 18:2 begint met de volgende verklaring van David: "mijn sterkte"

Wat een geweldige manier om het feit te beschrijven dat overwinning (Psalm 17) na volmaakte liefde (Psalm 16) komt.

Zoals de aanhef al weergeeft is het een overwinningslied, en niet alleen van David zelf, maar eveneens voor Izak in het boek Genesis en voor Jezus toen Hij uit de dood opstond en voor de overwinnaars bij de eerste opstanding.

Toen Saul door de Filistijnen gedood werd, was dit Gods manier om David te verlossen. Maar dit was geen "overwinning" voor David, want hij rouwde om Saul en Jonathan zijn vriend, die in dezelfde strijd omkwam. De overwinning is in wezen over de dood en niet over Saul. De grote vijand was eigenlijk niet Saul, maar de dood zelf, die Paulus "de laatste vijand" noemt (1 Kor. 15:26). Daarom zegt Psalm 18:4-7,

4 Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. 5 Banden van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan. 6 Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij. 7 In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn

oren.

Het feit dat hier over Christus wordt geprofeteerd maakt het volgende vers onmiskenbaar duidelijk,

8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was.

Toen Jezus stierf daverde de aarde (Mat. 27:51), waardoor het voorhangsel in de tempel scheurde. Toen Hij later uit de dood opstond vond er nog een aardbeving plaats, die de steen voor het graf wegrolde (Mat. 28:2). Volgens het gebed van David werd Christus dus opgewekt en stond Hij overwinnend op.

Psalm 18 is eveneens van toepassing op het Lichaam van Christus, want in het boek Handelingen lezen we hoe de hogepriesters van de tempel de vroege kerk vervolgden en hen uiteindelijk het land uit dreven. In Psalm 18:3 zien we dus dat de HEERE een "rots", een "burcht", een "toevlucht" en een "schild" tegen de onderdrukking van de vijand is.

Psalm 18:8-16 is een poëtische verhandeling van de HEERE die als bevrijder komt, waarbij het lijkt alsof Hij boos is en rook uit Zijn neus opstijgt. Het schenkt hoop op bevrijding, zoals in de verzen 17 en 18,

17 Hij stak Zijn hand uit van omhoog, Hij greep mij, Hij trok mij op uit grote wateren. 18 Hij redde mij van mijn sterke vijand en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik.

Psalm 18:48, 49 gaat verder met het thema over de verlossing van zijn vijanden,

48 U bent de God Die mij volkomen wraak geeft en volken aan mij onderwerpt, 49 Die mij bevrijdt van mijn vijanden; ja, U verheft mij boven hen die tegen mij opstaan, U redt mij van de man van geweld.

De wet verbiedt het ons om degenen die ons onrecht aandoen te wreken (Deut. 32:35). We moeten het aan God overlaten om het op Zijn manier te doen, en dit doet Hij door middel van het kwade te overwinnen door het goede (Rom. 12:19-21). Dit is de manier waarop God “wraak” over Zijn vijanden brengt. Zoals we al hebben aangetoond in ons commentaar op Psalm 17 definieert Jezus Zijn vijanden in Lukas 19:27,

27 Maar deze vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen zou zijn, breng ze hier en sla ze hier voor mijn ogen dood.

Deze gelijkenis sprak openlijk over degenen die Christus haatten en die samenzwoeren om Hem te doden en Zijn erfdeel in beslag te nemen (Mat. 21:38). In duidelijke taal sprak Hij over de Joodse priesters en zij die door hen beïnvloed waren door Hem als Koning en Messias te verwerpen.

In Psalm 18:49 herinnert David ons dat Christus en Zijn Lichaam verlost zijn van “hen die tegen mij opstaan” (“mij” = David of Christus). Zijn vijanden worden eveneens “de man van geweld” genoemd. Deze vijanden worden in de komende Psalmen nog duidelijker afgeschilderd. Maar laat ons eerst een laatste punt maken dat belangrijk is om te begrijpen.

De wraak van God wordt vaak vleselijk of aards afgeschilderd, alsof God een vleselijke man is die emotioneel boos op Zijn vijanden wordt. Maar het nauwkeurig lezen van het Nieuwe Testament laat zien dat het “zwaard” dat Hij tegen Zijn vijanden hanteert, het zwaard is dat uit Zijn mond voortkomt (Op. 1:16; 19:15). Het is in wezen de tong waardoor het Woord van God uitgesproken wordt. Het Woord is een scherp zwaard (Heb. 4:12), scherper dan enig wapen op aarde dat door

mensen is gemaakt. Aardse zwaarden kunnen slechts het hoofd van de romp scheiden, terwijl het Woord van God de ziel en de geest kunnen scheiden, evenals gedachten en hartgesteldheden. Het is het Zwaard van de Geest (Ef. 6:17). Het is een vlammend zwaard, want het Woord is als het vuur (Jer. 23:29).

Het zwaard van God verwoest “het vlees”. Het zwaard van de man verwoest het lichaam. De wraak van God stuurt de Heilige Geest over Zijn vijanden. De wraak van de mens stuurt een boze geest over zijn vijanden. Het Hebreeuwse woord dat in Psalm 18:48 met wraak vertaald is, is ‘naqam’. Het is bijna hetzelfde woord als ‘nakam’, “troost”. De Nieuwtestamentische naam voor de “Trooster” (Joh. 16:7) is bedoeld om het idee van het Hebreeuwse woord ‘nakam’ uit te drukken. Het is de naam van de profeet Nahum, die spreekt over de wraak van God (Nahum 1:2), maar wanneer we het op de Vredevorst toepassen, is het een doop van vuur dat het vlees verbrandt, maar de Trooster tot de

mensheid zendt.

Zo zijn er dus twee manieren om “wraak” over anderen te brengen. Er is een vleselijk, aards zwaard van de mens, dat alleen maar dood en verwoesting veroorzaakt; en er is het zwaard van God dat onderscheid tussen “het vlees” en “het lichaam” kan maken en scherp genoeg is om die twee te scheiden. Dit scherpe zwaard is in staat om het vlees te verwoesten zonder de mens daarbij te doden. Het is het voorkeurswapen van een ieder die door de Geest vervuld is.

Psalm 18:51 eindigt met,

51 Hij schenkt Zijn koning grote overwinningen en bewijst goedertierenheid aan Zijn gezalfde

[Messias], aan David en zijn nageslacht tot in eeuwigheid.

Hier wordt de overwinning aan Christus, aan David en eveneens aan zijn nageslacht gegeven. Uiteindelijk vindt dit haar vervulling in de overwinnaars, de mensen die voorbij Pinksteren het Loofhuttenfeest zijn ingegaan. Deze mensen die in vroegere generaties hebben geleefd zullen bij de eerste opstanding tot leven gewekt worden. Zij die op het moment van de opstanding nog in leven zijn zullen simpelweg, zonder de dood te zien, in Zijn gelijkenis veranderd worden.

De gewelddadige mensen van dit huidige tijdperk hebben de troon van het Koninkrijk toegeëigend, maar God zal het Koninkrijk in de toekomende eeuw (tijdperk) aan de Vredevorst geven. Zij die aan Zijn beeld (als lam) gelijk zijn zullen, nadat zij in dit huidige tijdperk onderdrukt en met de dood bedreigd zijn, in dat tijdperk samen met Hem regeren. Psalm 18:44 en 45 profeteert over degenen die de autoriteit over de volken verkrijgen.

44 U hebt mij bevrijd van de aanklachten van het volk; U hebt mij aangesteld tot hoofd van de heidenvolken; het volk dat ik niet kende, heeft mij gediend. 45 Zodra hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd. Vreemdelingen veinsden zich aan mij te onderwerpen.

Dit zijn de regeerders die God gekozen en voorbereid heeft om met gerechtigheid en billijkheid te regeren. Zij zullen Zijn schepping niet onderdrukken, noch hen in slavernij brengen zonder de wettelijke voorziene procedure. Zij zullen niet als koning Saul zijn, noch als enige vijand van David of Christus. En daarom is Psalm 18 geschreven om het einde van de onderdrukking van Saul en alle andere vijanden van een rechtvaardige regering te gedenken.

Het naschrift van Psalm 18 zegt: “Voor de koorleider.”